Corona, afvalscheiding en gedragsbeïnvloeding

In het afgelopen jaar moest iedereen in Nederland zijn gedrag aanpassen, vanwege corona. Inmiddels is het heel gewoon om op openbare plekken anderhalve meter afstand te houden en met een mondkapje op boodschappen te doen. Wat kunnen we, met betrekking tot afvalscheiding, leren van de landelijke corona-campagne als het gaat om gedragsbeïnvloeding?

Toon meer...

“In maart werden we overvallen en kregen we de opdracht in korte tijd een campagne te ontwikkelen”, vertelt Christine Swankhuisen, partner en mede-oprichter van Tabula Rasa. Samen met Roorda Reclamebureau bedacht Tabula Rasa de landelijke campagne ‘Alleen samen krijgen we corona onder controle’. Swankhuisen: “Vóór we een campagne starten, verdiepen we ons altijd in de doelgroep en de context en verzamelen we relevante wetenschappelijke kennis en kennis uit de praktijk.” Vanaf april kon Tabula Rasa gebruik maken van informatie van het RIVM, dat elke zes weken onder duizenden Nederlanders vragenlijsten afneemt met vragen die betrekking hebben op de gedragsregels t.a.v. corona en op het fysieke, sociale en mentale welbevinden. De campagne-strategie is erop gericht dat mensen er op vertrouwen dat ze in staat zijn zelf iets te doen. Ze krijgen handelingsperspectieven aangeboden. Als iemand bijvoorbeeld stress ervaart, is het advies erover te praten. Dat helpt om mentaal weerbaar te blijven.

Social Modeling

Voor het overbrengen van de boodschap maakt Tabula Rasa gebruik van de kracht van emotie en het gevoel van herkenning. Wouter Wullems, consultant bij Tabula Rasa: “Door emoties te benoemen, voelen mensen zich aangesproken. Een belangrijke pijler in de campagne is: ‘Het is een moeilijke tijd, maar we doen het samen en helpen elkaar’.” Er zijn toolkits beschikbaar voor gemeenten en andere partijen met posters en factsheets, waarop de corona-maatregelen beknopt staan weergegeven middels teksten en plaatjes. Kirsten Ruitenburg, eigenaar van onderzoeks- en adviesbureau Novi Mores is gespecialiseerd in gedragsbeïnvloeding en zegt over de landelijke corona-campagne: “Er wordt gecommuniceerd vanuit gewenst gedrag. Wat wil de overheid zien dat mensen doen? Dat komt in de campagne eenvoudig en beknopt aan bod.” Ook zitten er visueel sterke elementen in, volgens haar. Zo zijn er filmpjes met verschillende mensen te zien, qua leeftijd en culturele achtergrond, die het gewenste gedrag vertonen. Hierdoor kan iedereen zich ermee identificeren. “Dat is het principe van social modeling: mensen zijn eerder geneigd om gedrag over te nemen als ze zien dat mensen die op henzelf lijken dat gedrag vertonen.”

Ruitenburg adviseert regelmatig gemeenten over afvalscheiding. Gedragsbeïnvloedingstechnieken als social modeling en prompting (herinneren aan gewenst gedrag), die naar voren komen in de corona-campagne, worden ook gebruikt om mensen te verleiden hun afval goed te scheiden. Addie Weenk is adviseur bij Rijkswaterstaat en houdt zich bezig met gedragsbeïnvloeding op het gebied van afvalscheiding. Over de vertaalslag vanuit de corona-campagne naar beïnvloeding van afvalscheidingsgedrag zegt hij: “Duidelijkheid is cruciaal. Mensen hebben een hekel aan onzekerheid. Leg daarom bij een campagne rondom afvalscheiding duidelijk en consequent uit waarom een afvalstroom wordt gescheiden en hoe dit gebeurt.” Op weerstand kan een gemeente anticiperen. “Bij het overstappen op bijvoorbeeld omgekeerd inzamelen, is het belangrijk om verschillende scenario’s klaar te hebben liggen: ‘Als we dit doen, wie gaat er dan mopperen? En hoe gaan we daarmee om?’” Ook Wullems adviseert als consultant gemeenten als ze nieuwe vormen van afvalinzameling invoeren. “Laat zien dat je begrijpt dat het best moeilijk is om afval goed te scheiden en dat er veel verschillende regels zijn.”

Visueel maken

Voor de inzameling van pmd geldt dat mensen de regels vaak ingewikkeld vinden. Naast de duidelijkheid die Weenk noemde, zijn er nog twee factoren vanuit gedragsoogpunt van belang om een goede scheiding van pmd te realiseren. Mensen moeten gemotiveerd zijn en beseffen dat het zinvol is om pmd apart in te zamelen. Verder moet de gelegenheid om stromen te scheiden er zijn en moeten de voorzieningen op orde zijn. Beslisregels kunnen behulpzaam zijn om mensen te stimuleren hun pmd goed te scheiden, aldus Ruitenburg: ‘Is het verpakkingsmateriaal uit de keuken of badkamer? Is het leeg? Dan mag het bij het pmd.’ Ook is het goed om het visueel te maken. “Laat afbeeldingen zien van wat er wél bij mag in plaats van wat er niét bij mag.” Weenk heeft de ervaring dat het helpt als mensen zien dat er iets nuttigs wordt gedaan met hun afval. Een voorbeeld is compost uitdelen aan bewoners van hoogbouw, gemaakt van hun eigen gft. Dan gaat het echt leven. Hij denkt dat de sleutel voor een goede campagne om afvalscheiding te stimuleren, ligt bij het toepassen van verschillende technieken voor gedragsbeïnvloeding en communicatie. “De één wil weten waarom scheiden belangrijk is, de ander wil alleen weten wat hij moet doen en de derde wil geen boete krijgen. In een jaaragenda kun je de verschillende acties en vormen van gedragsbeïnvloeding inplannen, verspreid over het jaar. Op die manier bereik je veel mensen. Via herhaling komt het vervolgens in het automatische gedragssysteem terecht.”

Swankhuisen noemt een paar aandachtspunten naar aanleiding van de corona-campagne die ook relevant zijn voor het beïnvloeden van afvalscheidingsgedrag. “Vermijd moeilijke woorden. Een term als ‘intelligente lockdown’ uit de persconferenties over corona wordt door een deel van de Nederlandse bevolking niet begrepen.” Een ander punt heeft betrekking op de link tussen landelijke acties en de uitvoering op lokaal niveau. “De landelijke overheid kwam eigenlijk net te laat met de toolbox met communicatiemiddelen voor gemeenten. Daardoor hebben gemeenten hun eigen campagnes ontwikkeld en zijn er lokale verschillen ontstaan. Iets vergelijkbaars is te zien bij afvalscheiding. In elke gemeente gelden weer andere regels voor het scheiden van pmd. Dat is verwarrend.” Wullems vult aan: “Tijdens de corona-periode zijn mensen hun huis gaan opruimen en hebben ze hele inboedels aan de straat gezet. Dat is een goed moment om over het scheiden van afval te praten. Afval is niet super-interessant voor mensen, ga daarom op zoek naar momenten waarop het relevant is en haak daar op in.“

Financiële stress

Een deel van de bevolking is echter moeilijk te bereiken. Dat geldt voor de landelijke corona-campagne, maar ook als het gaat om communicatie over afvalscheiding. Swankhuisen: “Dat heeft met name betrekking op mensen met een laag opleidingsniveau, in achterstandswijken. We denken al snel dat mensen de boodschap niet begrijpen omdat hun taalniveau ontoereikend is, maar vaak spelen andere factoren een rol.” Zo heeft financiële stress invloed op het denkvermogen. Mensen met financiële problemen richten zich op de zaken die op dat moment prioriteit hebben. “En dat is niet de afvalscheiding”, zegt Swankhuisen. Het is dan zinvol om een interventie te richten op het verminderen van stress en mensen te helpen via de inzet van schuldhulpverlening. “Als de financiële problemen zijn aangepakt, kunnen ze weer aandacht besteden aan andere zaken zoals afvalscheiding. Dit vraagt dus om een geïntegreerde aanpak, die breder is dan alleen het vraagstuk van een goede afvalscheiding.”

NVRD: Gram, december 2020

Opleidingsgids ACV-groep

Eind februari bracht ACV-groep een opleidingsgids uit in de vorm van een ‘ouderwets’ papieren boekje. Zes vragen staan bij de diverse trainingen en opleidingen steeds centraal. Corine Koops van ACV-groep vertelt hoe het boekje tot stand is gekomen en waarom is gekozen voor deze opzet.

Toon meer...

Sinds vier jaar werkt Corine Koops als HR-manager bij ACV-groep. Daarvóór werkte ze in de commerciële sector. Naast de aandacht voor leiderschap en interne processen viel het uitgebreide opleidingsaanbod van ACV-groep haar op. “Dat verraste mij. Ik merkte echter ook dat er geen goed overzicht was van het opleidings- en trainingsaanbod. Hierdoor kwam ik op het idee om een toegankelijke opleidingsgids te maken. Met dit boekje kunnen medewerkers zelf uitzoeken wat ze nog willen leren en krijgen ze een goed beeld van de mogelijkheden.” De ervaring bij ACV-groep is dat digitale opleidingstools binnen de organisatie niet goed werken. Daarom viel de keuze op een papieren versie. Het boekje viel bij iedereen thuis op de deurmat. Koops: “De gezinsleden van onze medewerkers zijn erg betrokken bij onze organisatie en kunnen zelf ook zien welke opleidingsmogelijkheden er zijn. Eventueel kunnen ze hierin een stimulerende rol spelen.”

Leefstijl

Koops plaatste een bericht over de opleidingsgids op LinkedIn en was verrast door de vele enthousiaste reacties. “Zo’n papieren boekje is eigenlijk ‘old school’, maar mensen blijken het heel leuk te vinden en willen ook zoiets maken voor hun eigen organisatie.” Ook de reacties van de medewerkers van ACV-groep zijn positief. “We hebben bijvoorbeeld een medewerker die nooit een opleiding of training wilde volgen. Hij heeft het boekje thuis gekregen en onlangs een bericht gestuurd dat hij interesse heeft in twee opleidingen. Hoe leuk is dat?” De vraag: Wat heb je nodig om veilig en goed te kunnen werken?, vormde de basis voor het samenstellen van de gids. Het boekje verduidelijkt ook welke trainingen en opleidingen er onder code 95 vallen. Een medewerker kan bijvoorbeeld de keuze maken voor de training communicatieve vaardigheden voor chauffeurs, digitale tachograaf en boordcomputers, of een training fysieke belasting. Maar ook de training ‘leefstijl’, waarin aandacht wordt besteed aan een goed eetpatroon en een gezonde manier van leven kan iemand volgen in het kader van code 95.

Icoontjes

Het boekje oogt fris en toegankelijk, met tabbladen die aangeven of een opleiding is bedoeld voor het werk in het beheer van de openbare ruimte, de inzameling of de technische dienst. Daarnaast is er een tabblad ‘kantoor’, met bijvoorbeeld een excel- en een timemanagement-training en een tabblad ‘extra opleidingen’, waaronder bijvoorbeeld BHV valt. Bij elke afzonderlijke opleiding en training staan dezelfde zes vragen die worden beantwoord: Voor wie is het bedoeld? Hoe lang duurt het? Is het voor Code 95? Is er een examen aan verbonden? Wat is de geldigheidsduur? Voor wie is het verplicht? Koops: “Dit zijn de zes vragen die medewerkers altijd aan ons stellen. Door deze vragen voor elke training en opleiding te beantwoorden, wordt het heel laagdrempelig.” Een knelpunt bij de ontwikkeling van het boekje van ACV-groep was het vinden van een goede vorm. Koops: “Hiervoor hebben wij een extern bureau ingeschakeld. Toen wij vertelden over de zes vragen, hebben zij bedacht om dit voor elke opleiding en training terug te laten komen via zes verschillende icoontjes. Dat is een gouden greep geweest, waarmee het boekje heel toegankelijk is geworden. Daarom krijgen we zoveel enthousiaste reacties.”

NVRD: Gram, mei 2020

‘Van auto’s op waterstof tot Formule 1’

Tweede Vakdag in Gelredome

Op woensdag 4 maart vond voor de tweede keer de Vakdag plaats, georganiseerd door de NVRD en het O&O Fonds GEO. Deze keer stond het thema ‘ontwikkeling’ centraal. Ongeveer 120 uitvoerders uit de branche kwamen naar het Gelredome in Arnhem.

Toon meer...

Samen met enkele teamleiders, chauffeur/beladers en IBOR-medewerkers hadden de NVRD en het O&O Fonds GEO het programma samengesteld. Om half negen ’s ochtends opent dagvoorzitter Angelique Krüger de Vakdag. De panelsessie die volgt gaat over de toekomst van het functioneringsgesprek. Peter den Hartog van de gemeente Rotterdam, André van den Eventuin van loopbaanadviesbureau Matchcare en Marjoke Veerman, teamcoach en organisatieadviseur, gaan hierover met elkaar en met het publiek in gesprek. Eerder was bij functionerings- en beoordelingsgesprekken vaak sprake van éénrichtingsverkeer en lag het initiatief bij de leidinggevende. Tegenwoordig gaat het om gelijkwaardigheid en is het belangrijk dat het initiatief van beide kanten komt. Er zijn positieve ervaringen van medewerkers en leidinggevenden die elkaar goed weten te vinden, maar dat is nog niet in elk bedrijf het geval, blijkt uit de reacties in de zaal. Den Hartog merkt op dat een zetje in de rug kan helpen. “In Rotterdam heeft de OR er voor gepleit dat leidinggevenden op een andere manier in gesprek gaan met medewerkers. Het wordt nu niet meer geaccepteerd als een leidinggevende zegt: ‘Vanmiddag wil ik je zien om het over jouw functioneren te hebben’.”

Horizon

Na een korte pauze is het tijd voor de diverse deelsessies. Gerrit Griffioen, hoofd afdeling Materieel bij Stadsbeheer in de gemeente Groningen, vertelt over de gevolgen van nieuwe technologieën en techniek op het werk. De gemeente Groningen wil in 2035 energieneutraal zijn en het streven is dat het logistieke vervoer in de binnenstad in 2025 emissievrij is. Van de ruim 600 voertuigen en machines voor beheer en onderhoud die de gemeente Groningen heeft, zijn inmiddels ongeveer 35 voertuigen emissievrij. Het grootste deel hiervan rijdt op batterijen, het andere deel op waterstof. Een elektrisch voertuig dat op waterstof rijdt, heeft een relatief grote actieradius. Bovendien kan de elektriciteit in of op het voertuig zelf worden opgewekt, waardoor het tanken snel gaat. Een nadeel is dat op dit moment de kosten voor rijden op waterstof nog hoog zijn. De verwachting is dat dit in de nabije toekomst verandert. Ook zullen er meer vulpunten komen. Griffioen geeft nog enkele aandachtspunten en tips mee aan bedrijven die willen gaan werken met voertuigen op waterstof, waaronder: “Betrek het personeel erbij. Chauffeurs bepalen mede het succes van de inzet van wagens op waterstof. En kijk naar de horizon: laat je niet alleen leiden door de kosten, maar door het doel.”

In de deelsessie van Paul van Ketten en zijn collega’s van SPA Groep is omgaan met bewoners het thema. De groep wordt in twee teams verdeeld, die de strijd met elkaar aangaan. Twee deelnemers uit elk team krijgen als taak op een klacht van een burger te reageren, wiens container al weken niet is geleegd. Eén van de collega’s van Van Ketten speelt de rol van klager. Opdracht is om de klacht zo slecht mogelijk af te handelen. Bij het eerste team eindigt de klager op zijn kop in de container. Bij het tweede team loopt één van de deelnemers op nogal dreigende wijze om de klager heen, waarna deze de benen neemt. De opdrachten zorgen voor veel hilariteit en maken duidelijk wat je niet en wel moet doen als burgers een klacht hebben.

Bewustwording

In de middagpauze is het tijd om bij te praten en te genieten van de lunch, met uitzicht op de tribunes en het voetbalveld van Vitesse. Elwin Bacas is teamleider inzameling bij Avalax. Samen met Sheldon Geertruida, chauffeur van zijn team, eet hij een broodje. Bacas is afkomstig uit een andere branche en werkt sinds ruim een half jaar bij Avalex. “Ik ben op de Vakdag om kennis op te doen en te horen wat er speelt binnen de branche.” Over de panelsessie over het functioneringsgesprek die ochtend, zegt hij: “Ik vind het belangrijk om te investeren in mensen en ze te stimuleren om een opleiding te volgen, zodat ze kunnen doorgroeien. In mijn team merk ik dat de één na de ander daar interesse in heeft.” Geertruida vertelt dat hij inmiddels een opleiding mbo niveau 2 volgt. “Mijn streven is om straks teamleider te worden.”

Dave Spithoven en Michael van Ruler zijn beiden teamleider bij Meerlanden. Van Ruler: “De workshop over communicatie met inwoners vond ik goed. De manier waarop de trainers het brengen, leidt tot bewustwording. Een half uur is vrij kort, maar een uitgebreidere versie van deze workshop kun je ook incompany organiseren.” Spithoven werkt sinds zeven jaar in zijn huidige functie. Over de panelsessie in de ochtend zegt hij: “Ik zoek mijn medewerkers op en ben in feite onderdeel van het team. Maar mensen verwachten ook van mijn dat ik knopen doorhak en besluiten neem.” Zijn werk is in de loop van de jaren veranderd. “Vroeger vertelde ik vaak wat mensen moesten doen. Nu treed ik veel meer op als coach.”

Na de pauze steekt voormalig Formule 1-coureur Robert Doornbos een gloedvol verhaal af over de wereld van Formule 1. Thema’s als veiligheid, teamwerk en je doel bereiken, die ook belangrijk zijn voor het werk als chauffeur/belader, IBOR-medewerker of teamleider, komen aan bod. Vooral zijn verhaal over G-krachten spreekt tot de verbeelding. Met name in bochten, waarbij een snelheid van 280 kilometer per uur wordt bereikt, zijn deze krachten enorm. Een zwaar trainingsprogramma, in combinatie met een auto van onverwoestbaar materiaal, zorgt ervoor dat de veiligheidsrisico’s voor de coureur minimaal zijn. Het belang van teamwork illustreert hij aan de hand van beelden van een pitstop. Doornbos: “Ook voor het team is het een kwestie van trainen en nog eens trainen. Deze mensen maken het verschil.”

Draagvlak

Iris Reuselaars, adjunct-directeur bij Stadswerken, gemeente Amsterdam, verzorgt de derde deelsessie. Zij gaat in op de vraag wat de toevoeging van ‘Integraal’ aan Beheer Openbare Ruimte inhoudt. In de hoofdstad valt al het werk in de openbare ruimte onder het integrale beheer, vertelt Reuselaars. Het gaat daarbij om 28 miljoen m2 verhardingen en 26 miljoen m2 begroeiing. Maar ook de zorg voor een goed verloop van evenementen, zoals Koningsdag en de dodenherdenking valt hieronder. Aan de hand van een aantal stellingen gaat Reuselaars het gesprek aan. Eén van de stellingen gaat over de vraag wie bepaalt wat er moet gebeuren in de openbare ruimte: bewoners of de vakmensen? De reacties variëren van: “Wij, de vakmensen, want wij hebben er verstand van”, tot: “De overheid bepaalt wat er gebeurt, maar het is belangrijk dat er draagvlak is bij bewoners.” De meningen over de diverse stellingen zijn verdeeld, maar leveren steeds levendige gespreksstof op.

Dan is het ineens alweer tijd te voor de plenaire afsluiting en aansluitend de (alcoholvrije) borrel. Reno Bussen en Tom Niessing zijn aanzienlijk jonger dan de meeste bezoekers van de Vakdag. Beiden zijn ze chauffeur/belader bij Dar. “De meeste mensen hier zijn inderdaad wat ouder, maar dat is geen enkel probleem”, vinden ze beiden. Niessing: “De dag is goed georganiseerd. Wel vind ik het lastig als ik lang stil moeten zitten. Ik ben liever wat actiever bezig.” Het plenaire stuk over de beoordelingsgesprekken was voor hen herkenbaar. Bussen: “Ik zit in de OR bij Dar. Ik ben iemand die zijn woordje wel klaar heeft, maar sommige jongens klappen dicht bij zo’n gesprek. Daar zou wat meer aandacht voor mogen zijn binnen het bedrijf.” Volgend jaar zijn ze graag weer van de partij op de Vakdag: “Het is een leuk uitje en ook nog eens leerzaam.”

NVRD: Gram, april 2020

Een kwart eeuw gft-afval scheiden

In 1994 werd het voor gemeenten in Nederland wettelijk verplicht om gft-afval gescheiden in te zamelen. In de loop van de jaren was er sprake van toenemende en afnemende aandacht voor gescheiden gft-inzameling. Anno 2020 is gft-afval niet meer weg te denken als waardevolle grondstof. Drie oudgedienden vertellen over hun ervaringen en geven hun visie op gescheiden gft-inzameling en -verwerking in de afgelopen 25 jaar en voor de toekomst.

Toon meer...

In 1994 zetten gemeenten flink in op gescheiden inzameling van gft-afval, toen dit wettelijk verplicht werd. Uit een Milieueffectrapportage (MER) uit 2002 bleek dat gescheiden inzamelen en composteren geen extra milieuwinst opleverde, vergeleken met verbranden samen met het restafval. Het enthousiasme bij gemeenten om gescheiden gft-afval in te zamelen raakte in een dip. Vanaf 2005 stopten steeds meer gemeenten met gescheiden gft-inzameling bij hoogbouw en in dunbevolkte gebieden. Gemeenten hadden al de mogelijkheid om, onder bepaalde voorwaarden, van de wettelijke verplichting af te wijken. Via een wijziging in de Wet milieubeheer in 2009 kregen gemeenten vervolgens nog meer armslag om zelf te bepalen hoe ze de gescheiden inzameling van hun huishoudelijk organisch afval wilden aanpakken. Vanaf 2012 leefde de gescheiden inzameling van gft-afval weer op. De visie op afval veranderde en inzamelstromen werden steeds meer gezien als waardevolle grondstoffen. Dit kwam verder tot uiting in het uitvoeringsprogramma VANG Huishoudelijk Afval van Rijkswaterstaat, de NVRD en de VNG, dat in 2014 van start ging. Een volgende stap is dat uiterlijk 31 december 2023, volgens de gewijzigde Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen, gescheiden inzameling van gft-afval in alle Europese lidstaten wettelijk verplicht is.

‘Schoon gft-afval voor schone compost’

Tim Brethouwer is senior marktanalist bij Attero. Hij werkt hier sinds 1980 en daarvóór bij diens voorganger; de VAM. Brethouwer: “Ik zit al veertig jaar in het vak. In 1984 was ik betrokken bij de eerste proeven met gescheiden gft-inzameling in Nuenen en De Bilt.” De wettelijke verplichting voor gemeenten om gescheiden gft in te zamelen, leidde er in 1994 toe dat in korte tijd een groot aantal composteringsinstallaties het levenslicht zagen. Hij zegt hierover: “De markt was hier nog niet klaar voor. Ik herinner me dat er in het begin in Wijster een hele jaarproductie aan compost lag, waar nog geen afzetmarkt voor was. We hadden meer tijd nodig voor onderzoek en promotie.” Eind jaren negentig was er sprake van een hoogtepunt in de hoeveelheid gft die werd ingezameld. Brethouwer: “Daarna liep het terug. Veel gemeenten stopten met gescheiden inzameling bij hoogbouw en in dunbevolkte gebieden. Nu staat het weer volop in de belangstelling. Gemeenten willen een bijdrage leveren aan de circulaire economie en hun scheidingsdoelstellingen halen.”

De eerste vergister stond in 1997 in Lelystad. De echte boost met vergisten, volgde pas in 2008. Toen bouwde de VAR (de voorganger van Attero) een vergistingsintallatie in Wilp. Snel daarna kwamen er meer vergisters. “We hebben toen geleerd dat niet al het gft vergist kan worden”, zegt Brethouwer: “De gasopbrengsten zijn lager dan we in eerste instantie verwachtten. Dat komt omdat we geen gas kunnen maken uit een deel van het tuinafval, omdat dit te veel zand bevat. Daarnaast blijft na vergisting digestaat over dat verontreiniging bevat. Dit kunnen we vervolgens wel mengen met vers gft-afval en nacomposteren, zodat we hier alsnog compost van kunnen maken.” In 2018 is in totaal 1,5 miljoen ton gft ingezameld. Op dit moment heeft Nederland voor iets meer dan 600.000 ton vergistingscapaciteit en gaat ruwweg eenderde deel van het gft-afval door de vergister.

Naar aanleiding van de MER die in 2002 uitkwam, merkt Brethouwer op: “In 2002 was de opvatting dat we net zo goed konden verbranden in plaats van composteren. Daar hebben we toen best last van gehad. Gelukkig denkt men inmiddels veel meer na over het hergebruik van grondstoffen.” De vraag is wat de volgende stap is na composteren en vergisten. Er zijn op beperkte schaal ontwikkelingen gaande. Zo zijn er drie installaties die uit biogas vloeibaar CO2 terugwinnen, dat onder meer wordt ingezet als meststof in de glastuinbouw. “Daarnaast vinden er innovaties plaats om de kwaliteit van de compost te verbeteren, zodat een groter deel kan worden afgezet als potgrond en in de glastuinbouw.”

Design for recycling

Gemiddeld is er sprake van 3,9 procent vervuiling van het aangeleverde gft-materiaal. Brethouwer: “Ik ben blij dat er binnenkort een eenduidige wel/niet-lijst voor gft komt, zodat voor consumenten duidelijk is wat in het gft thuishoort. Vervuiling kun je echter nooit helemaal voorkomen.” Aan de voorkant is nog wel winst te boeken, denkt hij. Zo pleit hij voor design for recycling. “Producten als theezakjes of koffiepads zouden per definitie composteerbaar moeten zijn. Feit is ook dat niet al het bioplastic bij het gft kan. Dat is verwarrend voor consumenten.” Er zijn twintig installaties die gft verwerken in Nederland, waarvan er tien zijn met een voorgeschakelde vergister. Brethouwer: “We lopen aan tegen de vraag of we nieuwe installaties gaan bouwen en vervangingsinvesteringen gaan doen. De Nederlandse overheid zet in op composteren en vergisten en de Europese wetgeving komt er aan. Nederland is koploper en wij maken compost van goede kwaliteit. De toekomst van gft-inzameling en –verwerking hangt af van de kwaliteit van het ingezamelde gft-materiaal en de afzetmarkt voor compost.”

‘Gedragsverandering en een extra zetje vanuit de overheid’

Addie Weenk is adviseur bij Rijkswaterstaat. Vanaf de start in 2014 is hij bij het VANG-programma betrokken, dat gemeenten ondersteuning biedt om de doelstelling van 100 kilo restafval per persoon, per jaar te realiseren. Weenk: “Gft-afval is hierbij de belangrijkste stroom. Eenderde deel van het restafval bestaat nog uit gft.” De problemen met gescheiden inzameling van gft-afval bij hoogbouw staken door de jaren heen steeds opnieuw de kop op. Uit een aantal pilots voor gescheiden gft-inzameling bij hoogbouw in de G4-gemeenten, Almere en Schiedam, bleek dat er drie voorwaarden zijn om goed scheidingsgedrag te realiseren. “Bewoners hebben goede voorlichting en hulpmiddelen nodig om hun afval goed te scheiden. Daarnaast is het belangrijk dat er buiten goede voorzieningen zijn om het afval aan te bieden”, vertelt Weenk.

Social modelling

Naast het geven van voorlichting hebben gemeenten in de loop van de tijd steeds meer ingezet op gedragsbeïnvloeding en gedragsverandering om mensen te verleiden hun afval te scheiden. Dit kwam terug in de pilots. In Schiedam is bijvoorbeeld gewerkt op basis van social modelling. Weenk: “Een prominente wijkbewoner liet zien hoe hij zijn afval scheidt in de keuken en dat hij daar plezier in heeft. Dit hebben we verwerkt in een stripverhaal. Op die manier kun je extra gedragsverandering realiseren.” Met zijn collega’s verzamelt Weenk good practices uit het hele land. “We zien soms mooie inzamelvoorzieningen in een hal of vlakbij de uitgang van een flat. In de gedragsleer heet dit priming. Mensen worden er bewust of onbewust aan herinnerd dat ze hun afval gescheiden moeten aanbieden.” Ook technische voorzieningen kunnen een impuls geven. Weenk: “Zoals een check op basis van weging en een scan van het restafval in een container. Mensen krijgen dan een signaal als ze iets aanbieden dat niet in de bak thuishoort.” Steeds meer gemeenten willen aan de slag met gedragsverandering, merkt hij. Zo is er veel belangstelling voor de trainingen die het VANG-programma over dit onderwerp aanbiedt.

Vanaf de start van het VANG-programma is bijna 9 procent meer gft-afval ingezameld en is de hoeveelheid gft in het restafval met 6 procent gedaald. Weenk: “Er zijn helaas nog steeds gemeenten die achterblijven. De kennis om 100 kilo restafval per persoon, per jaar te realiseren, hebben we. We zijn met z’n allen goed bezig, maar een beetje meer druk vanuit de rijksoverheid, geholpen door de Europese wetgeving op het gebied van gescheiden inzameling, kan net dat extra zetje geven.”

‘Inspelen op de toekomst’

Wil Sijstermans is directeur van reinigingsdienst Rd4, dat de inzamel- en reinigingswerkzaamheden uitvoert in tien gemeenten in Zuid-Limburg. Al vanaf 1998 is hij werkzaam bij Rd4. Sijstermans: “In de jaren negentig was er geen prikkel voor bewoners om bepaalde grondstoffen apart te houden. Er stond een gft-container en een restafvalcontainer aan de straat, maar dat was het dan ook. In de beginjaren hadden we in ons verzorgingsgebied gemiddeld 300 kilo restafval per inwoner, per jaar. Een aantal gemeenten in de regio vond dat dit beter kon. Mede daardoor zag Rd4 het levenslicht. Over een tijdspanne van 25 jaar hebben we vervolgens een verdubbeling gerealiseerd van de hoeveelheid ingezameld gft.”

Tussen 2007 en 2011 voerde Rd4 gefaseerd het systeem van volume/frequentie in. Inwoners konden alleen nog tegen betaling een container aanbieden om deze te laten legen. Uit sorteeranalyses in 2012 bleek dat het restafval voor ongeveer 50 procent uit gft bestond. Vanaf 2013 zamelt Rd4 het gft-afval gratis in. De hoeveelheid ingezameld gft-materiaal steeg daarmee van 20.000 naar 35.000 ton. In 2018 volgde de beslissing om bij ruim 30.000 huishoudens in de gestapelde bouw en hoogbouw ook gft-afval in te gaan zamelen. Rd4 deelde hiervoor 24.000 20-liter emmertjes uit. De overige 8.000 huishoudens in de hoogbouw maken gebruik van ondergrondse systemen. Sijstermans: “In de hoogbouw hebben wij het afgelopen jaar meer dan 1 miljoen kilogram gft ingezameld. Dat is ongeveer 35 kilo per aansluiting. Deze ontwikkeling liep parallel aan de beslissing om het inzamelen van het restafval duurder te maken. Dit hebben we verhoogd tot 8,75 euro per aanbieding voor een 240-liter container.”

Meten is weten

Rd4 levert het gft-afval aan bij verwerker Attero in Maastricht en Venlo, waar het gft eerst wordt vergist voor het opwekken van groene stroom. Aansluitend wordt het materiaal gecomposteerd. “De afkeur van ons gft is verwaarloosbaar klein. Parkstad Limburg waar Rd4 het zwaartepunt heeft, is een zwaar verstedelijkt gebied. Desondanks hebben we een hoge respons.” Het bedrijf heeft zijn infrastructuur ingericht op de inzameling van grondstoffen. Jaarlijks gaat het om 180.000 ton materiaal. Daarvan wordt 75 procent gescheiden aangeleverd. Bewoners bieden op dit moment gemiddeld 125 kilo restafval per persoon, per jaar aan. Sijstermans: “We buigen ons op dit moment over het afvalbeleid voor de komende jaren. De belangrijkste uitdaging is om de kwaliteit van de stromen te bewaken.” Via sorteerproeven zoekt Rd4 uit waar nog mogelijkheden zijn om de hoeveelheid restafval te verminderen. “Daarnaast geldt: meten is weten. Wij hebben tien jaar geleden een ERP-systeem ingevoerd, waarmee we kunnen zien waar een bepaalde stroom afval vrijkomt, met welke frequentie en welke kwaliteit. Op basis van feiten en data laten we de deelnemende gemeenten de effecten van beleid zien en spelen we in op de toekomst.”

NVRD: Gram, maart 2020

Ja/Ja-sticker rechtmatig ingevoerd

Veel gemeenten hebben interesse

Begin september oordeelde het gerechtshof Amsterdam, in hoger beroep, dat de Amsterdamse Ja/Ja-sticker mag blijven. Met deze sticker geven inwoners van de hoofdstad aan dat ze ongeadresseerd reclamedrukwerk willen ontvangen. Inwoners die geen sticker plakken, willen dit niet. Bij MKB-Nederland en bij de verspreiders van reclamefolders leidde de uitspraak van het gerechtshof tot zorgen.

Toon meer...

Amsterdam voerde de Ja/Ja-sticker per 1 januari 2018 in. Het bestaande systeem, waarbij inwoners een sticker plakken als ze geen reclamefolders willen ontvangen, werd hiermee omgedraaid. Inwoners kregen voortaan geen reclamedrukwerk meer, tenzij ze er via de Ja/Ja-sticker om vroegen. “Het doel is het tegengaan van papierverspilling. De praktijk was dat veel mensen wel een Nee/Nee of Nee/Ja-sticker wilden plakken maar er niet toe kwamen en daardoor, tegen hun zin, reclamefolders ontvingen”, vertelt Natascha Spanbroek, beleidsadviseur Afval en Grondstoffen en Circulaire Economie bij de gemeente Amsterdam.
De invoering van de Ja/Ja-sticker werpt zijn vruchten af, volgens Spanbroek. Uit onderzoek van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam bleek dat twee maanden na de invoering, 93 procent van de ondervraagde Amsterdammers op de hoogte was van het bestaan van de sticker. Na ruim een half jaar was op 19 procent van de brievenbussen een Ja/Ja-sticker geplakt. Vóór de invoering werd op 49 procent van de adressen ongeadresseerd reclamedrukwerk bezorgd. Ook belanden er minder folders in het restafval. Met de invoering van het nieuwe systeem wordt jaarlijks 33 kilo papier, per huishouden, bespaard.

Alternatieve oplossingen

Niet iedereen was blij met het nieuwe stickersysteem. De KVGO (ondernemers in de communicatiebranche), MailDB (folderbranchevereniging) en folderverspreider Spotta daagden de gemeente Amsterdam voor de rechter. Ze waren van mening dat het invoeren van de Ja/Ja-sticker onrechtmatig was. Begin september dit jaar stelde het Amsterdamse gerechtshof de gemeente Amsterdam echter, in hoger beroep, in het gelijk. De Ja/Ja-sticker mag dus blijven. Andere gemeente waaronder Den Haag, Zaandam en Utrecht willen het voorbeeld van Amsterdam gaan volgen. Ramona van den Bosch, secretaris bij MKB-Nederland maakt zich zorgen en vindt dat het belang van de ondernemers onvoldoende is meegewogen. “Folders zijn een belangrijk advertentiekanaal voor MKB-ondernemers. Het enige alternatief is online adverteren via Facebook of Google, maar dat is duur en daarmee bereiken ondernemers niet altijd de juiste doelgroep.” Er zijn alternatieve oplossingen mogelijk, volgens haar, zodat folders terecht komen bij de mensen die dat willen. Zo kan meer worden geïnvesteerd in de promotie van de Nee/Nee- en Nee/Ja-sticker. Ook pleit ze voor een fijnmaziger verspreidingssysteem. In plaats van vraaggestuurde folderpakketten valt er dan een gepersonaliseerd aanbod van folders bij huishoudens die dat willen, in de bus. “Daar verwachten we de komende jaren flink vooruitgang in te boeken. Het bedrijfsleven wil bovendien meer gebruik gaan maken van digitale folders, maar de consument is daar nog niet klaar voor.” Met name de grote winkelketens zijn nog afhankelijk van adverteren via papieren folders, volgens Van den Bosch. “Onderzoek toont aan dat bijna een derde van de retailomzet van deze winkels direct is gekoppeld aan de verspreiding van ongeadresseerde reclamefolders.” De gemeente Utrecht overweegt de Ja/Ja-sticker niet alleen voor reclamedrukwerk, maar ook voor huis-aan-huisbladen in te voeren. Van den Bosch: “Daar zijn wij fel op tegen want juist de kleine ondernemers zoals bakkers en slagers, zijn voor hun advertentiemogelijkheden afhankelijk van deze bladen.”

Platform

De partijen die de rechtszaak tegen de gemeente Amsterdam aanspanden, vrezen dat er een lappendeken van verschillende regimes voor de verspreiding van folders in Nederland gaat ontstaan. Ze benaderden de VNG met het verzoek om hierin samen te werken. Mark van Waas, senior beleidsadviseur bij de VNG: “Het is de vraag of een landelijke, uniforme aanpak mogelijk is omdat gemeenten hun eigen beleid bepalen.” Van Waas merkt dat sinds de uitspraak in hoger beroep ook een grote groep middelgrote en kleinere gemeenten interesse heeft in de Ja/Ja-sticker. Gemeenten vragen hiervoor de VNG om advies en ondersteuning. “We schrijven niet voor wat gemeenten moeten doen maar faciliteren ze wel. Zo gaan we aan de slag met een q&a-lijst, bieden een platform en brengen gemeenten met elkaar in contact om informatie uit te wisselen.” Van Waas heeft begrip voor de zorgen van de verspreidingsbranche. Of de samenwerking echt van de grond komt, is nog de vraag. “Op dit moment is nog niet duidelijk of de partijen die de rechtszaak hadden aangespannen in cassatie gaan tegen het hoger beroep van het gerechtshof Amsterdam. Als ze dat gaan doen, hebben we een ander gesprek met elkaar.”

NVRD: Gram, december 2019

Meer doen met een bonk metaal

Aanbesteding containers met een grote rol voor SROI

De gemeenten Rotterdam, Groningen, Assen en Den Bosch en afvalinzamelaars Irado en Twente Milieu rondden onlangs een gezamenlijk aanbestedingstraject af voor de aanschaf van nieuwe ondergrondse containers. De uitgangspunten waren: duurzaam, circulair en innovatief. Daarnaast ligt de nadruk op Social Return on Investment (SROI).

Toon meer...

Het initiatief voor het aanbestedingstraject lag bij de gemeente Rotterdam. “Ons idee was dat je meer kunt doen met een bonk metaal, voordat deze als container op straat komt te staan. We wilden dat bij het ontwerp voor een nieuwe container aandacht werd besteed aan circulariteit, duurzaamheid, innovatie en social return”, vertelt Onno Scholten, adviseur bij het Werkgeversservicepunt Rijnmond. Samen met Micha Prins, business designer bij de gemeente Rotterdam, was hij nauw betrokken bij het aanbestedingstraject. Scholten: “We zijn dit traject samen met Irado, Twente Milieu en de gemeenten Groningen, Assen en Den Bosch aangegaan, omdat zij vergelijkbare ambities hadden ten aan zien van maatschappelijk verantwoord inkopen en innovatief ontwerpen. Samen wilden we tot een mooi product komen waarin deze uitgangspunten optimaal zijn verwerkt. Dat is gelukt.”

Bouwpakket

Aandacht voor Social Return on Investment (SROI) was een belangrijk criterium bij de aanbesteding. Voor de productie en plaatsing van de containers wordt een beroep gedaan op mensen met een arbeidsbeperking of een afstand tot de arbeidsmarkt. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om werknemers die gehoorproblemen hebben, maar ook om mensen met een stoornis in het autistisch spectrum of een verstandelijke beperking. Voor deze opdracht betreft het voor de gemeente Rotterdam alleen al 55 werknemers uit deze doelgroep. Scholten: “Van vorige aanbestedingen voor de fabricage en plaatsing van containers weten we dat de inzet van SROI leidt tot kwaliteit, tegen een goede prijs. In dit geval zetten we deze werknemers ook voor meer complexe werkzaamheden in, zoals het bedienen van een lasrobot. Uiteraard moet dat passen bij iemands mogelijkheden. Alle mensen die aan het werk gaan, hebben een achtergrond in de metaal of hebben hier affiniteit mee. Dat is ook nodig, want anders werkt het niet.” Ook de andere deelnemende partijen gaan op deze manier met SROI aan de slag. De producent, Waste Vision, zorgt ervoor dat de werknemers op de juiste plek aan het werk gaan, in overleg met hun begeleiders. Arbeidsontwikkeling was bovendien een belangrijk aandachtspunt in het aanbestedingstraject. In praktijk betekent dit bijvoorbeeld dat iemand zich blijft ontwikkelen zodat hij op dezelfde plek kan blijven werken, of dat een werknemer doorgroeit van bankwerker naar lasser. Volgens Scholten en Prins is het bijzonder om zoveel werknemers tegelijkertijd in het kader van SROI in te schakelen. Prins: “Het was een eis dat de leverancier ervaring had met het werken met deze doelgroep. In de selectiefase hebben we bij marktpartijen getoetst of het mogelijk is om zo’n grote groep mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen. Dat bleek geen probleem te zijn.”

Duurzaamheid, circulariteit en innovatie zijn verder belangrijke uitgangspunten voor het ontwerp van de ondergrondse container. Als containers na een aantal jaren zijn afgedankt, krijgen onderdelen een tweede leven in nieuw te produceren containers. Ook voor bestaande containers die worden vervangen, geldt dat onderdelen opnieuw worden gebruikt. De nieuwe containers worden straks in Rotterdam gemaakt en vervolgens in de vorm van een bouwpakket naar de andere gemeenten vervoerd. Medewerkers zetten ze daar ter plekke in elkaar. Scholten: “Op die manier kunnen er bijvoorbeeld 25 containers tegelijk op een vrachtwagen naar Groningen, in plaats van slechts drie of vier en zijn we dus niet bezig met het vervoeren van een heleboel lucht.” Innovatie zal gedurende de hele contractperiode die acht jaar duurt, een grote rol spelen. Zo gaat Irado straks een proef doen met zichtbare volmelding van containers met behulp van led-verlichting. Als een bewoner met zijn vuilniszak aan komt lopen, ziet hij meteen dat een bepaalde container vol is en weet hij dat hij door moet lopen naar de volgende. Ook voor het pasjessysteem zijn innovatieve toepassingen mogelijk. “We willen gezamenlijk dit soort innovaties doorvoeren. Ook vragen we van de leverancier dat hij meedenkt en ontwikkelingen die hij tegenkomt in andere branches, vertaalt in toepassingen voor de ondergrondse containers”, vertelt Scholten. Als de proef van Irado slaagt, hebben de andere partijen daar weer profijt van. Scholten: “Door het delen van die ervaringen en het aanbrengen van aanpassingen door de leverancier krijgen we een steeds beter product. Dat is ons doel.”

Openheid en vertrouwen

Het aanbestedingsproces, vanaf het moment dat de deelnemende partijen wisten wat ze wilden tot de gunning van de opdracht afgelopen mei, duurde ongeveer een jaar. Het totale traject vanaf de eerste verkenningen, duurde ongeveer twee jaar. De verwachting is dat begin volgend jaar de eerste containers op straat staan. Scholten: “Als overlegvorm voor het proces hanteerden we de zogenaamde concurrentiegerichte dialoog, waarbij we tijdens een aantal bijeenkomsten de uitgangspunten samen vorm gaven en kwamen tot een product en afspraken waar iedereen zich in kon vinden.” Concurrentiegevoelige informatie blijft in deze overlegvorm vertrouwelijk. Rotterdam was in the lead omdat het de grootste belangen heeft en de initiator was. Vanuit elke deelnemende gemeente en inzamelaar was er een vaste contactpersoon die voor de communicatie zorgde en afstemde met de achterban. Scholten: “Samen hebben we ons over vragen gebogen als: welke innovaties zijn mogelijk? Hoe kun je het product circulair maken? Wat zijn de ideeën van de markt hierover? Dit hebben we meegenomen in de formulering van de opdracht.” Over het algemeen verliep het traject soepel, hoewel het iets langer duurde dan verwacht. Scholten: “Naast commitment is openheid en vertrouwen in elkaar essentieel. Natuurlijk hadden we discussies over zaken als de kleur van de containers, de garantie en de levering, maar door zaken goed af te stemmen, kregen we steeds scherper wat we wilden.”

Een dergelijk aanbestedingsproject voor ondergrondse containers met zoveel partijen en nadruk op circulariteit, duurzaamheid, innovatie en social return is uniek in Nederland, volgens Scholten en Prins. Scholten vat samen wat belangrijk is bij de overweging om nieuwe containers aan te schaffen. “Ga ervan uit dat het product nooit af is en blijf het doorontwikkelen. Maak daarbij gebruik van ervaringen in andere sectoren. De inzet van mensen met een arbeidsbeperking is voor een kleinere gemeente misschien moeilijk te realiseren, maar daarvoor kun je samenwerking zoeken met andere partijen. Middelgrote of grote gemeenten zouden hier sowieso oog voor moeten hebben. Kies tenslotte voor een passende strategie. Dat kan in de vorm van een dialoog zijn zoals wij hebben gedaan, maar het kan natuurlijk ook een traditioneel aanbestedingstraject zijn.” Scholten en Prins zijn beiden meer dan tevreden over het resultaat. Prins: “Zo’n proces en de uitkomsten die het oplevert, geven uiteindelijk veel meer voldoening dan gewoon een metalen product inkopen.”

NVRD: Gram, augustus 2019

Veel overlast en hoge kosten

Dumpingen (drugs)afval nemen toe

Op 9 oktober vorig jaar trok een busje met lekkend drugsafval een kilometerslang spoor door een woonwijk in Nijmegen en door natuurgebied De Hatertse en Overasseltse vennen. Het aantal dumpingen van drugsafval neemt toe, maar ook andere spullen zoals huisraad en bouwafval worden veelvuldig gedumpt op plekken waar het niet thuishoort. Dit levert veel overlast en hoge kosten op.

Toon meer...

Ruim een half jaar later wijst niets er nog op dat er een spoor met drugsafval is gelekt in de Hatertse en Overasseltse vennen. Het is rustig in het natuurgebied en het zonnetje schijnt op deze aprilochtend. “We weten nog niet zeker of het drugsafval sporen in de natuur heeft achtergelaten”, vertelt boswachter Lydie van Santen van Staatsbosbeheer. Het drugsspoor liep over asfaltwegen in het vennengebied en de nabij gelegen woonwijk De Weezenhof. De wegen zijn snel na het incident schoongespoeld met water, maar het is mogelijk dat er toch gevaarlijke stoffen in de berm zijn doorgesijpeld. De gemeente Nijmegen doet hier op dit moment nog onderzoek naar. Peter Bekkers is Bzro-inspecteur (Besluit risico zware ongevallen) en piketcoördinator bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN). Hij was vanuit zijn functie betrokken bij het incident, samen met andere partijen van de Veiligheidsregio Gelderland Zuid. Bewoners van de Nijmeegse woonwijk sloegen alarm toen ze op de bewuste oktoberavond een vreemde, zoete geur roken.

“Uniek”, noemt Bekkers het lozen van het drugsspoor over een afstand van negen kilometer. “Ze hebben de containers open gezet en zijn met het busje gaan rijden.” Meestal willen de producenten zich ontdoen van het zuur dat één van de grondstoffen vormt voor de productie van synthetische drugs. Bekkers: “Ze maken gebruik van verschillende soorten zuur. Met een pH-meting kunnen we de zuurgraad bepalen, maar we weten dan nog niet meteen welk soort zuur het is.” Al snel kon worden vastgesteld dat de gelekte stof een hoge zuurgraad had. In overleg met de adviseur Gevaarlijke Stoffen van de Veiligheidsregio en de brandweer besloot Bekkers dat spoelen met water de beste optie was. Pas twee dagen later bleek uit onderzoek dat het om mierenzuur ging. Bekkers: “Achteraf gezien hadden we dat kunnen neutraliseren met soda, maar dat konden we toen nog niet vaststellen.” Miezenzuur is in de lucht niet schadelijk, maar kan irritatie van de huid en ogen opleveren bij aanraking. Bewoners die met hun auto door het spul waren gereden of er met de hond doorheen waren gelopen, hadden het advies gekregen om goed te spoelen met water. Zand dat op enkele plekken langs de weg lag, werd door een gespecialiseerd bedrijf afgevoerd naar een speciale opslagplaats in Pernis. Van daaruit ging het naar een afvalverbrandingsinstallatie, die hiervoor gecertificeerd is.

Opiumwet

Landelijk nam het aantal aangetroffen dumpingen van drugsafval toe van 206 in 2017 tot 292 in 2018. Dit blijkt uit het Landelijk overzicht Synthetische Drugs 2018 dat de politie in maart dit jaar publiceerde. De drugscriminelen lijken steeds roekelozer te werk te gaan. Zo werd op 7 oktober vorig jaar in Eindhoven in een woonwijk een vrachtwagen met synthetisch drugsafval in brand gestoken. Bewoners van een nabijgelegen flat werden uit voorzorg geëvacueerd. Nederland is koploper in de productie van XTC. De bestandsdelen waaruit de drug wordt samengesteld, veranderen voortdurend. Als de import van een bepaalde grondstof wordt verboden, schakelen de makers over op iets anders. Bekkers. “Daardoor weten we nooit direct met welke stoffen we te maken hebben.” Criminelen zoeken steeds andere wegen om zich te ontdoen van afvalstoffen. Ze lozen deze in een rioolput, een waterwingebied of op een plek waar mensen of dieren er doorheen lopen. Bekkers: “Het draait in die wereld puur om geld. Ik verwacht dat de productie van XTC nog toe zal gaan nemen, met alle risico’s die daarbij horen.”

Hoewel het incident met het gelekte drugsafval zich voor een deel afspeelde in het vennengebied, werd Staatsbosbeheer niet direct betrokken bij de afhandeling. Boswachter Van Santen: “Dat kwam ook omdat het drugsafval was geloosd op de openbare, geasfalteerde weg.” Staatsbosbeheer heeft bovendien geen bereikbaarheidsdienst. De collega van Van Santen die de ochtend erna als eerste op zijn werk was, dook er wel meteen bovenop. Van Santen: “Hij heeft met de betrokken partijen besproken dat het belangrijk is dat er zo weinig mogelijk water dat mogelijk nog gevaarlijke stoffen bevat, in de berm belandt. Het gaat om een kwetsbaar natuurgebied en we willen de schade voor planten, bomen en dieren zoveel mogelijk beperken.” Een woordvoerder van de gemeenten Nijmegen laat weten dat het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) na het incident monsters van het drugsafval heeft genomen. De analyses richten zich alleen op stoffen die onder de opiumwet vallen. Op dit moment wordt uitgezocht wat er na verloop van tijd gebeurt met de aangetroffen stoffen. Zijn ze nog terug te vinden in de bodem, of breken ze helemaal af? Eventueel zullen nog nieuwe monsters worden genomen. De kosten voor het opruimen van het drugsafval bedroegen ongeveer 25.000 euro. De helft kwam voor rekening van de gemeente Nijmegen omdat een deel op Nijmeegs grondgebied was gelekt. De andere helft betaalde de gemeente Heumen, waar het betreffende deel van het vennengebied toe behoort.

Belastingbetaler

Van Santen en haar collega’s treffen met enige regelmaat chemisch of verdacht afval aan in het vennengebied. Ze bellen dan meteen de brandweer, die zorgt voor een veilige afvoer. Daarnaast worden er allerlei andere spullen gedumpt in het natuurgebied, variërend van huisraad en bouwafval tot restanten van wietplantages. Landelijk gezien kost het Staatsbosbeheer ongeveer een half miljoen euro per jaar om het afval op te ruimen dat wordt gedumpt in de gebieden die de organisatie beheert. Van Santen heeft geen exacte cijfers over afvaldumpingen in het gebied van de Hatertse en Overasseltse vennen. “Maar het gaat gemiddeld om twee à drie keer per week.” Meldingen krijgt ze binnen via de telefoon, email of Whatsapp. Vervolgens gaat een collega zo snel mogelijk er op af. Van Santen: “We willen het aantal dumpingen gaan registreren en categoriseren, maar dat kost veel tijd. Uiteraard steken we onze energie en tijd liever in onze corebusiness: goed natuurbeheer en activiteiten voor de jeugd organiseren.”

Naast het pand van Staatsbosbeheer in het vennengebied is een gebouw van zorginstelling De Driestroom gevestigd. Een groep cliënten met een verstandelijke beperking verricht, samen met Staatsbosbeheer, werkzaamheden in de vennen en de bossen. Ze komen ook in actie als er een illegale dumping heeft plaatsgevonden. Van Santen: “Als blijkt dat het niet om chemisch of ander verdacht afval gaat, gaan ze er met een busje naartoe en halen ze de spullen op. Vervolgens brengen ze het naar de milieustraat.” De kosten hiervoor betaalt Staatsbosbeheer zelf. “In feite komt het er dus op neer dat de belastingbetaler er voor opdraait. Geld dat voor natuurbeheer bedoeld is, geven we noodgedwongen uit aan het afvoeren van afval. Wij hebben hier de mazzel dat we samenwerken met de Driestroom. Bij andere teams moeten de boswachters zelf de spullen opladen en wegbrengen. Daar ben je zomaar een halve dag zoet mee.”

NVRD: Gram, juni 2019

‘Levendig naar 70’

Duurzame inzetbaarheid bij Irado

Langer doorwerken en toch fit blijven, is de insteek van het programma voor duurzame inzetbaarheid bij inzamelaar Irado. Met het programma ‘Levendig naar 70’ worden medewerkers gestimuleerd om zelf na te denken over gezond leven en over hun toekomst. Het vraagt een andere manier van denken, maar het werpt zijn vruchten af.

Toon meer...

“Werken aan duurzame inzetbaarheid is een langdurig traject. Het moet in het dna gaan zitten van medewerkers om anders te gaan leven en over hun eigen ontwikkeling na te denken”, vertelt André Hertog, directeur van Irado. Om echt aan de slag te gaan met duurzame inzetbaarheid schakelde Irado in 2016 Rens de Boer, consultant bij Inhealth in. Inhealth helpt organisaties bij vragen op het gebied van vitaliteit, gezondheid en duurzame inzetbaarheid.
Bij Irado werken 250 vaste medewerkers. Daarnaast zijn er 60 medewerkers met een SW-indicatie en zijn er permanent 50 leerwerkplekken beschikbaar. Een reden voor Irado om met het thema duurzame inzetbaarheid aan de slag te gaan, was dat de gemiddelde leeftijd van het personeel boven de vijftig ligt. Veel van hen zijn begonnen met werken toen ze 15 of 16 jaar oud waren. Hertog: “Medewerkers horen dat ze langer moeten doorwerken, maar denken dat ze dat niet kunnen. Dat signaal hebben we als bedrijf opgepakt. We willen ze ondersteunen, maar we verwachten ook dat ze zelf stappen zetten om gezond te leven.”

Dikke buik

‘Levendig naar 70, heet het programma dat Irado uitvoert in het kader van duurzame inzetbaarheid. De naam is bedacht door de medewerkers zelf. De Boer: “Op die manier wordt het iets van henzelf en ontstaat niet het gevoel dat het van buitenaf is opgelegd.” Hertog vult aan: “Het geeft bovendien aan dat mensen ook na hun pensioen nog fijn en gezellig verder leven.” Bij de start in 2018 gaf Hertog, tijdens een kantinebijeenkomst, uitleg over het programma. Een constructiewerker van Irado vertelde over zijn eigen ervaringen. Hij was gezonder gaan leven, was afgevallen en zat beter in zijn vel. Zo’n ambassadeur is belangrijk, volgens Hertog. Een goed voorbeeld van iemand die zelf van de werkvloer afkomstig is, leidt ertoe dat anderen hetzelfde gedrag gaan vertonen. In de kantine van Irado zijn geen maaltijden of snacks te koop. Medewerkers brengen hun eigen lunch mee. Hertog merkte toen het programma een tijdje liep, dat mensen elkaar aanspraken op hun eetgedrag. “’Moet je niet iets aan die dikke buik doen?’, hoor je ze dan tegen elkaar zeggen. Ineens zie je mensen met bakken sla in de kantine zitten. Ze merken dat ze zich beter voelen als ze anders eten en ’s avonds water drinken, in plaats van cola. Ook is er spontaan een sportclubje ontstaan. Er gebeurt echt iets.”

‘Levendig naar 70’ is gebaseerd op drie pijlers: gezondheid, werkplezier en jezelf blijven ontwikkelen. Vooral dat laatste onderdeel vraagt aandacht. Voor de teamleiders is het een uitdaging om hierover met medewerkers in gesprek te gaan. Ze volgden hiervoor een trainingsprogramma met onderwerpen als het herkennen van signalen dat iemand gestresst is, het geven van complimenten en het stimuleren van medewerkers om na te denken over hun eigen ontwikkeling. De leidinggevenden krijgen een andere verantwoordelijkheid, onderstreept De Boer. Eerder verwezen ze een medewerker door naar P&O als hij niet meer goed mee kon komen op de werkvloer. Nu zoeken ze samen naar een oplossing. “De teamleider kan tools aanreiken, maar het belangrijkste is dat ze er samen over praten. De kunst is om het gesprek op zo’n manier te voeren dat de medewerker zelf met een oplossing komt en bijvoorbeeld bedenkt hoe hij af kan vallen en fitter wordt, zodat hij weer op de wagen kan werken. De kans is ook groter dat dit tot een structurele oplossing leidt dan wanneer de werkgever iets oplegt.” De Boer komt medewerkers tegen die zeggen dat het programma voor hen te laat komt. Hij wijst er dan op dat het juist een mogelijkheid biedt om te blijven werken. “Als je 55 bent, heb je nog twaalf jaar te gaan. Je kunt van alles doen om ervoor te zorgen dat je gezond met pensioen gaat.”

Complimenten

Hertog en de Boer merken dat leidinggevenden hun nieuwe rol nog lastig vinden, maar de wil is er wel. Op eigen verzoek gaan de teamleiders, in kleinere intervisiegroepen, verder aan de slag met de thematiek. Ze brengen casussen in en delen kennis met elkaar. Ook het beoordelingssysteem van Irado gaat op de schop, vertelt Hertog. “Eerder keken we vooral hoe iemand het gedaan had. Nu kijken we welke competenties iemand nodig heeft en hoe we hem eventueel kunnen ondersteunen bij het ontwikkelen of verbeteren van vaardigheden.” De focus ligt daarbij op de toekomst. Een medewerker die zijn functie niet meer kan uitoefenen omdat het werk te zwaar wordt, bespreekt met zijn teamleider of hij elders kan worden ingezet; binnen het bedrijf of eventueel daarbuiten. “Eerder bleven mensen hun leven lang bij Irado werken. Nu geven we nieuwe medewerkers direct mee dat ze alvast na moeten denken over hun toekomst. Mobiliteit wordt steeds belangrijker. Dat is een gigantische uitdaging voor de hele branche”, zegt Hertog.

Irado heeft, samen met Inhealth, een communicatieprogramma rondom ‘Levendig naar 70’ opgezet en een speciaal beeldmerk ontwikkeld. Iedere twee maanden staat een bepaald thema centraal. De laatste keer betrof dit complimenten geven aan collega’s. Dit zit niet direct in de cultuur van de branche, beaamt De Boer. Hij ziet bij bedrijven vaak dat het personeel bezig is om oplossingen te regelen voor zaken die niet goed lopen. “Dat is logisch, maar het is ook goed als werknemers zich realiseren dat veel dingen wél goed zijn geregeld en elkaar daarop aanspreken. Het is fijn als je een bepaalde collega altijd kunt oproepen als er ’s nachts een storing is. We merkten weerstand bij mensen toen ze het verzoek kregen om een kaartje met een compliment te schrijven voor iemand anders, maar de meesten deden het wel en uiteindelijk waren ze er ook blij mee.”

Soft skills

Aan een programma als ‘Levendig naar 70’ hangt een prijskaartje. Verdient dit zich terug? Hertog: “Ik geloof zeker in het effect van het programma en ik denk dat het op termijn geld gaat kosten als je niets doet. Als iemand het naar zijn zin heeft en goed in zijn vel zit, werkt hij harder en heeft hij het leuker met zijn collega’s. Dit soort soft skills zijn echter moeilijk te vertalen in cijfers.” Duurzame inzetbaarheid blijft bij Irado op de agenda staan. “Het is nooit klaar. We sturen voortdurend op bewustwording over gezond leven en de eigen ontwikkeling. We nemen drempels weg en zorgen dat medewerkers informatie goed kunnen vinden en dat het gemakkelijk kan worden geregeld als iemand behoefte heeft aan een cursus of training.” Irado biedt allerlei zaken aan zoals een goedkoop abonnement bij een sportschool of ondersteuning van een vitaliteitscoach. Hertog: “Maar het belangrijkste is dat mensen zelf beseffen dat het goed is om te sporten. Daarom zijn we ook zo blij met het sportclubje dat spontaan is ontstaan. Hierdoor, maar ook doordat mensen elkaar aanspreken op gezond gedrag, zien we dat het programma werkt. Dat is natuurlijk fantastisch.”

NVRD: Gram, juni 2019

Werken in de winterdienst

Chagrijnig als het niet glad is

“Mooi werk”, noemen Richard Wagenaar en Sander Lenters van Twente Milieu het werken in de winterdienst. Het werk is onvoorspelbaar, maar dat vinden ze juist leuk. Ze genieten er van als het vriest en er gestrooid kan worden, waarna de wegen weer schoon zijn.

Toon meer...

Sinds negen jaar werkt Richard Wagenaar als chauffeur bij Twente Milieu en draait hij ook winterdiensten. Sander Lenters is teamleider en hoofdcoördinator van de winterdiensten. Voor de gladheidsbestrijding werkt Twente Milieu met een navigatiesysteem, maar veel informatie wordt nog steeds overgedragen van chauffeur op chauffeur. Wagenaar: “Welke hoeveelheid strooizout gebruik je voor welke straten? Dat heeft met ervaring te maken.” De twee mannen vertellen bevlogen over hun werk in de winterdienst. Wagenaar: “Sinds vorig jaar werk ik als coördinator van de winterdienst en ben ik dus veel op kantoor, maar toen ik nog op de wagen zat, kon ik chagrijnig worden als het niet glad werd. Ik wilde er op uit en die straten schoon vegen.” Ondertussen laat Lenters op zijn laptop de grafieken van MeteoGroup (www.gladheid.nl) zien. “Morgenochtend is het rood ingekleurd en gaat het dus vriezen. Het wegdek is echter droog, waardoor het niet glad wordt.”

Rooster

Twente Milieu houdt in zes gemeenten de wegen schoon. Per seizoen gaan de wagens gemiddeld 36 keer de weg op. In het lopende seizoen, tot half februari, hebben ze 22 keer gestrooid. In totaal zijn 200 mensen bezig met de gladheidbestrijding: chauffeurs, coördinatoren, monteurs en machinisten. Voor een deel zijn dit externe medewerkers. Er zijn 52 routes in het gebied en dus ook 52 voertuigen. De zes gemeenten bepalen waar er wordt gestrooid. In vier gemeenten gebeurt dit preventief. De twee andere hebben gekozen voor curatief strooien, maar overwegen om dit vanaf volgend seizoen preventief te gaan doen.
Twente Milieu werkt met een vierwekelijks rooster voor de winterdiensten. In het verleden was dit tweewekelijks. Dit betekende dat medewerkers een week winterdienst hadden en vervolgens een week vrijaf waren. Wagenaar: “Dat was toch wel intensief. Nu is het één week strooien en drie weken vrij. Dat geeft rust.” Het preventieve strooien gebeurt om zeven uur ’s avonds of ’s nachts om half vier. Als het besluit is genomen om te gaan strooien, is het de taak van Wagenaar om de chauffeurs van zijn team te bellen. “Dat zijn 21 mensen. Heel sporadisch krijg ik iemand niet aan de telefoon en moet ik een collega bellen die er niet op had gerekend. Maar vaak zijn er wel mensen die van tevoren hebben gezegd dat ik ze kan bellen als het nodig is. Dat is natuurlijk erg prettig.” Twente Milieu heeft geregeld dat de winterdienstmedewerkers een sms krijgen als de wegdektemperatuur warmer is dan vijf graden. “Mensen weten dan dat ze de komende 24 uur zijn vrijgesteld en gewoon naar dat verjaardagsfeestje kunnen gaan en niet worden opgeroepen”, licht Lenters toe.

Wallen

Over een paar weken wordt Wagenaar 50. Het enthousiasme over de winterdiensten is niet afgenomen, maar fysiek merkte hij de laatste jaren wel dat hij een dagje ouder werd. “Als je in een seizoen heel vaak de weg op moet, merk je dat eind januari, begin februari de vermoeidheid toeslaat en dat de collega’s toch wel grote wallen onder hun ogen krijgen”, zegt hij grijnzend. Over de impact van zijn werk in de winterdienst op zijn privé-leven zegt hij: “In feite past het hele gezin zich aan. Als ik weet dat het de komende nacht glad wordt, zeg ik rond negen uur tegen mijn vrouw: ‘Schat, ik ga slapen, want ik moet om half vier de weg op. Ik zie je morgenavond weer.’” Zijn twee kinderen zijn inmiddels volwassen. “Het is vaker gebeurd dat één van de kinderen mij wakker maakte omdat mijn pieper ging ‘s nachts. Als ik ben ingeroosterd, zet ik een streep in de agenda bij die betreffende data. Ik ben dan niet beschikbaar voor feestjes en andere afspraken. Mijn vrouw is er niet altijd blij mee, maar het extra geld aan het einde van de maand vindt ze toch wel leuk”, vertelt hij lachend. Het werken in de winterdienst, van november tot april, schept een band met de collega’s. “Zo’n klus moeten we op dat moment klaren. Er is ook sprake van een leuke vorm van onderlinge rivaliteit tussen de chauffeurs. Ze willen zoveel mogelijk kilometers maken. Het gaat niet alleen om het extra geld. Ze hebben er echt plezier is.”

Sensoren

Lenters baseert de beslissing om de weg op te gaan op gegevens van MeteoGroup en advies van de provincie. “Soms krijgen we wel een melding van MeteoGroup, maar niet van de provincie. Dat komt omdat provinciale wegen vaak wat droger zijn.” Hij hoeft niet eerst in overleg met de gemeenten over een besluit om te gaan strooien. Lenters: “Als we toch een keer de weg op zijn gegaan terwijl het achteraf gezien niet nodig was, moeten we het natuurlijk wel uit kunnen leggen. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat we bericht hebben gekregen van MeteoGroup dat de temperatuur naar beneden gaat.” Wagenaar vult aan: “Soms nemen we het zekere voor het onzekere. Als we besluiten om niet te gaan en het wordt toch glad en er verongelukt iemand, dan zijn we wel verantwoordelijk.” Zo was er onlangs iemand met zijn fiets gevallen en had zijn schouder uit de kom. Lenters: “In onze gegevens konden we echter zien dat we vóór dat tijdstip op die bepaalde plek hadden gestrooid en dat ons dus niets te verwijten viel.”

Lenters is in feite het hele jaar door bezig met gladheidsbestrijding. Hij kijkt voortdurend hoe het werk efficiënter kan en waar verbeteringen mogelijk zijn. Twente Milieu doet voor de gladheidsbestrijding een proef met het gebruik van gps. De strooibreedte wordt automatisch aangepast aan de breedte van de weg. Lenters: “Dat geeft rust voor de chauffeur en betekent minder schade aan bermen en beplanting. We zijn nu met de gemeenten in overleg om dit volgend jaar geleidelijk overal in te voeren.” Vanaf volgend seizoen gaat Twente Milieu werken met eigen meetpunten. Middels infrarood-meting is uitgezocht waar de koudste plekken in het werkgebied zijn. Daar worden sensoren geplaatst die meten wat de temperatuur van het wegdek is, of het droog of nat is en hoeveel zout er eventueel nog ligt. Vanaf november zal bovendien het hele werkgebied uitgangspunt zijn voor de gladheidsbestrijding, zodat voertuigen efficiënter kunnen worden ingezet. Lenters: “Nu rijden wagens nog tot de grens van een bepaalde gemeente en keren dan weer om. Dat is dan verleden tijd. Eerder hebben we al uitgezocht dat we op die manier drie wagens minder hoeven in te zetten. Dat scheelt dus behoorlijk in de kosten en in de hoeveelheid zout.”

NVRD: Gram, april 2019

Kleding die in de gft-bak kan

Een garderobe gemaakt uit fruit en paddestoelen

Een jurk gemaakt van paddestoelen of schoenen vervaardigd uit afgedankte mango’s: over een paar jaar kan dit de realiteit zijn. Dit krijgt steeds meer vorm via initiatieven van ontwerpers en jonge innovatieve bedrijven en door onderzoek naar nieuwe, duurzame en circulaire materialen.

Toon meer...

In oktober vond voor de vijfde keer de Dutch Sustainable Fashion Week (DSFW) plaats. Doel is het tonen van positieve ontwikkelingen en innovaties op het gebied van duurzaamheid binnen de modebranche. Dit jaar was het centrale thema ‘circulaire mode en recycling’. Tung Trinh en Tim Becx vormen het ontwerpersduo TRINHBECX en maakten voor de DSFW een kledingcollectie uit materialen gemaakt uit onder meer plantencellen, ananasplantenvezels en koffieprut, van merken als Coronet, Piñatex en Singtex. Ook gebruikten ze knopen en accessoires bestaande uit groente- en fruitcomponenten van het merk Bio-Trimmings. Becx vertelt: “We werden hiervoor benaderd omdat we voor onze collecties altijd werken met een mix van materialen. We gebruiken wat we op dat moment tot onze beschikking hebben.” TRINHBECX maakt bijvoorbeeld kleding uit combinaties van leer met zijde of denim met plastic, of voegt er een goedkoop lapje van de markt aan toe. “We zoeken in ons werk naar oplossingen vanuit de beperking. Zo hebben we ook wel eens een oude leren bank verwerkt in een kledingcollectie.”

Het leer dat is gemaakt uit plantencellen en diende als basis voor een aantal kledingstukken, is ontstaan in een laboratorium. Becx stelde vast dat dit leer, maar ook de andere materialen die ze gebruikten, prima te verwerken zijn. “Duurzaamheid heeft soms nog een geitenwollensokken-imago, maar de materialen waarmee we deze collectie hebben gemaakt, zijn echt mooi. We timmeren nog aan de weg als ontwerpers en wilden een fris en modern beeld neerzetten. Dat is goed gelukt.” De collectie bestond onder meer uit jassen, broeken, rokjes en shirts. De reacties waren positief. Becx vertelt lachend: “Vanwege het thema verwachtten bezoekers dat ze echt gft-afval op de catwalk zouden zien. Dat was dus niet het geval. Een volgende keer zullen we meer aandacht besteden aan het geven van informatie over de herkomst van de materialen.” Becx vindt aandacht voor duurzaamheid belangrijk. “Als beginnende ontwerpers doen we ons stinkende best om een steentje bij te dragen, maar we pretenderen niet dat we een duurzaam label zijn. Daar zijn we als bedrijf te klein voor. Ik zou het mooi vonden als een merk als Dior of Zara hierin een voortrekkersrol zou nemen. Zij hebben de middelen om echt impact te creëren op het gebied van duurzaamheid.”

Voedselverspilling

Voldoende financiële middelen zijn, naast creativiteit en doorzettingsvermogen, een voorwaarde om duurzame materialen te ontwikkelen voor de kleding- en mode-industrie. Hugo de Boon en Koen Meerkerk maken sinds enkele jaren met hun bedrijf Fruitleather leer uit afgedankt fruit. Ze ontvangen subsidie van de gemeente Rotterdam om hun product verder te optimaliseren en op de markt te brengen. Toen ze in Rotterdam aan de Willem de Kooning Academie studeerden, zagen ze dat er op de markt veel fruit werd weggegooid. Voor hun afstudeeronderzoek bedachten ze een proces om dit afgedankte fruit te verwerken. De vruchten vermalen ze tot pulp, die vervolgens wordt gedroogd. Ze voegen hier additieven aan toe en na een tweede droogproces gaat het naar een leerverwerker die een coating aanbrengt, waardoor het op echt leer gaat lijken. Wat die additieven zijn, kan De Boon niet vertellen. “Het proces is nog in ontwikkeling en we willen dit niet prijsgeven. Het gaat in ieder geval om natuurlijke toevoegingen.”

De focus ligt bij Fruitleather op het maken van leer uit afgedankte mango’s. Eventueel gaan ze dit later uitbreiden naar andere fruitsoorten. Het fruitleer is nu nog niet te koop. “We zijn nog op zoek naar een partij die de scheikundige kennis in huis heeft om het waterdicht en goed verwerkbaar te maken, zodat het daarna echt de markt op kan”, vertelt De Boon. Hij noemt zich zelf geen idealist. “Ik ben geen vegetariër en ik kan een mooi stukje leer gemaakt van dierenhuid echt wel waarderen. Maar we vinden het wel belangrijk om iets te doen aan het probleem van voedselverspilling.” Het fruitleer dat straks op de markt komt, zal niet in de gft-bak verdwijnen als het uiteindelijk wordt afgedankt. De Boon: “Afnemers zullen er tassen of andere producten van willen maken. Daarom krijgt het een coating om het te beschermen tegen invloeden van buitenaf. Dat betekent dat het fruitleer niet afbreekbaar is. Met onze werkwijze zorgen we er wel voor dat afgedankt fruit zijn waarde behoudt. We voegen er bovendien waarde aan toe door er weer iets bruikbaars van te maken.”

Paddestoelenleer

Kim Poldner is onderzoeker en docent Bedrijfskunde aan Wageningen University & Research en al vijftien jaar actief in het werkveld van duurzame mode. Op de Wageningse universiteit vindt, binnen verschillende vakdisciplines, al sinds jaren onderzoek plaats naar de circulaire productieketen voor textiel. Een tijd geleden werd hier een nieuwe onderzoekslijn aan toegevoegd, die zich richt op het ontwikkelen van materialen uit bijvoorbeeld paddestoelen of sinaasappelschillen om daar vervolgens kleding of andere producten van te maken. Poldner: “Het doel van dit onderzoek is het creëren van een gesloten, circulair systeem. Mijn taak is het ontwikkelen van een passend businessmodel. De consument moet er van overtuigd worden dat hij deze producten wil dragen en vervolgens is het de bedoeling dat hij ze op de juiste manier afdankt: bijvoorbeeld door ze in de gft-bak te gooien.”

Bioprocess Engineer Iris Houthoff startte begin dit jaar aan WUR haar onderzoek naar het vervaardigen van leer uit paddestoelen. Poldner: “Inmiddels is ze benaderd door onder meer tassenfabrikanten. De paddestoel die ze gebruikt, groeit echter als een soort hand met uitgestrekte vingers. Dit levert dus kleine, smalle stukjes materiaal op. De techniek moet eerst nog verder worden verbeterd om er een tas of een paar schoenen van te kunnen maken.” De ontwikkelingen gaan soms snel, merkt Poldner. “De onderzoekers van WUR die bacteriën inzetten om zijde te verven, konden een half jaar geleden nog slechts een strookje bewerken. Nu zijn dat al hele meters textiel.” Intussen liggen er al kledingstukken en tassen in de winkel gemaakt uit bijvoorbeeld afvalmateriaal van de visverwerkende industrie. “Het Braziliaanse high-fashion merk Osklen experimenteert hier mee”, vertelt Poldner. In Oostenrijk is een bedrijf dat stoffen maakt uit eucalyptushout en in Nederland produceert het bedrijf Stex-fibers kleding uit hennepvezels.

Composteerbaar

Poldner verwacht dat kleding, tassen en schoenen gemaakt van niet alledaags materiaal, snel voor de gemiddelde consument binnen handbereik zullen zijn. Bedrijven als H&M en C&A volgen dit op de voet en investeren er in. Zo bracht C&A vorig jaar het eerste cradle to cradle gouden gecertificeerde t-shirt op de markt. Poldner: “Deze t-shirts zijn volledig composteerbaar. Ze kosten ongeveer tien euro en zijn dus heel betaalbaar.” De consument kan ze wassen en behandelen als gewone textiel. Poldner noemt de trend voor het creëren van deze nieuwe materialen ‘radicaal’. “Deze circulaire werkwijze nodigt uit om op een andere manier te gaan denken. Dat is verfrissend.” Volgens haar is er nog veel R&D (research and development) nodig. “Bedrijven kijken eerst hoe een start-up het doet. Pas als deze groeit en steeds betere producten levert, gaan ze iets afnemen of investeren. Het heeft dus tijd nodig en dat is begrijpelijk. Maar het is ook een kwestie van lef hebben: niet meer alleen praten over duurzaamheid of circulariteit, maar gewoon een collectie maken van jasjes uit paddestoelenleer.”

NVRD: Gram, december 2018

Minder bijplaatsingen van karton

Extra klep in container biedt uitkomst

De gemeente Amsterdam deed een proef om bijplaatsingen van karton naast containers te verminderen. Papiercontainers kregen een extra klep onderin waar inwoners hun karton in kwijt kunnen. Breda heeft al sinds tien jaar containers met een extra opening voor karton. Het resultaat is aanzienlijk minder bijplaatsingen.

Toon meer...

“Ongeveer 30 procent van de bijplaatsingen bij papier- en kartoncontainers in Amsterdam betrof kartonnen dozen. Er was de laatste tijd bovendien sprake van een toename van het aantal bijplaatsingen. Mijn taak was om hier een oplossing voor te vinden”, vertelt Daan Goppel, projectleider Afval bij de gemeente Amsterdam. Goppel bracht eerst de kartonketen in beeld om op die manier te bepalen waar mogelijke interventies zouden kunnen plaatsvinden. Om beter inzicht te krijgen in de problematiek ging hij met vragenlijsten langs de deuren en organiseerde hij een meedenkavond voor inwoners, adoptanten van containers en medewerkers van de inzameling en handhaving. “We probeerden in het hoofd te kijken van iemand die karton naast een container plaatst. Wat zijn de overwegingen hierbij?” De aanwezigen vulden hiertoe een uitgebreide vragenlijst in. De conclusie die hier uit volgde was dat inwoners het inwerpen van karton vermoedelijk als lastig ervaren, omdat het eerst moet worden gevouwen voordat het in de container past. “We wilden het inwerpen van karton daarom vergemakkelijken. Dan kom je uit bij een bredere inwerpklep”, vertelt Goppel. Collega’s van de gemeenten en andere betrokken dachten in eerste instantie dat het vergroten van de inwerpopening risico’s kon opleveren, omdat inwoners dan restafvalzakken in containers gingen dumpen of er zou zelfs een kind in kunnen vallen.

Brievenbus

Goppel bezocht vervolgens Rotterdam en Breda om te informeren naar de ervaringen in deze gemeenten. In Rotterdam zijn een aantal containers voorzien van een vierkantige, grotere opening voor het inwerpen van karton. De containers in Breda hebben een extra klep onderin. René de Pijper, teamcoördinator Afvalservice, gemeente Breda: “We hebben dit al tien jaar geleden ingevoerd. Ik zat toen zelf nog op de inzamelwagen en zag dat er veel dozen naast de containers stonden. Zelfs als inwoners een doos plat maakten, paste hij niet in de trommel van de container. We kwamen toen op het idee om een extra gleuf onder in de bak te maken en hebben een constructiebedrijf gevraagd om dit uit te voeren.” De extra opening onderin is in feite een grote brievenbus, die mensen met hun voet openduwen. Met een klep wordt hij afgesloten. In totaal is in Breda zo’n 80 procent van de containers inmiddels uitgerust met de brievenbus, volgens Pijpers. “We hebben het niet gemeten, maar zien in praktijk dat er veel minder bijplaatsingen zijn. Inwoners kunnen ook grote dozen er gemakkelijk inschuiven.” Hij merkt dat mensen enthousiast zijn. “Als we tijdelijk een container voor reparatie weghalen en vervangen door een container zonder extra opening, krijgen we meteen e-mails omdat mensen hun brievenbus terug willen. Het bevalt gewoon goed. Er is ook geen sprake van vervuiling of incidenten. In tien jaar tijd is er nog nooit iets voorgevallen.”

Goppel begreep dat ook in Rotterdam de ervaringen positief waren en er geen problemen of incidenten waren geweest met de containers met extra opening. De proef in Amsterdam kon van start gaan. Volgens nationale en Europese voorschriften moet de standaardopening van één van de zijden van de inwerpopening van een container kleiner zijn dan 15 cm. Voor de andere zijde geldt geen voorschrift. De nieuwe klepopeningen in Amsterdam kregen een formaat van 14,99 x 67 cm. Goppel maakte zelf een tekening en zocht contact met een constructiebedrijf. “Ik ben zelfs nog in containers geklommen om een goed beeld te krijgen”, vertelt hij lachend. Het bleek niet mogelijk om de extra klep in de traanplaat te plaatsen, maar onderin het containerhuisje was wel ruimte. Goppel: “Karton veroorzaakt vaak verstoppingen. De kans hierop is kleiner als de extra opening onderin zit.” Op vijf locaties in de stad waar problemen waren met bijplaatsingen werd de container met de nieuwe klepopening getest. Ook bevond zich op elke locatie een tweede container waar geen interventie plaatsvond. Op die manier konden de verschillen worden gemeten. De monitoring vond plaats voorafgaand en na het plegen van de interventie. De uitkomsten waren positief. Er stond ongeveer 45 procent minder karton naast de containers met de extra klep.

Meedenkavond

Om inwoners verder te stimuleren om het juiste gedrag te vertonen, maakte Goppel gebruik van inzichten uit de gedragswetenschap. Het was belangrijk dat mensen de extra opening onderin niet over het hoofd zagen. De containers werden daarom voorzien van stickers. De keuze viel op een sticker met de tekst ‘Papier en karton’ voor de bovenste klep en een sticker met de tekst ‘Dozen’ voor de onderste opening. Beide stickers bevatten ook een afbeelding. Op de meedenkavond was gebleken dat inwoners zich er niet van bewust zijn dat het handig is om een doos eerst plat te stampen. Goppel: “Het lijkt vreemd dat mensen dit zelf niet bedenken, maar één van de handhavers demonstreerde dit en de aanwezigen waren daar nogal van onder de indruk. Vandaar dat we ook de stoepteksten ‘Stamp plat’ en ‘Schuif in’ hebben bedacht, met plaatjes erbij. Ook dit is afkomstig uit de gedragwetenschap. Als mensen zien wat het doelgedrag is, nemen ze het sneller over.” Goppel organiseerde bovendien een openingsfeestje toen de eerste container was voorzien van een extra klepopening. Kinderen konden hier een doosje plat trappen en kregen een ijsje. Hij fotografeerde enkele inwoners die demonstreerden wat de bedoeling was. Dit fotomateriaal gebruikte hij voor de informatiebrief voor andere inwoners. Goppel: “Ik heb bewust veel beeld en weinig tekst gebruikt. Ook voor mensen die de Nederlandse taal minder machtig zijn, is dan in één oogopslag duidelijk wat de bedoeling is.”

Niks geks

Een aantal zaken vielen op tijdens de proef. Goppel: “Het is best bewerkelijk om grote dozen van bijvoorbeeld een IKEA-kast, plat te stampen en in een container te doen. We hebben echter niet gemerkt dat de grotere exemplaren vaker naast een container stonden dan de kleinere.” Ook bleek er geen sprake te zijn van vervuiling. “Tijdens de proefperiode hebben we steeds alles gefotografeerd en niks geks in de containers aangetroffen, maar ik ga er van uit dat dit in de toekomst heus wel een keer zal gebeuren.” Financieel kan het aantrekkelijk zijn om containers uit te rusten met een extra opening voor karton. Goppel: “We hebben het doorberekend. Voor de containerlocaties uit de proef geldt dat de besparing neerkomt op 1,3 bomen. Bovendien bespaar je 38 euro stortkosten en heb je 32 euro meer inkomsten uit kartoninzameling per container, per jaar. Dat geldt dus voor probleemlocaties waar veel bijplaatsingen zijn. Op locaties met minder problemen, zal de opbrengst lager zijn.” De proef in Amsterdam is geslaagd. In totaal krijgen 100 reeds geplaatste, nieuwe papiercontainers een extra klep voor karton. Dit betreft containers op plekken met veel overlast. Daarnaast krijgen alle nieuw te plaatsten papiercontainers standaard een kartonklep. Goppel: “De afname van 45 procent bijplaatsingen heeft echter niet alleen te maken met de extra klep voor karton maar zegt iets over het totaalpakket van de proef. Het feit dat inwoners zien wat het doelgedrag is, sorteert al effect.”

NVRD: Gram, november 2018

Van RSC Schiphol naar de douane

Het Regionaal Sorteercentrum (RSC) Schiphol opende ruim een jaar geleden zijn deuren en is een samenwerking van inzamelaar Meerlanden en Wecycle. RSC Schiphol is een Wecycle Service Center: hier wordt e-waste gesorteerd en gedeeltelijke gedemonteerd. Een deel van de medewerkers zijn mensen met een arbeidsbeperking. Kevin Koedam ging hier in april aan de slag. Binnenkort hoopt hij door te stromen naar zijn nieuwe baan.

Toon meer...

Alsof het dagelijkse kost is, geeft Kevin (22) een rondleiding over het terrein van RSC Schiphol: “Hier zie je de sorteertafels waar we kleine elektronische apparaten sorteren. We hebben aparte bakken voor bijvoorbeeld mobieltjes, lampen en batterijen. Daar verderop demonteren we het groot witgoed. De glazen deurtjes en de betonringen halen we er uit en ook de condensatoren houden we apart.” Kevin voelt zich duidelijk in zijn element op zijn werkplek. Hij heeft eerder een opleiding Applicatieontwikkeling MBO niveau 4 afgerond en heeft een Wajong-uitkering. Bedrijfsleider Martien Verwer van RSC Schiphol was in eerste instantie verbaasd dat Kevin in het zogenaamde doelgroepenregister stond: het landelijke register waarin mensen staan die vallen onder de banenafspraak voor mensen met een arbeidsbeperking. Verwer: “Ik zag zijn cv en vroeg me af: ‘Wat is er met deze jongen aan de hand?’” Kevin vertelt: “Ik heb het syndroom van Asperger. Dat is een stoornis in het autistisch spectrum, waarbij iemand een gemiddeld tot bovengemiddeld IQ heeft. Dat zit dus goed, maar ik ben op sociaal en emotioneel vlak niet zo sterk en soms heb ik last van concentratieproblemen.”

Voor Verwer was meteen duidelijk dat Kevin veel in zijn mars had, maar er moest wel extra aandacht uitgaan naar het contact met zijn collega’s. Kevin startte in eerste instantie met de demontage van groot witgoed. Hier kon hij rustig op eigen houtje werken, maar had hij wel contact met zijn collega’s. Verwer: “In het begin hield hij wat afstand, maar het ging steeds beter. Vervolgens is hij andere werkzaamheden gaan doen, waarbij hij steeds meer in gesprek ging met zijn collega’s. Inmiddels is hij op allerlei plekken inzetbaar en zie ik dat hij zich veilig en geborgen voelt in de groep.”

Grapje

Verwer merkt nu dat Kevin zich soms wat té vrij voelt en daarin weer moet worden afgeremd. “Laatst was hij bijvoorbeeld op vrijdag een uur eerder naar huis gegaan. Hij was klaar met zijn taken, had niets gezegd en was gewoon vertrokken. Ik fluit hem dan terug.” Kevin vertelt daarover: “Ik schat het dan anders in. Als het werk klaar is, zal ik wel weg mogen, denk ik dan. Dat gaat op de automatische piloot.” Verwer reageert: “Ons contact is zodanig dat er sprake is van wederzijdse openheid. Als iets niet lekker loopt zoals in dit geval, bespreken we het. Daarbij is het belangrijk dat ik begrijp hoe dingen voor hem werken.” Kevin merkt zelf ook dat de communicatie met zijn collega’s steeds beter gaat. “Toen ik laatst bij het witgoed aan het werk was, maakte een collega een grapje. Ik wist een passende opmerking terug te maken. Op dat soort situaties kan ik nu veel beter inspelen. Eerder zou ik misschien helemaal niet hebben gereageerd.” Hij voegt er aan toe: “En ik heb geleerd dat ik niet zomaar naar huis kan gaan zonder iets te zeggen.”

Kevin rondde zijn studie Applicatieontwikkeling in 2017 af, maar constateerde achteraf dat de opleiding niet goed bij hem paste. In april dit jaar kwam hij bij RSC Schiphol terecht. Zijn contract loopt nog tot eind december, maar hij heeft al een nieuwe werkplek in het vooruitzicht bij de douane. Kevin: “Ik kan daar ondersteunend administratief werk gaan doen. In oktober heb ik het arbeidsvoorwaardengesprek en daarna verwacht ik aan de slag te gaan.” De vacature kwam hij tegen op een banenbeurs. Werken bij de douane spreekt hem aan omdat hij daar mogelijkheden ziet om door te groeien. “In de toekomst wil ik me gaan bezighouden met het opsporen van verdachte pakketjes. Dat lijkt me heel interessant.” Verwer is er van overtuigd dat de overstap naar een reguliere baan gaat slagen: “Hij is van een gesloten jongen veranderd in iemand die open is. Nu proberen we nog de juiste balans te vinden, zodat hij zich in bepaalde situaties niet te veel vrijheid gaat permitteren.”

Heftruckcertificaat

Bij RSC Schiphol werken in totaal 15 mensen. Het kernteam, dat bestaat uit reguliere krachten, draagt er onder meer zorg voor dat de werkprocessen goed verlopen. Daarnaast zijn er medewerkers uit de sociale werkvoorziening. Verwer: “Zij zijn gelukkig met het werk dat ze doen. Een enkeling stroomt misschien nog door naar regulier werk, maar ik ga daar niet aan lopen trekken.” Tenslotte is er een groep medewerkers die een zetje in de rug nodig heeft om te kunnen instromen in de reguliere arbeidsmarkt. Kevin is de vijfde werknemer in een jaar tijd, die gaat doorstromen. “Dat lukt omdat we hier werken als een regulier bedrijf. Mensen komen ’s ochtends binnen en gaan om vijf uur naar huis. Ze weten dat er iets van ze wordt verwacht”, aldus Verwer.

De begeleiding die hij biedt, is maatwerk. “Toen ik eerder als accountmanager in de sociale werkvoorziening werkte, draaide ik soms halve dagen mee in een groep medewerkers. Mensen vertelden dan over hun angsten of vragen waar ze mee zaten. Voor mij werd dan bijvoorbeeld helder dat eerst een bepaald probleem moest worden aangepakt, voordat iemand een volgende stap kon zetten. Als je echt in gesprek gaat met mensen, kruipen ze uit hun schulp. Dat maakt het verschil.” Verwer kan soms een scholingspotje inzetten als een werknemer baat heeft bij een bepaalde training of cursus. Kevin behaalde onlangs het heftruckcertificaat, waar hij trots over vertelt. Verwer: “Je kunt je afvragen of een heftruckopleiding passend is voor iemand die in de administratie gaat werken, maar omdat hij nu heftruck rijdt, kan hij meer werkzaamheden doen. Bovendien geeft het hem zelfvertrouwen. Hij moet nu nog meer dan voorheen communiceren met zijn collega’s.”

De juiste dynamiek binnen de groep is een voorwaarde voor Verwer om het werk goed te kunnen uitvoeren. “Als er te veel mensen met problemen in het team werken, heeft dat invloed en slaat de balans de verkeerde kant uit.” Hij laat graag aan bedrijven zien hoe hij te werk gaat. “Het mooiste zou zijn als bedrijven niet komen met vacatures voor mensen met een arbeidsbeperking, maar dat ze een functie juist afstemmen op een bepaalde kandidaat. De werkgever geeft aan welke competenties minimaal nodig zijn en met de medewerker ga je daar aan werken. Mijn ideaalbeeld is dat er een overlap is tussen het traject bij RSC Schiphol en het bedrijf waar iemand naar doorstroomt, bijvoorbeeld via een stage bij het bewuste bedrijf. Zaken die dan nog niet helemaal goed gaan, kun je dan nog bijschaven. Dan is er echt sprake van een warme overdracht.” Van de nieuwe werkgever wordt wat verwacht, volgens Verwer. “Bedrijven zouden er bewust voor moeten kiezen om invulling te geven aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het werken met mensen met een arbeidsbeperking vraagt wat extra’s. Een bedrijf moet zich daar op inrichten en ook het reguliere personeel er op voorbereiden. Dan is de slagingskans het grootste. Als een bedrijf ruimte biedt aan deze doelgroep, levert dat een verrijking op van de eigen organisatie.”

NVRD: Gram, oktober 2018

VANG-Support faciliteert

Kort adviestraject biedt maatwerk

Via VANG-Support kunnen gemeenten en inzamelbedrijven advies krijgen over onderwerpen op het gebied van afvalscheiding en –inzameling. Middels een kortlopende adviestraject helpen externe adviseurs een proces vlot te trekken of een project van de grond te krijgen.

Toon meer...

VANG-Support is een onderdeel van VANG-HHA. Minstens drie deskundige partijen stellen een beknopt plan van aanpak op naar aanleiding van een adviesaanvraag. De aanvrager maakt vervolgens een keuze, waarna VANG-HHA de opdracht verstrekt. De adviestrajecten duren maximaal 32 uur. De opdrachtgever handelt de financiën rechtsreeks met de uitvoerende partij af. Drie gemeenten, een inzamelbedrijf en een adviseur vertellen over hun ervaringen met VANG-Support.

Restafval

Leoniek van der Hoorn, beleidsmedewerker Duurzaamheid bij de gemeente Veldhoven: “Eind 2015 hebben we een aantal wijzigingen doorgevoerd, waardoor we een grote daling van de hoeveelheid restafval hebben gerealiseerd in onze gemeente. We zaten op 206 kilo in 2014 en in 2017 was dit gedaald tot 113 kilo per persoon, per jaar. De laatste twee jaar is de hoeveelheid restafval ongeveer gelijk gebleven. We wilden advies hoe we nog betere resultaten kunnen bereiken.” Via VANG-Support viel de keuze op de offerte van adviesbureau Ocelot. Er kwam een gesprek en hieruit volgde een uitgewerkt advies. Eén van de belangrijkste onderdelen van het advies was de invoering van diftar. Van der Hoorn: “In het kader van het adviestraject hebben we een aantal zaken op een rijtje gezet, zoals de inzamelgegevens van de afgelopen jaren, maar ook alle steekproeven die we gedaan hebben. Hieruit bleek dat we, van alle gemeenten in Nederland die nog geen diftar hebben, de derde plek scoren. We zijn dus al heel goed bezig.” Verdere beïnvloeding van het scheidingsgedrag kan nog gerealiseerd worden door meer in te zetten op communicatie. Van der Hoorn: “Maar het effect daarvan zal beperkt zijn. Als we echt stappen willen maken, moeten we het over een andere boeg gooien. In onze regio willen we naar 5 procent restafval in 2020. Voor onze gemeente betekent dat 11 kilo restafval per persoon, per jaar. Door het adviestraject en de informatie die we hebben verzameld, kunnen we nu onze doelstelling evalueren en eventueel herijken en de route naar het doel opnieuw bepalen.”

Afval-app

Rik Hardenberg, beleidsadviseur bij inzamelaar ROVA: “We hebben bij ROVA de app ‘Afval Bewust’ ontwikkeld. Met de app willen we meer bewustwording creëren bij bewoners rondom het scheiden van restafval, door feedback op maat te geven. We vergelijken bijvoorbeeld de frequentie waarmee mensen hun restafval wegbrengen met de frequentie van buurtgenoten, of met de eigen historie van de betreffende inwoner. Op die manier krijgt iemand inzicht in zijn eigen resultaten.” ROVA wilde een aansprekende lay-out voor de app, waardoor mensen extra geprikkeld worden om hun afval goed te scheiden. Via een aanvraag bij VANG-Support kwam ROVA in contact met adviesbureau Shift. Hardenberg: “We hebben eerst het principe van de app toegelicht. Vervolgens heeft Shift negen schetsen voor de lay-out gemaakt.”

Ook de rijksuniversiteit Groningen was betrokken. “Van elk van de negen varianten hebben we onderzocht wat de look and feel was”, vertelt Hardenberg. Uiteindelijk kwam daar de versie uit, die op 18 september de testfase in ging bij ruim 7.000 inwoners. Hardenberg: “Het adviestraject is naar volle tevredenheid verlopen. We hebben het wel een paar keer on hold moeten zetten, maar dat had te maken met het waarborgen van de privacy van de gebruikers.” Een voorwaarde voor ROVA was dat de app tips and tricks bevat. “Iedere keer als mensen de app openen, willen we ze nieuwe kennis meegeven, zoals: wist je dat papier tot zeven keer kan worden gerecycled?” De adviseurs van Shift gaven aan dat het belangrijk is om eventuele mythes over afvalscheiding door te prikken. Anders kan dit de motivatie van de gebruikers beïnvloeden. Hardenberg: “De boodschap moet steeds zijn dat afval scheiden nut heeft. Met dit soort praktische zaken hebben we rekening gehouden. In de testfase onderzoeken we welke vorm van feedback het beste werkt. Als dat is uitgekristalliseerd en het gebruik van de app een succes blijkt te zijn, gaan we hem voor het hele ROVA-gebied beschikbaar stellen.”

Scheiding gft

Wendy Dieben, procesmanager bij de gemeente Haarlem: “In onze gemeente willen we afvalscheiding voor alle grondstoffen gaan realiseren. We hadden met name vragen rondom de afvalscheiding van gft in hoogbouwwoningen in de wijk Meerwijk.” De gemeente en inzamelaar Spaarnelanden klopten aan bij VANG-Support en kozen voor de offerte van adviesbureau Tabula Rasa. Dieben: “Zij gingen uit van een heel praktische aanpak en kwamen onder andere met het voorstel van een customer journey. Met de adviseur van Tabula Rasa liepen we door de wijk om de situatie ter plekke te bekijken. Daarbij ontdekten we praktische problemen, zoals een klepopening van een gft-container die te groot was waardoor het risico bestaat dat mensen er zakken restafval in gooien. Ook was er een restafvalcontainer die uit het zicht stond.” Verder kreeg de gemeente advies over het verbeteren van de communicatie met bewoners. Een tip was om eerst een testbrief te laten lezen door iemand uit de doelgroep om te checken of de boodschap goed wordt begrepen. In de buitenruimte van Meerwijk zijn inmiddels enkele aanpassingen gedaan. Spaarnelanden gaat bovendien met het voorstel aan de slag om in enkele flats afvalbakjes voor de keuken uit te delen. Heel verrassend vond Dieben de adviezen niet. “Maar het heeft zeker iets opgeleverd en onze ogen geopend voor een aantal dingen. We hebben snel de neiging om zaken op papier te bedenken, terwijl je beter ter plekke kunt kijken waar de knelpunten zitten.”

Omgekeerd inzamelen

Léon Dekkers is beleidsadviseur Afval en Milieu in de gemeente Epe: “In onze gemeente gaat een pilot voor het invoeren van omgekeerd inzamelen van start. Inzamelaar Circulus Berkel en de gemeente wilden weten of ze met de communicatie met verschillende groepen inwoners op de goede weg zaten.” De offerte van Tabula Rasa sprak het meeste aan, met name vanwege de focus op gedragspsychologie. De adviseur van Tabula Rasa bracht een bezoek aan de twee pilotgebieden: Vaassen-Zuid en het dorp Oene. Dekkers. “Oene ligt in een buitengebied en heeft veel vrijstaande woningen. Hier wonen veel actieve, betrokken bewoners. Vaassen-Zuid heeft meer hoogbouw en rijtjeswoningen en er zijn relatief veel huurwoningen. De inwoners zijn over het algemeen wat minder actief en betrokken.” Bij de hoogbouwwoningen stonden al sinds enkele jaren ondergrondse verzamelcontainers waar mensen hun restafval naartoe kunnen brengen. Tijdens de pilot brengen de inwoners van de laagbouw ook hun restafval naar ondergrondse containers. Dekkers: “We voorzagen beide groepen inwoners van dezelfde informatie, maar wisten eigenlijk wel dat dit geen goede aanpak was. De voorbereiding van de pilot liep al een tijd, waardoor we dit uit het oog waren verloren. De adviseur van Tabula Rasa wees daar op.” Een ander advies was gericht op de sociale netwerkbenadering. Dekkers: “We gaan mensen werven die voor andere inwoners aanspreekpunt willen zijn op het gebied van omgekeerd inzamelen en die ons ook van input kunnen voorzien. Met hun inzet willen we de effectiviteit verhogen.” Dekkers was blij met de adviezen. “Het rapport van 70 pagina’s dat Tabula Rasa heeft gemaakt, vormt een leidraad voor onze aanpak. We zijn ons meer bewust en blijven kritisch kijken naar het effect van onze activiteiten.”

Gedragsverandering

Ansâr Ahmadali werkt als adviseur bij Tabula Rasa en was betrokken bij de adviesvragen van de gemeente Epe en Haarlem. Beide trajecten heeft hij als positief ervaren. “Door het korte tijdsbestek wordt je gedwongen om snel tot een advies te komen. We voeren altijd een gesprek met de opdrachtgever en brengen een bezoek aan de locatie om een goed beeld te krijgen.” Een nadeel van zo’n kortdurend traject vindt Ahmadali dat het niet mogelijk is om uitgebreid onderzoek te doen. “In Haarlem hadden we eigenlijk in kaart willen brengen hoe je het gedrag van bewoners in de keuken kunt beïnvloeden. Als mensen daar hun afval goed scheiden, is dat kans groot dat ze dat in de buitenruimte ook doen. We delen uiteraard wel de kennis die we hebben opgedaan in vergelijkbare situaties, waarbij we wel onderzoek hebben gedaan.” Hij merkt op dat de gemeente Haarlem al bezig was met sommige zaken.

“Met andere adviezen, zoals het meer in het zicht plaatsen van containers, zijn ze aan de slag gegaan.” In Epe was de gemeente enthousiast over de sociale netwerkbenadering. “Dit instrument kun je inzetten in wijken waar de onderlinge samenhang wat minder is, maar juist in een dorp waar al een sterke sociale cohesie is kun je hier sneller succes mee verwachten. Door dit soort inzichten te bieden, kunnen gemeenten aan de slag om gedragsverandering te realiseren en hun doelen op het gebied van afvalscheiding verder te realiseren.”

NVRD: Gram, september 2018

Van afvalcoach tot ict-er

Omgekeerd inzamelen met humor

In 2017 ging de gemeente Nissewaard aan de slag met omgekeerd inzamelen. Om inwoners goed voor te bereiden op de veranderingen die dit met zich meebracht, werden afvalcoaches ingezet. Een belangrijk doel was bovendien dat de afvalcoaches zouden uitstromen naar regulier werk.

Toon meer...

“We wilden inwoners faciliteren zodat ze vanaf de introductie van het omgekeerd inzamelen, wisten hoe ze hun afval moeten aanbieden. Goede communicatie is daarvoor belangrijk. Om die reden hebben we voor de inzet van afvalcoaches gekozen”, vertelt Ben Adelmund, directeur van inzamelaar Reinis. De gemeente Nissewaard en Reinis wilden de functie van afvalcoach laten vervullen door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Adelmund: “Het project met de afvalcoaches heeft een begin en een einde. Onze ambitie was dat mensen vanuit deze functie zouden doorstromen naar een passende, betaalde baan.” Drie partijen waren hiervoor verantwoordelijk. Reinis zorgde dat mensen als afvalcoach aan de slag konden en bood begeleiding. Het Werkbedrijf bereidde de mensen voor op terugkeer in het arbeidsproces. Zo konden ze sollicitatietrainingen volgen en kregen ze ondersteuning bij het op orde maken van hun cv en het vinden van passend werk. Ten slotte zorgde uitzendbureau Start voor de betaling van de medewerkers, via een payroll-constructie. De taak van het uitzendbureau was ook om afvalcoaches voor te dragen voor passende functies als werkgevers aanklopten omdat ze op zoek waren naar personeel.

Hoog knuffelgehalte

Op 1 januari 2017 startte de gemeente Nissewaard met de voorbereidende fase van het omgekeerd inzamelen. In mei volgde de uitrol van het nieuwe inzamelsysteem. De afvalcoaches waren al vanaf de voorbereiding betrokken. Op de markt, in winkelcentra en op bewonersavonden gaven ze uitleg over het systeem en lichtten ze toe wat er van inwoners werd verwacht. Voor de functie van afvalcoach had Reinis een profiel opgesteld. Adelmund: “Eén van de belangrijkste vereisten was dat ze een hoog knuffelgehalte hadden. Ze moesten gemakkelijk aanspreekbaar zijn en inwoners kunnen verleiden om het gewenste inzamelgedrag te gaan vertonen. Ze zijn daar allemaal heel goed in geslaagd.”

Albert Bijzitter is één van de afvalcoaches die aan de slag gingen. De meeste inwoners stonden positief tegenover het nieuwe inzamelsysteem, merkte hij. “We kregen wel veel vragen over de werking van het systeem en het gebruik van de pasjes en de verschillende containers.” Er waren echter ook mensen die niet zo enthousiast waren. “Die kwamen dan af en toe mopperen. Ik probeerde ze dan met humor over de streep te trekken, een beetje uit te dagen en in een positieve mood te krijgen. Elke afvalcoach doet dat op zijn eigen manier. We kijken altijd vanuit het oogpunt van de inwoner; ook als iemand zegt dat het systeem niet werkt. Als je naast iemand gaat staan, trek je die persoon gemakkelijker over de streep. Maar uiteindelijk is het maar een kleine minderheid die een negatieve houding heeft.”

Bijzitter had een heel andere achtergrond en kwam uit de ict. Totdat hij afvalcoach werd, was hij drie jaar werkloos. Hij vertelt: “Ik was naar Nissewaard verhuisd en wilde weer de arbeidsmarkt op. De gemeente bracht mij in contact met Reinis. Ik was de eerste afvalcoach in de rij. Vanaf het begin had ik veel plezier in deze functie.” Hij kreeg er al snel een paar collega’s bij. “Het waren allemaal mensen die graag de handen uit de mouwen staken. Gaandeweg kreeg iedereen uit het team zijn eigen voorkeur en specialisatie. We kregen ook de ruimte om ieder onze eigen zaken op te pakken.” Zo waren er collega’s die zich focusten op het informeren van mensen met een beperking of op dementerende ouderen. Bijzitter kwam weer terug bij zijn oude beroep doordat hij zich ging bezighouden met de techniek rondom de ondergrondse containers en de inzameling via een pasjessysteem. “In feite heb ik hier mijn huidige baan aan te danken. Ik werk nu als ict-er bij Reinis.” Adelmund: “Bij Reinis hadden we de ict helemaal uitbesteed. Een deel daarvan hebben we weer teruggehaald. Rondom het omgekeerd inzamelen ontstond een grote behoefte aan expertise. We hadden toen het geluk dat we met Albert iemand in huis hadden met kennis en ervaring en hebben toen twee vliegen in één klap geslagen.” In eerste instantie werkte Bijzitter parttime als afvalcoach en parttime als ict-er. Sinds 1 januari is hij fulltime ict-medewerker.

Krasse dame

Van de negen afvalcoaches die bij Reinis aan de slag gingen, hebben er vijf een passende baan gevonden, onder meer in de logistiek en als gastvrouw. Bijzitter: “Zij zijn allemaal met pijn in het hart vertrokken. Er waren mensen bij die andere reïntegratietrajecten hadden gevolgd en dachten dat de functie van afvalcoach een verplicht nummer zou zijn, maar ze raakten al snel enthousiast. Je zelfvertrouwen neemt ook toe door dit werk. Als iemand een half jaar afvalcoach is geweest en vervolgens aan tafel zit voor een sollicitatietraject, straalt hij dat uit.” Het werken als afvalcoach was elke dag feest, volgens Bijzitter. “Je wist nooit wat je van tevoren kon verwachten. Zo kwam er vaker een krasse dame van in de negentig naar ons toe die haar kinderen en kleinkinderen aan het opvoeden was op het gebied van omgekeerd inzamelen. Ook was er een jongen van elf die zijn ouders overhaalde om extra inzamelbakjes in de keuken te zetten en zelf het afval naar de juiste container bracht. Zijn vader vond dat hij zo bij ons aan de slag kon. We hebben gezegd dat hij gerust mocht bellen als hij 18 jaar is en dan van harte welkom is”, zegt Bijzitter lachend.

De afvalcoaches blijven nog gedurende ongeveer een jaar actief. “Enerzijds is de reden hiervoor dat een deel van het systeem voor omgekeerd inzamelen nog uitgerold moet worden. Anderzijds richten ze zich ook op specifieke projectonderdelen, zoals de gewenste kwaliteit van de PMD-fractie voor de gestapelde bouw”, vertelt Adelmund. Door de aantrekkende arbeidsmarkt is het wel moeilijker geworden om mensen te vinden die helemaal in het profiel passen, merkt hij. “We moeten ook wat meer inspanningen doen om mensen vervolgens door te bemiddelen naar regulier werk.” Het werken met afvalcoaches, was pionieren. “Ze hebben een grote mate van vrijheid gekregen bij de invulling van de functie; uiteraard wel binnen bepaalde kaders. We hadden het geluk dat we een goed kaliber afvalcoaches kregen die prima in staat waren om zelf te ontdekken wat de beste aanpak is om mensen te informeren over omgekeerd inzamelen.” In de gemeente Nissewaard is de afvalcoach een bekend fenomeen geworden. Ze hebben hun eigen voertuigen en zijn herkenbaar en gemakkelijk aanspreekbaar. Ondertussen zijn er alweer nieuwe plannen. Adelmund: “Zo willen we gaan focussen op het voorkomen van het ontstaan van restafval. Mogelijk gaan we daarvoor ook weer afvalcoaches inzetten.”

NVRD: Gram, juni 2018

Innovatie, regelgeving en producentenverantwoordelijkheid

Overleg over gesloten matrasketen

Jaarlijks worden naar schatting meer dan een miljoen matrassen afgedankt. De grondstoffen afkomstig uit de recycling van matrassen leveren op dit moment weinig op en veel matrassen verdwijnen nog in de verbrandingsoven. De NVRD nam het initiatief om alle partijen binnen de keten te verenigen in het matrasketen-overleg. Doel van het overleg is te komen tot een gesloten matrasketen.

Toon meer...

Het initiatief voor het matrasketen-overleg kwam voort uit een bijeenkomst die het Utrecht Sustainability Institute begin 2016 organiseerde over hoogwaardige matrasrecycling. In eerste instantie was Olaf Prinsen, directeur van de NVRD, de voorzitter van het matrasketen-overleg. Halverwege 2017 nam Jan Nieuwenhuis, voormalig directeur Groene Groei van het ministerie van Economische Zaken, het voorzitterschap over. Nieuwenhuis vertelt: “Tijdens de bijeenkomsten zaten we met alle betrokken partijen rond de tafel: niet alleen detaillisten, importeurs en producenten van matrassen, maar ook afvalbedrijven, overheden en grondstoffenleveranciers, zoals Dow Chemical en DSM.”

Vrijwillig of verplicht

Uit het overleg bleek dat er een groot draagvlak is voor een producentenverantwoordelijkheid, waardoor minder matrassen als afval zullen worden afgedankt. De voorkeur gaat hierbij uit naar een producentenverantwoordelijkheid op vrijwillige basis en niet via regelgeving. Nieuwenhuis: “De vraag is echter hoe we dit gaan realiseren en wie de rekening betaalt. Je kunt hierbij denken aan een verwijderingsbijdrage die de consument direct merkt in zijn portemonnee, maar er zijn ook opties waarbij de importeurs of producenten voor de kosten opdraaien. De ideale situatie is dat de afgedankte grondstoffen zo waardevol zijn dat het systeem zichzelf betaalt, zoals bij papier en glas.” Op dit moment is dit echter nog niet het geval voor de materialen waaruit matrassen zijn gemaakt, omdat de prijzen van de grondstoffen erg laag zijn. Op 15 maart vond een overleg plaats in de Tweede Kamer met staatssecretaris Stientje van Veldhoven van IenW. De staatssecretaris gaf toen aan dat ze het belangrijk vindt dat de producentenverantwoordelijkheid op vrijwillige basis tot stand komt. Als dit niet lukt, wil ze onderzoeken of het toch een verplichting moet worden, die in de afvalregelgeving wordt opgenomen en waar maatregelen aan verbonden zijn. Nieuwenhuis: “In feite is dit een stok achter de deur om partijen te stimuleren de vrijwillige aanpak van de grond te krijgen.”

Alle betrokken partijen waren bovendien enthousiast over het oprichten van een innovatiefonds. Nieuwenhuis: “Met een aantal NWO-onderzoeksorganisaties en de partijen uit de keten hebben we besproken welke onderzoeken precies nodig zijn op het gebied van logistiek, afvalverwerking en nieuwe materialen, met als doel in de toekomst de kostprijs van de recycling omlaag te krijgen. De resultaten uit dit overleg brengen we binnenkort naar buiten.” De volgende stap is hierover in gesprek gaan met de ministeries van EZK en IenW. De partijen van het matrasketen-overleg willen gebruik maken van regelingen uit het Topsectorenbeleid om de financiering voor het innovatieprogramma rond te krijgen. “Voor dit programma is een bedrag van zeker vier miljoen euro nodig. We willen via innovatie grondstoffen realiseren die zich gemakkelijker laten hergebruiken en die waardevoller zijn na hergebruik dan de huidige grondstoffen waaruit matrassen zijn opgebouwd. Op die manier leveren ze een positieve bijdrage aan de grondstoffenmarkt. De bijdrage die consumenten of importeurs en producenten moeten betalen, kan dan op den duur omlaag en zelfs verdwijnen op de langere termijn.” Het Utrecht Sustainability Institute deed een paar jaar geleden onderzoek naar de mogelijkheid om tot een gesloten matrasketen te komen. Gegevens en cijfers uit dit onderzoek zijn ge-update naar aanleiding van het matrasketen-overleg. Nieuwenhuis: “We hebben niet alleen gekeken naar de hoeveelheid matrassen op de consumentenmarkt, maar ook naar de aantallen op de zakelijke markt. Bij organisaties als defensie, gevangenissen en ziekenhuizen is sprake van grote aantallen bedden. De zakelijke markt reageert waarschijnlijk gemakkelijker en sneller op innovatie dan de consumentenmarkt, omdat de omloopsnelheid van matrassen daar veel hoger is. Consumenten gebruiken een matras soms wel 15 jaar.”

Hoogwaardige grondstoffen

Een ander onderwerp dat de partijen uitgebreid bespraken, is de regelgeving. Van veel oudere matrassen of matrassen die geïmporteerd zijn, is niet bekend welke materialen ze precies bevatten. Voor hergebruik moet echter worden voldaan aan de bestaande regelgeving. “Soms is er sprake van belemmeringen in de regelgeving om van afvalstatus tot grondstofstatus te kunnen komen. Het is belangrijk om met andere landen, maar ook met de Europese Commissie in gesprek te gaan over wat er mogelijk is”, zegt Nieuwenhuis De North Sea Resource Roundabout (NSRR) is in het leven geroepen om nationale regelgeving op het gebied van secundaire grondstoffen voor een aantal landen rond de Noordzee beter op elkaar af te stemmen. Een ander doel van de NSRR is het versterken van kansen voor bedrijven om bepaalde secundaire grondstoffen te verhandelen en innovatief te investeren in de verwerking daarvan. “Als je niet weet waar je qua regelgeving aan toe bent, is het lastig om te investeren in verwerkingscapaciteit. Je weet dan namelijk niet of je bepaalde grondstoffen wel mag afzetten op de grondstoffenmarkt. Daar willen we helderheid over krijgen.”

Nieuwenhuis is een klein jaar voorzitter geweest van het matrasketen-overleg. “We hebben een heleboel bereikt en staat veel in de steigers. Het is belangrijk dat er nu wordt doorgepakt.” Er is echter nog een lange weg te gaan tot de gesloten matrasketen een feit is. Nieuwenhuis: “Als we hoogwaardige stoffen kunnen terugwinnen, kan het systeem zichzelf betalen. Voordat het zover is, zijn we wel vijf tot tien jaar verder. Er zijn bovendien nog een heleboel matrassen op de markt, waardoor we de komende 15 tot 20 jaar nog te maken hebben met matrassen die niet bestaan uit hoogwaardige grondstoffen. Die periode moeten we eerst door. Voor de lange termijn is innovatie en regelgeving belangrijk en voor de korte termijn de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid om de kosten te kunnen dragen.”

NVRD: Gram, mei 2018

‘De enige route is verduurzamen’

Zicht op de verborgen impact

Consumenten denken vaak dat ze goed bezig zijn en bijdragen aan verduurzaming van de samenleving als ze hun afval scheiden, minder auto rijden en korter douchen. Maar daarmee ben je er niet. Bijna viervijfde van onze milieu-impact is namelijk verborgen en zit in zaken die je niet direct waarneemt, aldus Babette Porcelijn, auteur van het boek ‘De verborgen impact’.

Toon meer...

“Mensen hebben goede bedoelingen als het gaat om duurzaam leven, maar in praktijk blijkt het vaak penny wise maar pound foolish te zijn”, vertelt schrijver Babette Porcelijn. Een voorbeeld dat ze zelf ‘heikel’ noemt is de plastic verpakking. “Consumenten zijn hier erg op gefocust. Het is ook iets dat gemakkelijk is te haten. Je koopt een product en gooit de verpakking thuis meteen in de afvalbak. Dat suggereert dat de verpakking nutteloos is, maar dat is dus niet het geval. Sterker nog: de verpakking beschermt vaak de inhoud en dus datgene wat echt impact heeft. Hij kan pas kwaad als hij in de natuur terecht komt.” Uit onderzoek dat Porcelijn deed, bleek dat bij vlees de milieu-impact voor 99 procent voor rekening van de productie komt. Slechts 1 procent van de impact wordt veroorzaakt door de verpakking. “Wanneer de verpakking voedingsmiddelen beschermt, is er zelfs sprake van een netto, positieve milieubijdrage. Als een voedingsproduct zonder verpakking snel bederft en wordt weggegooid, levert het meer schade op.” Tijdens haar onderzoek en het schrijven van haar boek kwam ze regelmatig voor verrassingen te staan. “Mensen zijn bijvoorbeeld hartstikke boos over microbeads; de kleine plastic korreltjes die onder meer in cosmetica zitten. Kijk je echter naar de cijfers, dan blijkt jaarlijks in Nederland 1 ton aan microbeads uit cosmetica en badkamerproducten in het milieu terecht te komen. Terwijl de plastic microdeeltjes die via bandenslijtage op het asfalt achterblijven een veel grotere bron van plasticvervuiling zijn. En daarbij gaat het om 6.000 tot 17.000 ton per jaar. Met andere woorden: als je het hele jaar door cosmetica gebruikt zonder microbeads maar wel auto rijdt, schiet je je doel volledig voorbij.”

Crowdfunding

Het idee voor haar boek ontstond toen de echtgenoot van Porcelijn vertelde dat de zestien grootste containerschepen op de wereldzeeën evenveel zwavel uitstoten als alle auto’s op de aarde bij elkaar en dat per dag 40 miljoen bomen verdwijnen die anders CO2 hadden kunnen opnemen. Porcelijn schrok daar enorm van. Ze besloot zich verder te verdiepen in de materie, dook in de literatuur en deed zelf onderzoek. Via crowdfunding verzamelde ze geld waarmee ze onderzoeksbureaus Ecofys en CE Delft betaalde om de bevindingen uit haar onderzoek door te berekenen. Ook vroeg ze advies aan experts over specifieke deelgebieden. Haar zoektocht resulteerde in ‘De verborgen impact’. Het boek staat vol met cijfers, berekeningen, diagrammen en illustraties om zaken inzichtelijk te maken. Ze kwam tot een top 10 van zaken die de meeste milieu-impact opleveren. Porcelijn licht toe hoe ze te werk ging: “We hebben levenscyclusanalyses (LCA) gemaakt om productieketens in kaart te brengen. Hierin komt de hele cyclus van een product aan bod, van de winning van grondstoffen, via de productie en het (her-)gebruik tot en met de afvalverwerking. Zaken als landgebruik en ontbossing, vervuiling, verborgen en zichtbare energie en klimaateffecten, zijn hierin meegenomen.”

Op nummer 1 van de top 10 staan spullen, variërend van elektronica en meubels tot pannen en speelgoed. “Ik schrok hier van. Van huis uit ben ik industrieel ontwerper en dus in feite spullen-uitvinder.” Als voorbeeld noemt ze een laptop. De mijnbouw voor de winning van grondstoffen en de productie van de laptop hebben de grootste impact. De grondstoffen, waaronder koper en goud, die nodig zijn voor slechts enkele onderdelen van de laptop, zijn verantwoordelijk voor 95 procent van de impact. In de top 10 staat vlees op de tweede plaats en wonen op de derde. Dit betreft het energiegebruik van de bewoners, maar ook de bouw van het huis en de productie en het vervoer van bouwmaterialen. Op plaats vier volgt de auto. Het viel haar op dat, omgerekend, de energie voor het maken van een nieuwe auto gelijk is aan de energie voor vijf jaar rijden met een auto op benzine. Een elektrische auto scoort op de hele milieu-impact maar 30 procent beter dan een benzine-auto, omdat deze vervuilender is om te maken. Voor de productie van een batterij voor een elektrische auto zijn schaarse grondstoffen als lithium, koper en zilver nodig. Het maken van vliegreizen staat op nummer 6. Porcelijn: “Dat is eigenlijk verbazingwekkend laag, maar als iemand meer vliegt dan de gemiddelde Nederlander, scoort dit met gemak veel hoger in zijn persoonlijke top 10.”

True pricing

Porcelijn noemt de onderzoeksresultaten mind-blowing. Ze gooide thuis het roer om en koopt nauwelijks nog nieuwe spullen, eet vegetarisch, heeft de auto weggedaan en maakt geen vliegreizen meer. “Dat lijkt een opoffering, maar in feite is het leven van mij en mijn gezin alleen maar leuker geworden. We kopen minder spullen, maar gaan vaker naar het theater of maken een strandwandeling. Nederland en Europa zijn hartstikke mooi en we gaan nu lekker op fiets- of wandelvakantie.” Ze hoopt dat steeds meer mensen haar boodschap oppikken. “We hebben maar één planeet, maar in Nederland leven we alsof we 3,6 planeten hebben. Zo groot is onze impact. De enige route die naar een veilige toekomst leidt, is snel en grondig verduurzamen. Er is geen alternatief.” Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor zowel de consument als de industrie en de overheid, volgens haar. “De overheid en bedrijven kunnen stappen zetten, maar uiteindelijk bepaalt de consument, via zijn portemonnee en de dagelijkse keuzes die hij maakt, welke bedrijven succesvol zijn. Burgers bepalen in grote lijnen welke politici de macht krijgen en wat hun agenda is.” Ze vindt het verder belangrijk dat de overheid aan de slag gaat met true pricing. “Negatieve ecologische en sociale effecten van het productieproces worden meestal niet of nauwelijks meegerekend in de prijs die een product kost in de winkel. Als dat wel het geval was, zou vlees hartstikke duur worden en vliegen onbetaalbaar. Duurzame keuzes zijn dan ineens veel goedkoper.”

Eco-positief

Afval als grondstof zien, vindt Porcelijn een mooi principe. Maar dit heeft ook een keerzijde. “Een businessmodel waarbij een producent van afgedankte autobanden nieuwe producten maakt zoals tafels, lijkt heel duurzaam. Als dit goed gaat lopen, wordt hij echter afhankelijk van die afgedankte autobanden en blijft het vervuilende proces in stand.” Ze vindt het van belang om samen met complete productieketens in gesprek te gaan over verduurzaming. “Het gaat dan om alle afzonderlijke stappen in de keten, zodat het hele proces echt circulair kan worden een ook de verborgen impact aangepakt wordt.”

Duurzaam leven is voor Porcelijn niet het hoogst haalbare. Ze streeft naar eco-positief. “Duurzaam wil zeggen dat we binnen de draagkracht van de planeet leven. Een niveau beter is eco-neutraal, waarbij mensen hun impact ook compenseren. Daarna volgt eco-positief. Een bedrijf is eco-positief bezig als de bijdrage aan verduurzaming netto positiever en meer opbouwend is dan de negatieve impact vanuit de bedrijfsvoering. Dan praat je over nieuwe businessmodellen, waarbij je niet meer de vraag stelt: hoe kan ik minder vervuilend of belastend zijn? Maar: hoe kan ik geld verdienen met het opruimen van de troep, met natuur beschermen en creëren, of met het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen?”

NVRD: Gram, april 2018

Onkruidbeheersing en reiniging op schouw

Sinds eind maart 2016 is chemische onkruidbestrijding op verhardingen niet meer toegestaan en hebben nieuwe bestrijdingsmethoden hun intrede gedaan. Het blijkt echter moeilijk te zijn om met methoden als de inzet van heet water of bosmaaiers of met borstelen het gewenste niveau te realiseren. Rd4 bedacht een aanpak voor onkruidbeheersing en vervolgens ook voor straatreiniging op schouw. Communicatie speelt een essentiële rol.

Toon meer...

Bij reinigingsdiensten Rd4 zijn elf Limburgse gemeenten aangesloten, waarvan Heerlen de grootste is. Voor al deze gemeenten verzorgt Rd4 de afvalinzameling. Daarnaast nemen gemeenten diensten af, waaronder gladheidsbestrijding, straatreiniging, onkruidbeheersing en kolkenreiniging. In 2015 benaderde de gemeente Heerlen Rd4 omdat het verbod op chemische onkruidbestrijding op verhardingen er aan zat te komen. Huub Schneiders, hoofd Bedrijfsbureau bij Rd4, vertelt: “De gemeente vroeg ons uit te zoeken of het haalbaar was om met een andere manier van bestrijding kwaliteitsniveau B te realiseren, voor een bepaalde prijs per vierkante meter.” Rd4 besloot dit verzoek projectmatig aan te pakken, voerde een literatuurstudie uit en sprak met leveranciers van machines en met onderaannemers. Hieruit rolde een voorstel voor de inzet van een combinatie van alle beschikbare bestrijdingsmethodes op basis van schouw en niet meer op basis van frequentie. Schneiders: “Uit ons onderzoek en de gesprekken bleek dat we voor de afgesproken prijs kwaliteitsniveau B en voor het centrum kwaliteitsniveau A konden realiseren.” De wet voor het verbod op chemische onkruidbestrijding werd op 31 maart 2016 van kracht. Kort daarna vroeg Heerlen Rd4 aan de slag te gaan met de werkwijze uit het voorstel. Schneiders: “Meteen in april zijn we begonnen met de opstart. Vanaf dat moment werken we in Heerlen voor de onkruidbeheersing op basis van schouw.” Eén van de veegmachinisten werd opgeleid tot schouwer. Een externe adviseur begeleidde het traject.

Tablets

Rd4 benaderde Jewel dat webapplicaties en navigatie-apps voor afvalinzameling, gladheidbestrijding en het beheer van de openbare ruimte ontwikkelt. Schneiders: “We maken gebruik van de eerste release van Jewel Taken voor het plannen van de werkgangen. Al onze machines zijn hiervoor van een tablet voorzien.” Onno Cijffers, directeur van Jewel, vertelt over het gebruik van de software: “Vroeger kon een gemeente volstaan met twee keer rondgaan met de gifspuit. De ingewikkeldere methodes die nu worden gehanteerd, vereisen een goede aansturing. Met de software kan de chauffeur van de machine op zijn tablet zien wat nodig is voor onkruidbeheersing op bepaalde plekken.” Schneiders vult aan: “We zetten methodes heel doelgericht in en gaan alleen met machines naar plekken waar het nodig is.” Alle machines zijn voorzien van datalogging-units. Cijffers: “Hiermee registreren we data over de inzet van de machines. In de toekomst gaan we de data ook gebruiken om analyses op los te laten en voorspellingen mee te doen, zodat de aansturing nog efficiënter wordt.”

Aan het eind van het eerste projectjaar bleek dat de resultaten van de kwaliteitsschouwen in Heerlen allemaal goed waren. Ook lukte het Rd4 om binnen de afgesproken begroting te werken. In de loop van 2016 kwam vervolgens het verzoek van de gemeente om onkruidbeheersing en straatreiniging te integreren. Sinds 2017 zijn beide dienstverleningen in Heerlen in één schouwgang samengevoegd. Jewel zorgde voor de software waarmee, naast de machines voor onkruidbestrijding, ook de veegmachines op schouw worden aangestuurd. Schneiders: “Met een goed en gericht veegbeleid voorkomen we dat er een voedingsbodem voor onkruid ontstaat. Met onkruidbeheersing en straatreiniging op schouw kunnen we dit realiseren.” Ondertussen verzocht ook de gemeente Brunssum Rd4 om onkruidbeheersing op schouw uit te gaan voeren. Schneiders: “Het was voor ons echter niet haalbaar om deze hectares erbij te nemen. We hebben toen contact gezocht met een aannemer uit de regio. De aansturing vindt op vrijwel dezelfde wijze plaats. Zijn machines zijn ook voorzien van de datalogging-units.” Sinds vorig jaar neemt Rd4 ook in de gemeente Nuth en Simpelveld de straatreiniging en onkruidbeheersing op schouw voor zijn rekening. Voor Nuth kwam hier bovendien het onkruidbeheer en reinigen van de verhardingen op de sportvelden en begraafplaatsen bij. Schneiders: “In totaal betreft het nu ongeveer 425 hectare waarvoor we de onkruidbeheersing en reiniging op schouw aanpakken.”

Lokale politiek

De werkwijze trekt de aandacht van reinigingsbedrijven elders in het land. Met de nieuwe aanpak realiseert Rd4 hetzelfde kwaliteitsbeeld als met de oude werkwijze met chemische onkruidbestrijding. Dit resultaat hangt echter niet alleen samen met het werken op basis van schouw. Schneiders: “Communicatie speelt hierbij een grote rol. Ik ben een voorstander van een open communicatiestructuur. Toen ik projectleider was in 2016 en 2017 heb ik sterk de nadruk gelegd op communicatie en samenwerking met de opdrachtgever.” Tijdens de uitvoering van het project doken er voortduren nieuwe problemen op. Deze hadden betrekking op machines, personeel, de planning en de weersomstandigheden. Schneiders: “We hebben alle knelpunten vrijwel meteen gedeeld met de opdrachtgevers. Hierdoor werden het gezamenlijke problemen en creëerden we begrip. Vervolgens zorgden we voor een snelle en duidelijke terugkoppeling van de gekozen oplossing. Dat is in bijna alle gevallen gelukt.” Schneiders vindt het belangrijk om niet te lang bij zaken stil te staan of in de verdediging te schieten. Hierover zegt hij: “Het is een kwestie van aanpakken. Excusez let mot, maar ik hanteer daarbij het principe: ‘niet lullen, maar doen.’” In sommige situaties is de Limburgse ‘ons kent ons-mentaliteit’ wellicht een voordeel, denkt hij. “Zo zijn onze machines afkomstig van een regionale leverancier waar we vaak zaken mee doen. Als wij een probleem met een machine hebben, pakken zij het vrijwel direct op.” Verder noemt hij het belang van betrokkenheid van de lokale politiek. “Beleving houdt voor iedereen wat anders in. Voordat we van start gingen, hebben we presentatieavonden gehouden voor alle politici en ambtenaren die met de openbare ruimte te maken hebben. Aan de hand van foto’s en voorbeelden lieten we zien wat de kwaliteitseisen zijn die met de gemeente zijn afgesproken en wat dus onze opdracht is. Dit heeft geholpen bij het kweken van bewustwording en begrip.”

De projectmatige aanpak, de werkwijze op basis van schouw, doelgerichte bestrijding, de open communicatiestructuur en de doe-mentaliteit vormen de kern van het succes, vat Schneiders samen. “De resultaten van het werken op basis van schouw zijn goed, maar de realiteit is wel dat de kosten fors hoger zijn dan voor chemische onkruidbestrijding.” In de aansturing van de combinatie van vegen en onkruidbestrijding op verharding is nog winst te behalen, denkt Cijffers. “Als het groeizaam weer is, is het moeilijker om het onkruid te bestrijden. Van tevoren moet je goed bedenken wat je moet doen om straks te voorkomen dat er onkruid ontstaat. Daar is nog een kwaliteitsslag in te maken en dat scheelt in de kosten. Maar ook de juiste inzet van machines speelt een rol.” Rd4 heeft nog een nieuwe pilot in de pijplijn. Schneiders: “Het veegbeleid beïnvloedt de verontreiniging in de kolken. We gaan daarom onkruidbeheersing, vegen en kolkenreiniging op elkaar afstemmen. Dan spreek je echt van integrale dienstverlening. Hier ligt nog een mogelijkheid om geld te besparen en de kwaliteit te verbeteren. Binnenkort starten we hiervoor met een proef.”

NVRD: Gram, februari 2018

‘Het gaat in ons dna zitten’

Resultaatgericht werken bij Dar

Anderhalf jaar geleden startte Dar een traject om meer resultaatgericht te gaan werken. Oude patronen worden losgelaten en processen worden gladgestreken. Medewerkers raken steeds meer vertrouwd met de nieuwe manier van werken.

Toon meer...

Eind 2012 verscheen de beleidsnota van de gemeente Nijmegen met de titel ‘Geef ze de (openbare) ruimte’. De gemeente wilde zich, met betrekking tot het beheer van de openbare ruimte, meer gaan concentreren op de regiefunctie en zich zo ver mogelijk terugtrekken uit de uitvoering. Integraal werken was de nieuwe manier van werken, met in dit geval de gemeente als regiegever en regiobedrijf Dar als regienemer. Burgers zouden meer taken op gaan pakken. Chantal Verhoof, eigenaar van organisatieadviesbureau Beyond Scope, werd anderhalf jaar geleden door Dar benaderd om een project op te starten gericht op resultaatgericht werken. Verhoof: “Aanleiding was in feite de beleidsnota waarin stond uitgestippeld wat de rol van de gemeente en van Dar zou zijn over tien jaar.” Directeur Pieter-Balth Linders van Dar vroeg Verhoof om te kijken waar het bedrijf precies stond op dat moment en hoe de noodzakelijke stappen gezet konden worden om het nieuwe partnerschap met de gemeente goed vorm te geven. Verhoof: “We hadden een doel, een stip op de horizon en kregen als taak om het fundament voor resultaatgericht werken te gaan leggen.” Deze nieuwe manier van werken had betrekking op de structuur van de organisatie, het beleid, de manier van communiceren, cultuur en gedrag en de werkwijze. Alle lagen van de organisatie moesten hierin worden meegenomen. Het project dat Dar hiervoor inzette, kreeg de titel ‘Van gevel tot gevel’. Uitgangspunt hierbij is dat de diverse diensten een integrale samenhang hebben, of het nu gaat om grijs of groen, om het beheer van de openbare ruimte of om afvalinzameling. Verhoof: “Met het ‘wat-spoor’ hebben we vervolgens de doelen en de visie bepaald. Via het ‘hoe-spoor’ hebben we gekeken op welke manier we het beste te werk konden gaan, zodat de nieuwe werkwijze ook echt in het dna van de medewerkers zou gaan zitten.” Bart de Bruin, manager Advies en Relatiebeheer bij Dar: “We gaan naar een manier van werken waarbij we veel meer door de ogen van de burger kijken. De interne processen moeten daarvoor strak georganiseerd zijn.”

Swimming lane

In praktijk bleek al snel dat veel processtappen, zoals ze op dat moment waren vormgegeven, niet logisch in elkaar staken. Patrick van Drunen, Programmamanager en voorzitter van het Resultaatteam, dat zich bezighoudt met het resultaatgericht werken: “Sommige bestaande processen waren echt aan revisie toe. We hebben veel tijd gestoken in de beschrijving van processen, zodat duidelijk werd wie waarvoor verantwoordelijk is.” De methodieken die Dar hanteert zijn gericht op samenwerking en vertrouwen hebben in elkaar. Schotten tussen afdelingen en tussen de verschillende lagen in de organisatie, worden weggehaald. Eén van de toegepaste methodieken is de swimming lane. Een proces wordt inzichtelijk gemaakt door bijvoorbeeld een medewerker de rol te laten spelen van een burger die een klacht heeft, omdat er geen papier is opgehaald. Deze persoon komt binnen bij de organisatie en ervaart wat er gebeurt. Peter van Haren, Werkvoorbereider en Papiercoördinator: “Dan blijkt dat iemand die helemaal niet verantwoordelijk is voor dit proces een oplossing aandraagt, waardoor de burger op de verkeerde plek terechtkomt.” Verborgen processen komen aan het licht en duidelijk wordt waar verbeteringen nodig zijn. Medewerkers blijken soms in de loop van de tijd processen te hebben bedacht die in hun hoofd zitten, maar niet op papier staan. Verhoof zegt: “Het kan confronterend zijn als dit naar voren komt, maar we zorgen er voor dat het op een leuke manier wordt gebracht, zodat niemand zich aangevallen voelt.” Daarvoor gelden er een aantal spelregels. Zo mogen mensen nooit verbaal of non-verbaal tonen dat ze iets gek of raar vinden. Verhoof: “Uitgangspunt is dat medewerkers elkaar steeds open vragen stellen. Op die manier ontdekken ze waarom iemand iets op een bepaalde manier doet en ontstaan er ook momenten van bewustwording. Mensen realiseren zich ineens: waar zijn we eigenlijk mee bezig?”

Fine-tuning

Als er een verstoring naar boven is gekomen, via bijvoorbeeld een swimming lane, is de volgende stap een beschrijving van het proces zoals het er uit zou moeten zien. Van Drunen: “De verstoring lossen we op en de gewenste situatie leggen we vast. Treedt er vervolgens weer een verstoring op, dan sturen we weer bij. Het is een voortdurende cyclus.” Resultaatgericht werken kan leiden tot verschuivingen op de werkvloer, zoals bleek bij de papierinzameling. Zo lag bij Dar de verantwoordelijk voor het aansturen van de verenigingen die papier inzamelen eerst bij de papiercoördinator en bij relatiebeheer. Nu hoort het bij inkoop. “Dit levert discussie op, maar ook verbazing en bewustwording”, vertelt Van Drunen. Procesbeschrijvingen worden pas definitief als de teamleiders hiermee akkoord zijn. Soms worden ook medewerkers van de werkvloer betrokken voor de fine-tuning. Het gaat niet allemaal zonder slag of stoot, merkt Van Haren: “Je ziet altijd scepsis bij mensen totdat er dingen veranderen die ze als positief ervaren. Een chauffeur die niet meer eerst met de wagenparkbeheerder hoeft te bellen als er een lampje kapot is, maar direct zelf met de garage contact kan opnemen, ervaart dat dit tijdwinst oplevert. Hij zal er dan ook sneller in meegaan.” Ook de klanten en leveranciers worden in het veranderingsproces meegenomen. De Bruin: “Bij opdrachten vanuit de gemeente kwam het voor dat tien verschillende mensen bij Dar werden gebeld. Dat is heel inefficiënt. Ook klanten en leveranciers weten nu dat ze op een bepaalde plek de organisatie binnen moeten komen als ze vragen hebben.”

Om het resultaatgericht werken bij Dar goed in te bedden is eerst een centraal team gevormd van mensen die een trekkersrol konden vervullen. Na anderhalf jaar resultaatgericht werken is de fase van het doorvoeren van procesverbeteringen aangebroken. Het Resultaatteam ontving extra opleidingen op het gebied van projectmanagement en procesverbetering om de verbeteringen goed te kunnen implementeren. Drie zogenaamde black belts en een aantal green belts zijn de daadwerkelijke procesverbeteraars bij Dar. De blackbelts hebben hierbij een zwaardere rol dan de greenbelts. Van Drunen: “De bedoeling is dat het resultaatgericht werken zich via hen als een olievlek over de organisatie verspreid. De black- en de greenbelts faciliteren de andere medewerkers. Het gaat daarbij om kennisoverdracht en toepassing van de methodieken die zij tijdens hun opleiding hebben geleerd.” Naast de swimming lanes, zijn dat bijvoorbeeld waardestroomanalyses en ishikawa’s; zogenaamde visgraatdiagrammen. Deze helpen bij het analyseren en oplossen van problemen.

Eenvoudig

Beyond Scope heeft in april het stokje weer overgedragen aan Dar. Het organisatieadviesbureau heeft nu nog een rol in de borging en fungeert als vraagbaak. Van Drunen: “In de afgelopen periode zijn we gestart met het implementeren van de beschreven processen. Op dit moment pakken we de top-verstoringen aan, zoals de problemen bij de inzameling van oud papier. Daar is sprake van dertig verschillende verstoringen, variërend van onduidelijkheden in de opdracht tot de uiteindelijke facturatie.” De Bruin licht toe hoe de komende periode er uit gaat zien “We hebben onze strategie bepaald en onze kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) opnieuw vastgesteld, om te kijken of we op koers liggen met onze doelstellingen. Welke productieprestaties (PPI’s) moeten we daarvoor vervolgens in de processen leveren? Ons streven is dat we dat over een half jaar in beeld hebben.” Van Drunen vult aan: “En we gaan natuurlijk verder met de inbedding van het resultaatgericht werken in de organisatie en dragen er zorg voor dat verbeteringen echt van onderaf worden opgepakt.” Hij merkt ten slotte op dat er in feite geen moeilijke processen bestaan. “We hebben eenvoudige processen die we complex hebben gemaakt en die brengen we nu weer terug naar eenvoudig. Wat is de basis van het proces? Wie is verantwoordelijk? Dat is de essentie.”

NVRD: Gram, december 2017

Wisselende ervaringen met klemsystemen plastic afval

Het lijkt een ideale oplossing: een klemsysteem (veelal kroonring genoemd) aan een lantaarnpaal waar inwoners hun zakken pmd aan op kunnen hangen. Zakken waaien niet meer over straat en katten kunnen ze niet kapot trekken. Toch blijken er in praktijk haken en ogen te zitten aan het gebruik van deze systemen.

Toon meer...

Ongeveer twee jaar geleden kwam een inwoner van Apeldoorn met het voorstel om kroonringen te installeren om pmd-zakken aan op te hangen. De gemeenteraad stelde hier vragen over en vervolgens besloot de wethouder dit op te pakken. “We vonden dat een goed idee. Op die manier konden we overlast door wegwaaiende of kapot getrokken zakken voorkomen. In de hele gemeente hebben we toen bij de hoogbouw kroonringen geïnstalleerd”, vertelt Carla Fransen, projectmanager bij de gemeente Apeldoorn. Vanaf het begin maakten inwoners goed gebruik van de ophangsystemen. Nadeel was echter dat er niet alleen tijdens de afgesproken ophaaltijden zakken hingen, maar vrijwel dagelijks. “Er kwamen klachten van inwoners die hier vanuit hun huis op uitkeken. In sommige wijken was het zo erg dat, een paar uur nadat de inzameling was geweest, er alweer zakken hingen”, zegt Fransen. Vóór de introductie hadden inwoners informatie over de invoering en het juiste gebruik van de kroonringen gekregen. Ook nadat inzamelaar Circulus labels had opgehangen met informatie over de eerstvolgende ophaaldag nam de overlast niet af. Slechts in een klein deel van de gemeente hielden de bewoners zich aan de afspraken.

Omgekeerd inzamelen

Apeldoorn had van tevoren bij andere gemeenten geïnformeerd naar hun ervaringen. “In een relatief grote gemeente als Apeldoorn blijkt het toch anders uit te pakken dan in een kleinere gemeente”, zegt Fransen. De gemeente besloot om op een aantal plekken de kroonringen te verwijderen en hiervoor in de plaats pmd-containers te plaatsen. Fransen: “We zagen meteen blije gezichten.” Op basis van gesprekken met inwoners en wijkraden nam het college vervolgens de beslissing om de ophangsystemen allemaal weg te gaan halen en op meerdere plekken ondergrondse containers te plaatsen. Dit staat nu gepland voor november en december dit jaar. Fransen: “Apeldoorn stapt sowieso over op omgekeerd inzamelen. Bewoners van laagbouw krijgen een eigen pmd-container. De nieuwe verzamelcontainers voor pmd zullen zoveel mogelijk worden geplaatst op plekken waar al ondergrondse containers aanwezig zijn.”

Ook de gemeente Bodegraven-Reeuwijk introduceerde ongeveer twee jaar geleden de kroonring. Inmiddels hangen er meer dan 1.000 exemplaren verspreid over de gemeente. Bewoners kunnen zelf melden dat ze een kroonring in hun straat willen. Peter van der Burg, team integraal beheer van de openbare ruimte bij de gemeente: “Het voordeel is dat er geen zakken meer over straat waaien. Voor de inzameling is het bovendien praktisch, omdat alles gebundeld aan lantaarnpalen hangt. Het nadeel is dat inwoners denken dat ze op elk moment zakken kunnen ophangen. Dat gebeurt dan ook veelvuldig.” De communicatie over het juiste gebruik van de kroonringen vindt plaats via twitter, de krant en Facebook. Als zakken op andere dagen dan de ophaaldag worden opgehangen, haalt de gemeente ze niet weg. Van der Burg: “Dat zou alleen maar averechts werken. De praktijk is wel dat je op sommige plaatsen amper nog over het trottoir kunt lopen omdat het zo vol hangt. Binnenkort zetten we hierover een stuk in de krant. De eigen buurt netjes houden, is tenslotte de verantwoordelijkheid van de inwoners zelf.”

Proef

De gemeente Bodegraven-Reeuwijk honoreert de meeste verzoeken voor plaatsing van een kroonring. “Op dit moment hebben we geen alternatief. Als bewoners er om vragen, kijkt de gemeente wel eerst of er al een exemplaar in de buurt hangt. Ook is plaatsing afhankelijk van de hoeveelheid pmd die op een plek wordt ingezameld”, zegt Van der Burg. Het pmd dat wordt ingezameld is van goede kwaliteit, volgens hem. In een jaar tijd is de hoeveelheid ingezameld materiaal bijna verdubbeld. “Dit hangt overigens niet samen met de kroonringen, maar met het feit dat we een klein jaar geleden diftar hebben ingevoerd. In 2015 zaten we op 12 kilo pmd en in 2016 op 22 kilo pmd per persoon, per jaar.”

Sinds september dit jaar is de gemeente Bodegraven-Reeuwijk bezig met een proef met ondergrondse containers voor pmd bij een aantal appartementencomplexen. Van der Burg: “De eerste geluiden hierover zijn positief. Bewoners kunnen 24 uur per dag hun pmd kwijt in deze perscontainers. In feite is dit een betere oplossing dan het plaatsen van kroonringen. Zolang we de inzameling echter huis aan huis doen, willen we een voorziening bieden om de zakken aan op te hangen.” De proef met de ondergrondse containers duurt tot het einde van het jaar. “We wachten de evaluatie af en het besluit van de gemeenteraad dat hierop volgt. Het zou mooi zijn als overal in de gemeente ondergrondse containers voor pmd komen.”

Bomen

De gemeente Lansingerland heeft verzamelcontainers voor pmd. Daarnaast kunnen inwoners hun zakken met pmd wekelijks aan huis aanbieden. Deze kunnen ze bevestigen aan een kroonring. De regel is dat inwoners dit mogen doen op de aanbieddag, vanaf zes uur ’s ochtends. De ophangsystemen hangen verspreid over de hele gemeente. Eerder konden bewoners kroonringen aanvragen en deze zelf ergens bevestigen. Marieke de Wit, programmaleider Afval en Schoon in Lansingerland: “Hier zijn we vanaf gestapt. Inwoners bleken in hun enthousiasme de kroonringen behalve aan lantaarnpalen, ook aan kleine paaltjes of zelfs aan bomen te bevestigen. Dat laatste is sowieso niet wenselijk. Als zakken te laag bij de grond hangen, kunnen vogels of katten ze kapot maken en dat leidt tot overlast.” Het aanvragen en plaatsen van kroonringen loopt in Lansingerland nu via inzamelaar Renewi, die beoordeelt of het wenselijk is dat er een exemplaar bij komt en kijkt wat een goede locatie is.

Ook in Lansingerland is de ervaring dat inwoners zakken opgehangen op andere dagen dan de aanbieddag. “We hebben bewust gekozen voor wekelijkse inzameling van pmd in plaats van één keer per twee weken. Bij een wekelijkse inzameling is er, wat ons betreft, geen noodzaak voor inwoners om zakken op een verkeerde dag buiten te hangen. We communiceren over de pmd-inzameling via de afvalkalender en gericht vanuit de gemeente en de inzameldienst. Zo hebben we laatst in een lokale krant een halve pagina specifiek gewijd aan het aanbieden van pmd.”

In totaal zijn er in Lansingerland tien milieu-parkjes waar inwoners ook hun pmd kwijt kunnen in ondergrondse containers. Het grootste deel van het pmd wordt echter nog ingezameld met de doorzichtige zakken. De Wit vindt het positief dat het systeem met de kroonringen laagdrempelig is. “Het maakt het voor inwoners gemakkelijk om hun pmd aan te bieden. Een voordeel van het ophangsysteem is ook dat het veel zichtbaarder is dan zakken in een ondergrondse of bovengrondse verzamelcontainer deponeren. Iedereen kan zien wat iemand ophangt. We treffen in praktijk weinig restafval of andere soorten afval aan in het ingezamelde pmd. De zakken verstrekken we gratis aan inwoners. Ook dat is bedoeld om de kwaliteit te borgen.”

NVRD: Gram, november 2017

Nijmegen is in 2018 European Green Capital

Stadsmeubels uit elektronisch afval

In 2018 mag Nijmegen zich ‘groene hoofdstad van Europa’ noemen. De stad ontving de European Green Capital Award; een prijs die de Europese Commissie ieder jaar uitreikt aan een stad die veel inspanningen levert op het gebied van milieuvriendelijk beleid en duurzaamheid. Een aantal betrokken Nijmegenaren kwam op het idee om een aantal challenges uit te voeren om op die manier inwoners nog meer bij het thema te betrekken.

Toon meer...

Nijmegen won de Green Capital Award vanwege het grote aantal duurzame projecten die de stad uitvoert, samen met inwoners, woningcorporaties, scholen, bedrijven en andere organisaties. Een deel van de challenges die in het kader van de prijs worden uitgevoerd, ging in 2017 van start. Ook in 2018 staan er maandelijks een aantal challenges op het programma. Iedere keer staat een specifiek thema centraal. In januari is dat ‘circulaire economie’. De challenges hebben die maand betrekking op een modelwoning en een e-waste race met scholen, waarbij elektronisch afval wordt ingezameld. Hier worden vervolgens nieuwe producten van gemaakt. Burgers ontdekken zo welke waardevolle materialen bijvoorbeeld hun afgedankte telefoon bevat. Hugo van der Kallen is een Nijmeegse productontwerper en maakt deel uit van de initiatiefgroep voor de challenge Circulaire Economie. In zijn werk zoekt hij naar mogelijkheden om materialen steeds opnieuw te gebruiken. Yvonne Keijzers is coördinator van deze challenge. Verder bestaat de groep uit studenten, inwoners, bedrijven en instellingen, waaronder afvalinzamelaar Dar en het Repair Café.

De initiatiefgroep kwam op het idee om een modelwoning te ontwikkelen die zoveel mogelijk met circulaire materialen én diensten wordt ingericht. Woningcorporatie De Gemeenschap stelt hiervoor een huis beschikbaar. Het uitgangspunt bij de circulaire diensten is dat de bewoner geen eigenaar is van een product, maar betaalt voor het gebruik. Een beddenfabrikant stelt bijvoorbeeld een bed beschikbaar, dat bezit blijft van de fabrikant. Hetzelfde geldt voor de wasmachine, waarvoor de bewoner per wasbeurt betaalt. Gaat de wasmachine of het bed kapot, dan is niet de consument verantwoordelijk, maar de leverancier of de producent. Dit stimuleert de producent om een goed product te maken dat zo lang mogelijk meegaat. Van der Kallen: “Ongeveer 80 procent van de onderdelen van een wasmachine slijt niet. Het idee bij dit concept is dat wanneer de wasmachine uiteindelijk na jaren kapot gaat, de fabrikant hem vervangt door een nieuwe of een gerefurbischte wasmachine. Van de teruggehaalde machine kan hij weer 80 procent hergebruiken. Het grondstoffenverbruik gaat dus omlaag en de efficiëntie verbetert. Bovendien heeft de klant de garantie van het gebruik én van de kwaliteit van een product.”

Stadsmeubilair

Als productontwerper kreeg Van der Kallen het verzoek om voor de challenge iets te creëren uit afgedankte grondstoffen. “We hebben ons gericht op vergeten grondstoffen en kwamen toen uit bij elektronica-afval. Veel afgedankte elektronische producten blijven thuis in de la of op zolder liggen. Het gaat om stoffen die waardevol zijn, maar geen sexy uitstraling hebben. Hiervan gaan we mooi stadsmeubilair maken: loungebanken en afvalbakken.” Ongeveer 75 procent van het elektronica-afval bestaat uit waardevolle grondstoffen, zoals glas en metalen. De overige 25 procent bestaat op dit moment nog uit afval. Daarbij gaat het om de behuizing, die is gemaakt uit de kunststoffen ABS en PP (polipropyleen). Het PP is geschikt om stadsmeubels van te maken. Om het e-waste te verzamelen, wil de initiatiefgroep scholen gaan benaderen. Via een wedstrijd zullen kinderen worden uitgedaagd om zoveel mogelijk afgedankte elektronische apparaten in te zamelen. Van der Kallen: “Als tien scholen meedoen, is onze verwachting dat we ongeveer 15.000 kilo elektronica-afval inzamelen. Dat komt neer op 3,7 ton kunststof, waarvan weer de helft PP is. Daarvan kunnen wij zo’n 250 stadsmeubels maken.”

Een deel van de stadsmeubels krijgt, als het aan de initiatiefnemers ligt, een plek in een recreatiegebied langs de Waal, bij een nieuw aangelegde nevengeul aan de noordkant van de stad. Er zijn nu nog nauwelijks voorzieningen, maar er komen wel veel recreanten die hun afval achterlaten. De gemeente en rijkswaterstaat dat het gebied beheert, zijn in gesprek over oplossingen voor het afvalprobleem. Van der Kallen vertelt hoe ze op het idee kwamen om voor dit gebied stadsmeubels te ontwerpen. “Als mensen ergens recreëren, is het belangrijk dat er afvalbakken staan op weg naar buiten toe. Anders laten ze hun rommel liggen. Nijmegen is een fietsstad. Om die reden hebben we een prullenbak ontwikkeld die tegelijkertijd ook fietsenrek is.” Voor het ontwikkelen van de meubels werkt Van der Kallen circulair en modulair. Met eenzelfde profiel kan zowel een lounge-meubel als een afvalbak of een fietsenrek worden gemaakt. De profielen voor de stadsmeubels zijn gemakkelijk aan te passen. “Als bijvoorbeeld een afvalbak in een donkere hoek blijkt te staan en slecht zichtbaar is, vervang je een profiel door een exemplaar dat een ledlampje bevat. Dit levert weer een extra besparing op. In de huidige situatie wordt een afvalbak die niet voldoet, vervangen door een compleet nieuwe bak. Volgens onze opzet stuur je één mannetje op pad die één onderdeel vervangt en het is klaar.”

Van der Kallen gebruikt bovendien geëxtrudeerde profielen. “Dat wil zeggen dat we een profiel maken van een bepaald aantal meters. We korten dit in, afhankelijk van de hoeveelheid materiaal die we nodig hebben. Kleine stukjes die overblijven en waar we niets mee kunnen, gaan door de shredder en daar wordt weer PP van gemaakt. Het is dus echt een circulair, eindeloos doorgaand proces.” De profielen van de meubels worden vastgezet op een betonnen voet. Van der Kallen: “Ons plan is om daarvoor gebruik te maken van biobased beton dat is versterkt met vezels van olifantengras, dat langs de landingsbanen van Schiphol groeit. Ganzen houden niet van dit gras en blijven daarom uit de buurt van de vliegtuigen. Een ander winstpunt is dat de grond op deze plek rendabel wordt gemaakt door een product te verbouwen dat een ecologische toepassing krijgt.”

Aandenken

Het onderwerp ‘circulaire economie’ moet nog meer bekendheid krijgen, merkte coördinator Keijzers toen ze een tijdje geleden op een markt voor circulaire businessmodellen in Arnhem stond. “In 2050 moeten alle grondstoffen voor 100 procent worden rondgepompt, maar in praktijk blijken hier nog maar weinig bedrijven echt mee bezig te zijn. Op de markt kregen we veel positieve reacties, omdat we praktisch met het onderwerp aan de slag gaan. Met bijvoorbeeld de inrichting van de modelwoning komt het echt tot leven.” De bedoeling is dat het stadsmeubilair niet verdwijnt na een jaar, maar een blijvend aandenken is aan de titel European Green Capital. Rondom de challenges volgt nog een uitgebreid communicatietraject. Zo overweegt de initiatiefgroep een artist in residence uit te nodigen om een dag in de modelwoning te verblijven. Er komen informatiebordjes bij de stadsmeubels en de gemeente lanceert een aantal wandel- en fietsroutes. Het thema van één van die routes is ‘circulaire economie’. Bewustwording is het belangrijkste doel van de challenges, volgens Keijzers. “Veel mensen denken nog steeds dat afvalscheiden geen zin heeft. Met de e-waste challenge willen we mensen er van doordringen dat ze waardevolle spullen in hun keukenla hebben liggen.” Van der Kallen: “Als mensen uiteindelijk de link kunnen leggen tussen de challenge, het eletronica-afval en de inrichting van hun recreatieplek met mooie, sexy stadmeubels, hebben we ons doel bereikt.”

NVRD: Gram, september 2017

Bingo spelen voor meer afvalscheiding

Begin juni startte Afval the Game Intens; een wedstrijd tussen bewoners van hoogbouwwoningen in drie Schiedamse gebieden. Het doel is bewoners te bewegen om zoveel mogelijk afval te scheiden.

Toon meer...

“In Schiedam loopt een breed programma met maatregelen om bewoners te stimuleren meer afval te scheiden. Een deel hiervan heeft betrekking op de hoogbouw en een deel op de laagbouw”, vertelt Nicole Cup, procesmanager Afval en Reiniging bij de gemeente Schiedam. Schiedam heeft veel hoogbouwwoningen. Bij 80 procent van de woningen is geen mogelijkheid om kliko’s te plaatsen en zijn bewoners aangewezen op collectieve inzamelvoorzieningen. In de gemeente staan 750 containers voor restafval en een veel kleiner aantal voor de andere fracties. Het streven is om deze aantallen in de komende jaren om te draaien.

Begin juni ging de wedstrijd Afval the Game Intens van start, in drie gebieden in Schiedam. In totaal gaat het om vijftig à honderd woningen per gebied. Afvalinzamelaar Irado plaatste bij deze hoogbouwwoningen nieuwe containers voor papier en plastic, naast de bestaande restafvalcontainers. Afval the Game Intens is een vervolg op twee eerdere rondes van de wedstrijd. Het verschil is dat deze versie in een korter tijdsbestek van één maand wordt uitgevoerd. Cup: “We willen kijken wat het beste werkt: een project uitvoeren over een langere periode, of in korte tijd flink tamtam maken.” De gemeente werkt samen met afvalinzamelaar Irado en met de Kleine Ambassade, een organisatie die gespecialiseerd is in participatieprojecten. Soesja Boode, directeur van de Kleine Ambassade: “Eerder hebben we participatieprojecten voor kinderen van Schiedamse basisscholen georganiseerd, op het gebied van afvalscheiding. Daar hadden we een wedstrijd aan gekoppeld en dat was een groot succes.”

Flatfeest

In 2016 voerde de Kleine Ambassade bij 23 flats in de wijk Groenoord een afvalscheidingsproject uit, in de vorm van een bingospel. Bij Afval the Game Intens zijn nu hoogbouwwoningen in drie andere gebieden aan de beurt. Afvalcoaches van de Kleine Ambassade gaan van deur tot deur om bewoners te informeren over afvalscheiding en ze te vragen mee te doen aan de wedstrijd. Ook werven ze ambassadeurs voor afvalscheiding onder de bewoners. De bewoners zijn verdeeld in team Oranje, Paars en Groen en gaan de strijd met elkaar aan. Alle huisnummers staan op een bingokaart. Als mensen meedoen en hun afval gaan scheiden, wordt hun huisnummer afgevinkt. Is het rijtje op de bingokaart vol, dan winnen de betreffende bewoners een prijs, gesponsord door een lokale ondernemer. Zo krijgen mensen bijvoorbeeld een stuk kaas van de lokale kaasboer of winnen een etentje in het buurtcafé. Als de hele bingokaart vol is, heeft de betreffende flat bingo. De bewoners worden in het zonnetje gezet en krijgen een flatfeest aangeboden.

Bij alle versies van Afval the Game wordt gebruik gemaakt van gedragstechnieken als nudging, waarbij mensen op een positieve manier worden overgehaald om gewenst gedrag te vertonen. Als mensen hardop zeggen dat ze meedoen aan afvalscheiding, is de kans groot dat ze dit daadwerkelijk gaan doen. Door de persoonlijke aanpak komen de afvalcoaches ook bij mensen over de vloer die normaal gesproken slecht of niet bereikt worden. Boode: “Sommige mensen blijken echt geen idee te hebben waarom afvalscheiding belangrijk is. Maar we komen ook mensen tegen die bijvoorbeeld moeite hebben met lezen, waardoor ze dingen minder goed meekrijgen. Uiteindelijk blijkt vrijwel iedereen het fijn te vinden om informatie te krijgen.” Bij de benadering van bewoners zijn de ambassadeurs van groot belang. Zo belde Boode een keer aan bij een man die niet goed Nederlands sprak en meteen de deur dicht deed. Een buurvrouw ging met hem in gesprek en wist hem over de streep te trekken. Maar het lukt natuurlijk niet om 100 procent van de mensen te laten participeren. Boode: “We gaan nog een tweede keer langs als we de eerste keer geen respons krijgen, maar soms hebben mensen gewoon te veel sores aan hun hoofd. We merken echter ook dat sommige bewoners vooroordelen hebben over wat er gebeurt met hun afval. Onze afvalcoaches zijn er goed op getraind om met deze mensen het gesprek aan te gaan.”

Social media zoals Facebook spelen een prominente rol bij Afval the Game. Verder wordt gebruik gemaakt van posters en flyers met foto’s van bewoners, de afvalcoaches en lokale ondernemers. Twee supermarkten en een café hebben zich aan de wedstrijd en het bevorderen van afvalscheiding verbonden. De bingo-scores worden bijgehouden op deze drie locaties, in de hal van de flats en op de inzamelcontainers. “Vanwege de eerdere campagnes op de basisscholen, hebben kinderen het onderwerp ‘afvalscheiding’ al goed tussen de oren zitten. Het wordt op deze manier echt een thema voor iedereen”, vertelt Cup. De vraag is of het gedrag wordt voortgezet als de wedstrijd is afgelopen. Boode: “Uit onderzoek blijkt dat het ongeveer twintig tot veertig dagen duurt voordat gedrag is aangeleerd. Als mensen gedurende een maand hun afval hebben gescheiden, is dit vanzelfsprekend geworden. Het is dan raar om je plastic weer bij het restafval te gooien.”

Verbinding

Schiedam verwacht dat de landelijke doelstelling van 100 kilo afval scheiden in 2020 voor de gemeente niet haalbaar is. Cup: “Vanwege het grote aantal hoogbouwwoningen lijkt dit niet reëel. We willen natuurlijk wel serieus werk maken van een betere afvalscheiding. Nu zamelen we nog 250 kilo restafval per persoon per jaar in. De lat leggen we bij 160 kilo, waarbij we het niet het allerbelangrijkste vinden of dit in 2020, 2019 of in 2021 wordt gehaald. Bewoners moeten bekend raken en wennen aan het scheiden van afval en wij zorgen er voor dat de voorzieningen op orde komen.” Jeffrey van Steenes, manager Klantrelaties, Communicatie en Advies bij afvalinzamelaar Irado, vertelt over de ervaringen met afvalscheiding tot nu toe: “Voor heel Schiedam geldt dat de bronscheiding vanaf 2013 is toegenomen. Dat komt omdat we in 2013 van wekelijkse inzameling van restafval bij de laagbouw zijn overgestapt op één keer in de 14 dagen. De ingezamelde hoeveelheid gft, papier en plastic is groter geworden. Bij Afval the Game op de basisscholen, zagen we verder een grote toename van het ingezamelde plastic. Die hoeveelheid is na afloop van het project substantieel hoger gebleven.” Bronscheiding bij hoogbouw blijft echter een knelpunt, volgens Van Steenes. “We zien dat de hoeveelheid ingezamelde grondstoffen omhoog gaat, maar hij blijft in absolute kilo’s nog achter. Daar worstelen alle grote steden mee.”

Bewoners raken meer betrokken als gevolg van de participatieprojecten, merkt Van Steenes. “We krijgen nu spontaan verzoeken om ergens een verzamelcontainer voor gfe te plaatsen. Daar geven we altijd gehoor aan en in praktijk blijken mensen vervolgens goed gebruik te maken van zo’n voorziening. Dat biedt dus perspectief.” Cup is een voorstander van een persoonlijke benadering en sterke inzet op communicatie. “Het is belangrijk om gedurende langere tijd te communiceren over afvalscheiding. De verschillende projecten die we uitvoeren, versterken elkaar. Bewoners gaan de boodschap herkennen dat afvalscheiding goed is voor het milieu én voor de portemonnee.”

NVRD: Gram, augustus 2017

Informatie via de pop-up store

In één jaar tijd van 56 naar 77 procent afvalscheiding

Vanaf half november 2015 tot eind januari 2016 konden inwoners van Veenendaal terecht in de ‘best apart! Pop-up store’ voor informatie over de veranderingen in de afvalinzameling in de gemeente. De pop-up store was een onverwacht groot succes.

Toon meer...

In 2015 voerde de gemeente Veenendaal een aantal wijzigingen door in de afvalinzameling. Inwoners van laagbouw kregen een vierde kliko voor pmd en gingen per keer betalen voor het inzamelen van hun restafval. Inwoners van hoogbouw gingen betalen voor het gebruik van brengcontainers waarin ze hun restafval kwijt kunnen. Zij verzamelen hun pmd in zakken die wekelijks worden opgehaald. De hoogbouw heeft geen aparte voorzieningen voor gft. Bewoners worden gecompenseerd via een korting op het tarief voor restafval. Eventueel kunnen ze met een aantal mensen samen een gft-kliko aanschaffen.

Via de communicatiecampagne ‘Afval scheiden, best apart’ kregen inwoners informatie over de veranderingen. Anita Holstra, beleidsmedewerker gemeente Veenendaal: “In eerste instantie verliep dit via de gangbare communicatiekanalen, zoals internet, facebook en de verspreiding van folders. Naar aanleiding hiervan kwamen er veel vragen en we merkten dat mensen het fijn vonden om persoonlijk in gesprek te gaan.” Karin van Beek, communicatieadviseur bij afvalinzamelaar ACV, kwam op het idee om een leegstaande winkel om te toveren tot pop-up store: een tijdelijk informatiecentrum voor inwoners. Van Beek: “Via ons gezamenlijke netwerk konden we voor een relatief laag bedrag een mooi pand huren in het centrum van Veenendaal.” Kringloopwinkel Restore nam de inrichting van het pand voor zijn rekening. Het Veenendaalse bedrijf Kliko stelde zijn producten tentoon. De vier kliko’s voor restafval, gft, papier en pmd kregen een prominente plek in de winkel.

Inspiratie

De pop-up store was een onverwacht succes. In negen weken tijd kwamen er 5.000 bezoekers. Holstra: “Op een inwonertal van bijna 65.000 en 26.000 huishoudens is dat echt veel.” Van Beek: “We dachten eerst dat we de pop-up store met één medewerker zouden kunnen bemannen, maar al na twee dagen bleek dat er constant twee personen aanwezig moesten zijn. Daarnaast zijn Anita, mijn collega’s en ik regelmatig bijgesprongen vanwege de enorme toeloop. Deze vorm van informeren blijkt heel laagdrempelig te zijn. Er kwamen bijvoorbeeld veel ouderen, die je over het algemeen minder goed bereikt via online communicatie.”

In en rondom de pop-up store vonden allerlei activiteiten plaats. Zo waren er knutselworkshops waarin kinderen leuke dingen maakten uit afval en een quiz voor mensen met een beperking. In keukenopstellingen met producten van Kliko, IKEA en Binbang konden bezoekers zien hoe je afval efficiënt kunt scheiden. Holstra: “Het is natuurlijk geen taak van de gemeente of het inzamelbedrijf om zich te bemoeien met de manier waarop mensen hun keuken inrichten. Bezoekers bleken het echter fijn te vinden om inspiratie hiervoor op te doen. Afval scheiden begint tenslotte in de keuken.”

Inmiddels zijn de inzamelresultaten over 2016 bekend. Sinds de wijziging in het inzamelsysteem zijn ingevoerd, is de hoeveelheid restafval met ruim 50 procent gedaald en is de hoeveelheid ingezameld pmd met ongeveer een factor 2,5 gestegen. Holstra: “We zien dat over de gehele linie mensen veel beter hun afval zijn gaan scheiden. Er is ook meer glas, oud papier, gft en textiel ingezameld en de kringloop heeft meer herbruikbare goederen ontvangen en verkocht.” Van Beek vult aan: “Het doel was om 75 procent afval te scheiden in 2018, maar we hebben dit al in 2016 gehaald. In één jaar tijd zijn we gestegen van 56 naar 77 procent afvalscheiding.” Het blijft de vraag in hoeverre de resultaten zijn te danken aan de pop-up store. “Je weet het natuurlijk niet zeker, maar waarschijnlijk hadden we veel van onze bezoekers niet op een andere manier bereikt”, zegt Holstra.

Schone buurtcoaches

Via de pop-up store kwamen ook een paar aandachtspunten aan het licht. Bewoners van de hoogbouw bleken behoefte hebben aan een andere benadering en andere informatie dan bewoners van laagbouwwoningen. Holstra: “De bewoners van de laagbouw waren in de afgelopen decennia natuurlijk al geconfronteerd met de gft-container en de kliko voor oud papier en dus al meer bezig met afval scheiden.” Bewoners van hoogbouwwoningen hadden, tot de wijzigingen, de beschikking over een ondergrondse container bij hun flat. Hier konden ze 24 uur per dag, zeven dagen per week al hun afval in kwijt. Voor hen was de overgang ingrijpender. Van Beek: “We hebben gereageerd op signalen van de hoogbouwbewoners met de inzet van extra communicatiemiddelen, zoals folders, zodat ook zij zo goed mogelijk werden voorbereid en geïnformeerd. We zetten nu ook onze twee schone buurtcoaches in om persoonlijk in gesprek te gaan met bewoners. De buurtcoaches gaan de wijk in, soms samen met de BOA, om bewoners te informeren over het belang van afvalscheiding, over de regels die er zijn en om mensen te adviseren.” Holstra: “Zwerfvuil blijft ook een aandachtspunt, hoewel de schouwresultaten van de openbare ruimte laten zien dat er nauwelijks extra zwerfvuil is. Wel zien we dat er voor een deel uitwijkgedrag plaatsvindt. In openbare vuilnisbakken en in blikvangers belandt regelmatig huisvuil. Daarmee gaan we aan de slag.”

De pop-up store leverde ook mooie ontmoetingen op. Holstra sluit af met een anekdote. Toen ze zelf een keer de pop-up store bemande, kwamen een oudere man en vrouw binnen. De man woonde in een laagbouwwoning en de vrouw in een flat. De vrouw wilde graag haar gft scheiden. Bij de keukenopstellingen kwam de vrouw op het idee om twee kleine gft-bakjes aan te schaffen. De man komt elke week bij haar koffie drinken en neemt dan haar volle bakje mee en leegt het in zijn eigen gft-kliko. Het lege bakje neemt hij de week daarna weer mee naar haar toe. Holstra, lachend: “Zo ontstond er een wekelijkse uitwisseling van gft. Ik weet niet wat zich verder heeft ontwikkeld tussen hen, maar ik kan me daar iets moois bij voorstellen.”

NVRD: Gram, juni 2017

Inzameling en recycling glas kan nog beter

De inzameling van glas verloopt goed. Gebruik maken van de glasbak is voor consumenten vanzelfsprekend. Toch wordt de landelijke doelstelling van 90 procent glasrecycling niet gehaald. Jarenlang lag het recyclingresultaat rond de 80 procent. Vanaf 2015 is er een lichte stijging te zien.

Toon meer...

“Op dit moment wordt 83 procent van het glas gerecycled. Mogelijk komen we voor 2016 zelfs uit op 84 procent”, vertelt Sven Noordhoek, projectmanager bij Nedvang. “Het zijn steeds kleine stapjes naar de 90 procent recycling die we in de raamovereenkomst Verpakkingen hebben afgesproken, maar we zien zeker kansen.” Alle partijen in de keten nemen hun verantwoordelijkheid om de recyclingdoelstelling van 90 procent te halen, is de mening van Noordhoek. “Maar het kan nog beter. In de topsport ga je voor goud en dus voor 100 procent. In de glasinzameling is nog winst te behalen. Daar gaan we voor.”

Tussen gemeenten is sprake van behoorlijke verschillen in inzamelresultaten. Gemiddeld wordt per persoon 20 kilo glas ingezameld per jaar. Er zijn gemeenten waar dit meer dan 30 kilo per inwoner is en er zijn gemeenten die niet verder komen dan tien kilo. Jan van der Ven, adviseur Inzameling en Recycling bij Nedvang: “De verschillen houden verband met de stedelijkheidsklasse, maar ook met het toegepaste inzamelsysteem. Per persoon verdwijnt er gemiddeld jaarlijks nog zo’n 7 kilo glas in het restafval.” Henk Dillingh, adjunct-afdelingshoofd Ruimte, gemeente Soest, vertelt over de ervaringen met glasinzameling in zijn gemeente. “Glasinzameling zit bij onze inwoners ingesleten in hun patroon. Wij zamelen ongeveer 1100 ton glas in per jaar. Dat komt neer op zo’n 25 a 26 kilo glas per inwoner.”

Driekleurensticker

Volgens Van der Ven kunnen gemeenten invloed uitoefenen op de glasinzameling via het inzamelbeleid, het inzamelsysteem en via communicatie-acties. Beleidsmaatregelen als het invoeren van diftar, omgekeerd inzamelen en verlagen van de frequentie van de inzameling van restafval kunnen een positief effect hebben. Het is bovendien belangrijk dat er voldoende inzamelvoorzieningen zijn, dat deze een goede spreiding hebben, schoon zijn en dat de locatie er goed verzorgd bij ligt. Ten slotte moeten gemeenten goed nadenken over hun communicatie. Wat is de boodschap en hoe communiceer je die? De gemeente Soest had in de afgelopen jaren twee keer een campagne om de inzameling van glas en ook van papier te stimuleren. Dillingh: “Bij dit soort acties is het moeilijk om aan te geven of ze effect hebben, maar we vinden het belangrijk om hier aandacht aan te besteden. Ook via nieuwsbrieven communiceren we over de inzameling van glas. Het inzamelvoertuig hebben we bovendien voorzien van een driekleurensticker, zodat voor inwoners duidelijk is dat het glas gescheiden in de vrachtwagen terechtkomt en het dus zinvol is om het in drie kleuren aan te bieden.”

Met de campagne Glas in ’t Bakkie deed Nedvang tussen 2013 en 2015 ervaring op met communicatie over glasinzameling. Jarenlang zat het recyclingpercentage voor glas rond de 80 procent. In 2015 was dit gestegen naar 83 procent. De campagne van Nedvang krijgt een vervolg met Glas in ’t Bakkie 2. Hierbij gaat het om lokale, ondersteunende campagnes op gemeentelijk niveau, op wijkniveau of zelfs op straatniveau. Nedvang zoekt daarvoor contact met gemeenten waar de inzamelresultaten nog achterblijven. Noordhoek: “We stellen samen een interventiedocument op, waarin staat met welke acties een gemeente een impuls kan geven aan de glasinzameling. Eén van die interventies is communicatie. Je hoeft niet de hele inzamelstructuur op z’n kop te zetten, maar door zaken net iets anders aan te pakken, kan een gemeente betere resultaten behalen.” Bij Glas in ’t Bakkie 1 lag de nadruk op het verlagen van de drempel voor de consument. Mensen werden er op gewezen dat ze gerust een dekseltje op een potje konden laten zitten en etensresten niet hoefden te verwijderen uit glazen verpakkingen. Van der Ven denkt niet dat deze boodschap verwarrend is voor consumenten, die steeds worden aangespoord om hun afval goed te scheiden. “De campagne was bedoeld om mensen nog meer aan te zetten tot glasinzameling. Op deze manier is het zo gemakkelijk mogelijk voor ze gemaakt.” Noordhoek vindt ook dat de boodschap helder is: “Sterker nog: het wijst er op dat het om een duurzaam proces gaat. Als mensen thuis hun potjes schoon gaan schrobben, kost dat water, terwijl het glas later in het verwerkingsproces nog een keer wordt gewassen. Dan is het hele milieu-effect weg.”

Poederlijn

In de afgelopen jaren bleef de hoeveelheid glas die op de markt kwam ongeveer gelijk. Glas lijkt dus niet te worden verdrongen door kunststof verpakkingen. Jeroen Vincent, directeur van glasrecycler Maltha: “In praktijk blijkt dat wijn en bier in flessen blijven zitten. Er is bovendien sprake van een trend in organische en biologische producten. Deze worden eerder verpakt in glas dan in plastic, vanwege de beleving van de consument.” De gemeente Krimpenerwaard startte onlangs met een proef met een gecombineerde inzameling van blik en glas. Van der Ven: “Vanuit het Verpakkingendossier heeft dit niet direct onze voorkeur, maar als verwerkers aangeven dat ze dit goed kunnen sorteren en er komt een mooie stroom glas en een mooie stroom blik uit, dan kunnen wij daar niet veel op tegen hebben.” Vincent ziet hier echter een probleem. “Het is al belangrijk dat consumenten glas op kleur scheiden. Als verschillende stromen met elkaar vermengd worden en samen in de glasbak terecht komen, wordt het moeilijk om dit nog goed uit te leggen.”

De machines van Maltha zijn er op gebouwd om bekende stromen, zoals porselein, plastic en metaal uit het ingezamelde glas te halen, maar dan wel in een bepaalde hoeveelheid. Vincent: “We gaan er van uit dat 1 ton ingezameld glas bijvoorbeeld 5 kilo keramiek bevat. Daar stellen we ons machinepark op in. Als blik in de glasbak terecht komt, heeft dit invloed op het recyclingproces en op de resultaten. In Nederland zetten we 80 à 90 procent scherven in per ton geproduceerd glas. Dat kan alleen onder de voorwaarde dat er weinig vervuiling in zit.” Van het ingezamelde glas kan Maltha nu 96 à 97 procent terugbrengen tot nieuw glas. In 2015 bouwde Maltha een geheel nieuwe fabriek om dit recyclingquotum te kunnen realiseren. Met de nieuwe techniek is het mogelijk om glasscherven vanaf een grootte van 3 mm te herkennen en opnieuw in te zetten. Vincent: “Met ons vroegere procédé konden we scherven vanaf 8 mm sorteren. Dit is dus een grote vooruitgang. Ook heeft de nieuwe fabriek een poederlijn die de restfractie van glas kleiner dan 3 millimeter verkleind tot poeder. Hiermee is het mogelijk om vervuilde kleine scherven te verwerken en in te zetten als schone grondstof voor nieuw glas. Wat we overhouden aan reststromen zijn de non-ferrometalen en metalen en een minimale hoeveelheid plastic, steen en porselein. Dit zijn stromen die goed verwerkt kunnen worden. Het is dus niet alleen belangrijk hoeveel glas we terughalen met de inzameling in Nederland, maar ook hoeveel van dit glas terug kan komen in de glasindustrie.”

Handreiking

Vincent is van mening dat de recyclingdoelstelling van 90 procent haalbaar is. “Een voorwaarde hiervoor is dat bij iedereen tussen de oren zit dat glas in de glasbak thuishoort en dat de logistiek efficiënt is georganiseerd, zodat de inzameling ook betaalbaar is.” Het glas wat dan nog overblijft kan via voor- of nascheiding uit het restafval worden gehaald. “In onze nieuwe fabriek hebben we kunnen aantonen dat we vervuilde stromen die uit Engeland komen, goed kunnen verwerken. Met een goede samenwerking tussen de nascheiders en onze fabrieken moet het mogelijk zijn om de laatste procenten glas terug te winnen uit het afval.” Dillingh denkt dat voor het behalen van de doelstelling de focus zoveel mogelijk op het restafval moet liggen. “Glas is oneindig opnieuw te gebruiken. Het is belangrijk dat gemeenten systemen hebben als diftar of omgekeerde inzameling om zo burgers te dwingen tot ander gedrag.” Ook Noordhoek en Van der Van denken dat 90 procent haalbaar is. Het recyclingpercentage op Europees niveau is 60 procent. Noordhoek: “Met 83 of 84 procent doen we het dus heel goed, maar we gaan voor goud. Wij willen daarvoor een handreiking doen naar alle gemeenten in Nederland en roepen ze hierbij op om, samen met ons, gas op glas te geven.”

NVRD: Gram, mei 2017

Scheidingsgedrag positief beïnvloeden

Eind 2014 ging het project ‘Verbeteren afvalscheiding in de hoogbouw’ van start. Doel van dit project van VANG-Huishoudelijk Afval is inzicht krijgen in gedragsbepalende factoren voor afvalscheiding. Na een eerste onderzoeksfase gingen eind vorig jaar pilots in acht gemeenten van start.

Toon meer...

Voor de pilots zijn twaalf interventies geselecteerd: methoden en middelen waarvan de verwachting is dat ze scheidingsgedrag in hoogbouw positief beïnvloeden. Acht gemeenten voeren een pilot uit. Bij de nulmeting moet sprake zijn van goede basisvoorzieningen voor afvalscheiding en eenvoudige communicatie over de voorzieningen en de verschillende afvalstromen. In de eerste en tweede fase na de nulmeting, past elke gemeente een set van interventies toe. Er is een referentiegebied aangewezen, waar de basisvoorzieningen en de communicatie ook worden ingezet, maar waar geen interventies plaatsvinden. Op die manier kan worden aangetoond of de interventies daadwerkelijk effect hebben. Almere en Amsterdam zijn twee van de gemeenten die een pilot uitvoeren.

Almere

In Almere wordt de pilot uitgevoerd bij de Boulevardflats: een hoogbouwwijk met 450 woningen en ruim 700 bewoners. De referentiewijk met appartementen aan de Paul Kleestraat bestaat uit 150 huizen. De pilot heeft betrekking op huur- en koopwoningen en op portiek- en galerijflats. In de referentiewijk staan wat duurdere flats, maar de bevolkingsopbouw is vrijwel identiek aan de onderzoekswijk. Almere heeft de ambitie om in 2020 per jaar 50 kilo restafval per persoon in te zamelen onder de noemer ‘Almere stad zonder afval’. Henk Visser, projectmanager gemeente Almere: “We waren nog zoekende welke maatregelen we hiervoor in hoogbouw kunnen toepassen. De pilot kwam dus op het goede moment en past bij onze ambitie.” In de wijk waar de pilot plaatsvindt, zijn tien ondergrondse restafvalbakken omgebouwd voor het verzamelen van bioafval en pmd. Vier ondergrondse containers voor restafval zijn blijven staan. Ook waren er al drie voorzieningen voor glasafval en papier. In de referentiewijk zijn bovengrondse bakken weggehaald en zijn er nu ondergrondse bio- en pmd-voorzieningen. Verder zijn er extra punten voor restafval gerealiseerd en kunnen mensen op een centrale plek hun glas en papier scheiden. De bio- en pmd-bakken worden in beide wijken goed gebruikt. De eerste cijfers wijzen er op dat de resultaten in de referentiewijk beter zijn dan in de onderzoekswijk. Visser: “Dat is best raar, maar waarschijnlijk komt dit doordat de referentiewijk van een oud naar een volledig nieuw inzamelsysteem is overgegaan. Bewoners zijn hier blij mee en maken er goed gebruik van.”

Op de eigen website van de wijk kwam informatie over de voorgenomen plannen voor afvalscheiding. De gemeente voerde gesprekken met bewoners, de bewonersvereniging, de huismeester en andere partijen en er was een officiële aftrap met de wethouder. In de tweede week van april start Almere met de volgende stap: het aanbieden van een systeem voor de keuken om afval te scheiden. Half september volgt de laatste interventie: het versterken van de sociale norm. Visser: “We laten bewoners zien hoe ze presteren ten opzichte van anderen door ze inzicht te geven in hun restafvalproductie. Op die manier willen we mensen stimuleren om het net zo goed te doen als bijvoorbeeld andere bewoners van hun complex.”

“Als je het goed faciliteert, is afval scheiden in hoogbouw niet moeilijker dan in laagbouw”, merkt Visser op. Mensen hebben soms tijd nodig om te wennen aan een nieuw systeem of er is sprake van weerstand die eerst overwonnen moet worden. Een voorbeeld illustreert dit. Visser: “Op een bewonersavond sprak ik een vrouw die behoorlijk negatief was over het nieuwe inzamelsysteem. Toen ik haar onlangs opnieuw sprak, bleek ze zelf een inzamelsysteem voor de keuken te hebben gekocht. Ze vertelde enthousiast dat ze haar bioafval, etensresten en kattenbakkorrels nu 24 uur per dag, zeven dagen per week kon weggooien. Eigenlijk had ze het gemakkelijker dan vrienden van haar die in laagbouw wonen en een bak voor de deur hebben staan, die maar één keer per twee weken wordt geleegd.”

Amsterdam

In Amsterdam vindt de pilot plaats op het Java-eiland en heeft hij specifiek betrekking op het scheiden van gf-afval. In het onderzoeksgebied wonen veelal hoog opgeleiden en sociaal betrokken bewoners, in een mix van koop- en huurwoningen: zowel sociale huurwoningen als huurhuizen in de vrije sector. Het gaat om 1455 huishoudens. Bewoners kunnen gebruik maken van het basispakket: een gf-pas, een klein gf-bakje en composteerbare zakjes. De onderzoekswijk is opgedeeld in vijf gebieden. In vier hiervan vinden de interventies plaats. Het vijfde gebied is de referentiewijk. Esther Somers, senior Projectmanager Afvalscheiden in de Hoogbouw, gemeente Amsterdam: “Amsterdam doet mee omdat we de afvalscheidingspercentages van alle reststromen, zoals papier, glas en plastic, willen verhogen. We willen Amsterdammers meer bewust maken van het feit dat goed gescheiden afval grondstof is voor nieuwe producten. Jaarlijks wordt per Amsterdammer nog 256 kilo restafval weggegooid, waarvan 92 kilo gft-afval.”

Op het Java-eiland zijn tien bovengrondse 240-litercontainers voor gf geplaatst. Bewoners kregen een pasje waarmee ze toegang hebben tot de containers. Somers: “Binnen een week moesten we een extra container plaatsen. Eén van de containers werd zoveel gebruikt, dat deze al bijna overliep.” Uit een rapportage van afvalverwerker De Meerlanden blijkt dat de kwaliteit van het ingezamelde gf goed is. Inmiddels is in de eerste drie maanden 14.705 kilo gf-afval verwerkt tot 5.882 kilo compost en 1.471 m3 biogas. Na een informatieavond ontvingen bewoners het basispakket en een brochure met uitleg. De bakjes waarmee mensen in de keuken hun gf kunnen scheiden, zijn huis aan huis uitgedeeld. Mensen die niet thuis waren, konden het bakje bij koffiehuis Java-Blend ophalen. Composteerbare zakjes kunnen ze hier ook gratis krijgen. Het koffiehuis speelt een centrale rol in de pilot. Somers: “Tegelijk met de pilot hebben we een project, waarbij we bewoners vragen om koffiedik in te zamelen en af te geven bij het koffiehuis. Een lokale ondernemer maakt hier zeepjes van. Voor het einde van de pilot willen we alle bewoners zo’n koffiezeepje geven. Hiermee maken we afvalscheiding tastbaar en willen we bewustwording en draagvlak creëren. We laten zien dat afval waarde heeft en dat we er mooie dingen van kunnen maken.”

In de tweede fase van de pilot gaat de gemeente extra gf-containers plaatsen en onderzoeken of dit effect heeft op het scheidingsgedrag. Tot slot gaat Amsterdam aan de slag met beloning en attitudebeïnvloeding. Somers: “Hoe trekken we bewoners over de streep die nog niet meedoen? Helpt het als we ze bijvoorbeeld meenemen op excursie naar de gf-verwerker om ze verder te informeren? Dat gaan we nog uitzoeken.” Mensen vragen Somers wanneer de pilot een succes is. “Dat hangt natuurlijk ook af van de resultaten in andere gemeenten. We kunnen daar pas aan het einde van het onderzoek echt iets over zeggen. De eerste resultaten in Amsterdam zijn in ieder geval bemoedigend.”

NVRD: Gram, april 2017

Open convenant voor projecten in de buitenruimte

Nieuwe vorm van samenwerking werpt vruchten af

Sinds enkele jaren werkt de gemeente Rotterdam bij routinematige projecten op het gebied van grond-, weg- en waterbouw met een zogenaamd open convenant. MKB-bedrijven namen hiertoe het initiatief. Toetsbaarheid, minder verspilling en een betere samenwerking tussen partijen zijn belangrijke voordelen van een open convenant.

Toon meer...

“In een open convenant leren MKB-bedrijven van elkaar en maken ze op een optimale manier gebruik van elkaars kennis. Hierdoor verloopt de samenwerking bij routinematige projecten op het gebied van beheer en onderhoud van de openbare ruimte beter”, vertelt Cees Buijs, senior adviseur Stadsontwikkeling bij de gemeente Rotterdam. “Werken op basis van een open convenant leidt tot minder hinder voor inwoners en bedrijven. Opdrachtgevers en opdrachtnemers gaan op een open en transparante manier in gesprek en komen samen tot betere prestaties”, aldus René de Kwaadsteniet, directeur van Building Changes. Deze kennisorganisatie ondersteunt de bouw- en infrasector bij maatschappelijke vraagstukken die betrekking hebben op bereikbaarheid, leefbaarheid, veiligheid en welzijn.

Integriteit

In 2011 startte de gemeente Rotterdam met de werkwijze met het open convenant. MKB Rijnmond nam hierbij het voortouw, met steun van MKB Infra en Bouwend Nederland. Daarna werd stichting Rondom GWW in het leven geroepen, met als doel kennis te delen en invulling te geven aan een duurzame inrichting, beheer en onderhoud van de openbare ruimte in Rotterdam, met inzet van het open convenant. Buijs: “Wij hebben er bewust voor gekozen om het woord ‘open’ te hanteren om misverstanden over de samenwerking te voorkomen. De afdelingen Juridische Zaken en Aanbestedingszaken verleenden steun en controleerden of de werkwijze aan alle regels voldoet.” Werken met een open convenant houdt ook in dat MKB-bedrijven met de gemeente meedenken. Buijs: “Bedrijven worden betrokken bij de contractfase, het formuleren van de uitvraag en de voorwaarden in het contract en geven advies over de aanpak van de uitvoering.” Bedrijven die bij de contractfase betrokken zijn, mogen niet meedoen in de aanbesteding, maar krijgen een vergoeding voor hun bijdrage. Een volgende keer kunnen ze wel weer meedoen in de competitie.

De Rotterdamse projecten waarin met het open convenant wordt gewerkt, hebben betrekking op bijvoorbeeld werkzaamheden aan het riool of het herinrichten of opnieuw asfalteren van een kruispunt. Bij dit soort routinematige projecten wordt ongeveer 85 procent van het werk uitgevoerd door MKB-bedrijven. Met steun van de convenantmanager worden deze kortdurende projecten direct gemonitord en geëvalueerd. Hierdoor kan meteen worden vastgesteld wat er de volgende keer beter kan en hoe dat kan worden aangepakt. Het proces van het werken met een open convenant is voortdurend in ontwikkeling. De Kwaadsteniet: “Wij hanteren hiervoor een lemniscaat: een doorlopend symbool. Dit staat voor gedachtegoed dat continu in ontwikkeling blijft. Iedere keer gaan we een stapje verder met het verbeteren van de prestaties en resultaten. Partijen leren steeds beter om zaken, in vertrouwen, aan elkaar over te laten.” Deze manier van werken lijkt soft, maar dat is het zeker niet, volgens Buijs. “Het feit dat zaken toetsbaar zijn en partijen elkaar aanspreken op wat ze wel en niet goed doen, onder aansturing van een convenantmanager, is keihard.”

Samenwerkingsladder

Eerder kwamen juridische procedures veelvuldig voor en konden faalkosten bij routinematige projecten behoorlijk oplopen. Dat is bij de convenantprojecten verleden tijd, aldus Buijs. “Tijdens een overleg ontstaat er wel eens een verschil van mening, maar dit escaleert nooit. In ruim vijf jaar tijd heeft dit geen enkele keer tot een rechtszaak geleid. Daar ben ik trots op. Dat duidt echt op een cultuurverandering.” De Kwaadsteniet beaamt dit: “Mijn ervaring is dat partijen zich laten terugfluiten als het nodig is. Dat gebeurt tijdens vergaderingen, maar ook onderling.” Dit is bijzonder, omdat deze partijen in feite elkaars concurrent zijn. Een voorwaarde voor het werken met een open convenant is dat de marktwerking overeind blijft om een gezonde concurrentie te behouden. De Kwaadsteniet: “Het gaat niet om het verkrijgen van werk, maar om het vinden van de beste oplossing voor een vraagstuk. Dat is met name voor opdrachtnemers een behoorlijke verandering. Eerder positioneerde een opdrachtnemer zich met zijn specifieke expertise. Nu wordt van hem verwacht dat hij zijn kennis deelt.” De Kwaadsteniet erkent dat dit soms best lastig is. “Maar gebeurt dit niet, dan clasht het en volgen er mogelijk juridische procedures.”

De Rotterdamse convenantmanager, Stan Vermeulen, heeft een belangrijke rol in het tot stand brengen van de noodzakelijke cultuuromslag. Buijs: “Het is echt mensenwerk. De convenantmanager moet op een vriendelijke, maar besliste manier zeggen wat een partij wel en niet goed doet. Dat kan soms pijn doen. Hij moet mensen over de brug helpen en laten zien wat de winst is met deze werkwijze.” De stappen die tijdens het proces voortdurend genomen moeten worden, staan beschreven in de ladder van samenwerking. De Kwaadsteniet: “Als je op de hoogste trede van de samenwerkingsladder aangekomen bent, moet je soms toch weer een paar stapjes terug doen om een volgende stap te kunnen zetten. Het beklimmen van de ladder gaat niet vanzelf.” Hij beschrijft dit aan de hand van een voorbeeld. “In één van de projecten liepen wij aan tegen het feit dat de opdrachtnemer de uitvraag voor het project op een andere manier interpreteerde dan de opdrachtgever. Hierdoor stond er een andere uitvoering gepland dan de bedoeling was.” In het verleden zou er een geschil zijn ontstaan, dat wellicht had geleid tot een arbitrage, met de bijbehorende juridische kosten. “In dit geval hebben we echter het verschil in interpretatie benoemd en zijn we in gesprek gegaan met de opdrachtgever en opdrachtnemer en kwamen we tot een oplossing. Geschillen die mogelijk kunnen ontstaan, brengen we dus terug naar de voorkant, zodat we direct in actie kunnen komen.”

Verankeren

Per jaar worden vijf routinematige projecten in Rotterdam op basis van het open convenant uitgevoerd. Het streven is dat op termijn alle routinematige projecten in de gemeente op deze manier worden vormgegeven. Op dit moment wordt de werkwijze landelijk uitgerold. De Kwaadsteniet: ‘Via MKB-bedrijven in de bouw en infra proberen we gemeentes en waterschappen te verleiden om hiermee aan de slag te gaan.” Alkmaar heeft hiervoor eind 2016 het startschot gegeven. Andere gemeentes, waaronder Utrecht en Hoorn, hebben al een aantal stappen gezet om met een open convenant te gaan werken. Buijs: “Om deze werkwijze ook elders in het land bekendheid te geven, werken we samen met de Taskforce Bouw.” Deze formuleert de opdracht om de bouwsector te versterken en haar oplossingen te laten bieden voor maatschappelijke vraagstukken. “Wij hebben in Rotterdam behoefte aan kennisuitwisseling en willen onze ervaring delen met andere steden, provincies en partijen. Op die manier kunnen we, met steun van onze partners, het proces dat in Rotterdam nu vijf jaar aan de gang is, doorzetten en verankeren op nationaal niveau.”

Kijk voor meer informatie ook op: www.rondomgww.nl , www.buitenruimte.eu en www.buitenwerk-rotterdam.nl

NVRD: Gram, maart 2017

Met een toolkit en wijkbutler aan de slag

Afvalscheiding als uitgangspunt voor verandering

In het project MIJNwijk fungeert het reorganiseren van het afvalsysteem als vliegwiel voor het bevorderen van sociale cohesie en het stimuleren van de wijkeconomie. Het project wordt uitgevoerd in Malburgen-West in Arnhem. Een wijkbutler en een toolkit voor afvalscheiding vormen belangrijke ingrediënten.

Toon meer...

De start van MIJNwijk was begin 2015. Woningcorporatie Volkshuisvesting begon toen met een fysieke opknapbeurt van zestien flats in Malburgen-West. Het Nijmeegse innovatiebureau Lentekracht is één van de uitvoerende partijen in MIJNwijk. Koen Vrielink, mede-eigenaar van Lentekracht: “Samen met een collega heb ik vervolgens gekeken hoe we bewonersparticipatie kunnen realiseren waarbij afval, zowel het huishoudelijk afval als het zwerfafval, als vliegwiel functioneert om bewoners meer te betrekken en de wijkeconomie te stimuleren. Ook andere zaken, zoals klussen in de wijk en groen- en grijsonderhoud hebben we hierin meegenomen.” De betrokken partijen bij MIJNwijk zijn de afdelingen Openbare Ruimte en Werk en Inkomen van de gemeente, woningcorporatie Volkshuisvesting, welzijnsorganisatie Rijnstad, bewoners en het wijkplatform van Malburgen-West en afvalinzamelaar Suez. MIJNwijk bestaat in feite uit meerdere deelprojecten. In een ander deelproject is onder meer aandacht voor het opknappen van het groen bij de hoogbouwflats.

Modulaire afvalbakken

Waardestromen die de wijk in- en uitgaan, spelen een centrale rol in MIJNwijk. Malburgen-West is een zogenaamde krachtwijk en bestaat deels uit laagbouw en deels uit hoogbouw. In de laagbouw wonen veelal mensen met hogere inkomens. In de zestien hoogbouwflats wonen veel alleenstaanden, met name mannen. Er is sprake van een relatief hoge werkloosheid en weinig sociale cohesie. Vrielink vertelt: “Zoals bekend, werkt omgekeerd inzamelen niet goed voor hoogbouw, waar bewoners behoorlijke afstanden moeten afleggen om hun afval gescheiden aan te bieden bij de ondergrondse containers in de buurt. Niet iedereen kan of wil de moeite nemen om dat te doen.” Lentekracht kwam op het idee om een persoon in te zetten die het afval aan huis ophaalt bij de hoogbouwflats en het naar de juiste container brengt. Vrielink: “We denken nog na over een goede benaming voor deze persoon. Eén van de termen die voorbij kwam is ‘wijkbutler’.” Ook voor het realiseren van een betere afvalscheiding in huis bedacht Lentekracht een oplossing. “Door huishoudens te voorzien van modulaire afvalbakken, kunnen bewoners hun afval in huis scheiden. Eventuele stankoverlast in huis kun je ondervangen door de wijkbutler meerdere keren per week het afval huis aan huis te laten inzamelen.” Het voorstel was bovendien dat de wijkbutler afkomstig is uit de wijk; bij voorkeur een werkzoekende uit één van de hoogbouwflats in Malburgen-West. “Op die manier creëer je dus ook werkgelegenheid.”

De inzet van een wijkbutler vereist een investering in de infrastructuur en in salariskosten. Om te kijken hoe dit gefinancierd kon worden, zocht Vrielink samen met andere partijen uit welke geldstromen er rondom afval in de wijk zijn. Dit bleken kosten voor reiniging te zijn en kosten voor de uitkering die de persoon op dit moment ontvangt en eventueel voor de administratie daar omheen. Mogelijke opbrengsten komen uit de terugwinning van grondstoffen. Op dit moment worden deze niet gerealiseerd, omdat de afvalscheiding te beperkt is. Vrielink: “In een businesscase hebben we de geldstromen inzichtelijk gemaakt en er bedragen aan gekoppeld. Daaruit blijkt dat het in principe mogelijk is om de wijkbutler een salaris te geven. Eventueel kan hij ook taken doen op het gebied van grijs en groen, of het werkterrein kan worden vergroot door ook andere hoogbouw in een naburige wijk erbij te betrekken. Op die manier wordt de opbrengst hoger.”

Inmiddels is de ontwikkeling van de businesscase zover gevorderd dat hiermee in principe een pilot kan worden gestart. Insteek hierbij is de inschakeling van de wijkbutler in combinatie met het gebruik van de modulaire afvalbakken. Voor de ontwikkeling van de businesscase leverde afvalinzamelaar Suez informatie aan over de hoeveelheden afval die het bedrijf inzamelt in de wijk. Geert Steeghs, manager Overheidsdiensten bij Suez, heeft wel bedenkingen bij de hoeveelheid grondstoffen die kunnen worden teruggewonnen. “In een achterstandswijk als deze is het moeilijk om doelen voor hergebruik te realiseren en gescheiden inzameling voldoende van de grond te krijgen. Ik denk dat de verwachtingen over de financiële haalbaarheid te optimistisch zijn.” Over de inzet van de wijkbutler is Steeghs positief. “Voor hoogbouw zijn andere faciliteiten nodig dan alleen maar een verzamelcontainer op straat. De inzet van een persoon die een taak krijgt in de inzameling kan zeker helpen om afvalscheiding te bevorderen. Als aanvulling daarop is een voorziening als een modulaire afvalbak een voorwaarde om afvalstoffen gescheiden te kunnen bewaren in huis.” Ook de keuze van een wijkbewoner voor de rol van wijkbutler, ondersteunt hij. “Iemand die de wijk, de problematiek en de bewoners goed kent, kan deze rol prima vervullen en mensen begeleiden en bijsturen waar dit nodig is.”

Beslisboom

Om afvalscheiding in hoogbouw te verbeteren, ontwierp Lentekracht bovendien een toolkit. Studente Industrieel Ontwerpen Sigrid Schuurmann ontwikkelde deze toolkit ‘Maatwerk voor Afvalscheiding’ voor haar afstudeeronderzoek. Het gebruik hiervan leidt tot een set van interventies voor afvalscheiding, als aanvulling op een bestaand afvalinzamelsysteem voor hoogbouw. Schuurmann: “Met de toolkit kom je tot interventies die passend zijn voor een bepaalde context.” De toolkit bestaat uit een stappenplan. Een projectgroep loopt dit gezamenlijk door. Deze projectgroep bestaat, naast de gemeente, uit partijen als een wijkplatform, woningcorporaties, welzijnsorganisaties en bewoners. Als eerste brengt de projectgroep de hoogbouwcontext in kaart. Daarbij gaat het om de demografische, sociaal-culturele en fysieke kenmerken van de wijk en de bewoners en een beschrijving van het bestaande afvalsysteem. Op basis van literatuuronderzoek en eigen observaties bepaalde Schuurmann wat de indicatoren zijn voor afvalscheiding in hoogbouw. Hiervoor ontwikkelde ze een beslisboom. Vragen die daarbij centraal staan, zijn: Hebben de bewoners kennis over het afvalsysteem? Hebben ze ruimte om hun afval te scheiden in huis? Zijn ze betrokken bij hun buurt? De projectgroep doorloopt aan de hand van deze vragen de beslisboom. Hierna selecteren de gebruikers strategieën, onder meer met behulp van kaartjes met informatie over de strategie, een kostenindicatie hiervan en de voorwaarden die er aan zijn verbonden. Uiteindelijk gaan de deelnemers in gesprek met elkaar om tot een specifieke combinatie van interventies te komen. Voor bewoners van hoogbouw, die weinig ruimte hebben om afval te scheiden, is bijvoorbeeld het gebruik van een modulaire afvalbak een passende interventie. Daarnaast kan ook een educatiepakket voor scholen een optie zijn, als er veel jonge gezinnen of alleenstaande moeders in de flat wonen en er een school in de buurt is. De gemeente Arnhem, Suez en de projectleiders van MIJNwijk testten de toolkit. Volgens Vrielink zit de kracht van de aanpak in het feit dat de bewoner, en dus de eindgebruiker, er direct bij is betrokken. “Het resulteert uiteindelijk in een pakket aan interventies dat door iedereen gedragen wordt.” Steeghs: “Wat ik van de toolkit heb gezien, is inderdaad veelbelovend. Je kunt hiermee een goede analyse maken en er is sprake van maatwerk, rekening houdend met de specifieke kenmerken van een hoogbouwcomplex.”

Omdenken

Erik Posthumus, adviseur Beheer bij de gemeente Arnhem beaamt dat MIJNwijk, volgens de businesscase, een haalbaar project is. “Alle betrokkenen zijn enthousiast. De vraag is vervolgens wel welke partijen erin gaan investeren.” De afdeling Afvalbeheer van de gemeente Arnhem kreeg met behoorlijke bezuinigingen te kampen. “We maken daarom duidelijke keuzes in wat we wel en niet doen. Het idee was om MIJNwijk met gesloten beurs uit te voeren. Wanneer bijvoorbeeld het restafval niet meer wordt ingezameld, of er meer grondstoffen als papier of plastic worden teruggewonnen, kan een deel van het bedrag dat hiermee bespaard of verdiend wordt, terugvloeien naar de wijk. Inwoners kunnen er dan iets mee doen wat ze belangrijk vinden voor hun eigen buurt.” Posthumus verwijst in dit kader naar ‘Van wijken weten’; een ander, breder gemeentelijk project. Hierbij bepalen ambtenaren die een integrale budgetverantwoordelijkheid hebben, samen met de inwoners, waaraan het geld voor de wijk besteed wordt. De aanpak heeft betrekking op alle sectoren, dus ook op afvalinzameling en beheer en onderhoud. Posthumus: “MIJNwijk is meer sturend van opzet, waarbij de gemeente en andere partijen vooral faciliterend zijn. Bij ‘Van wijken weten’ komt het initiatief vooral vanuit de wijk zelf. Dat is de kant die de gemeente eigenlijk op wil.” Posthumus vindt het een interessant idee om op de zestien hoogbouwflats in Malburgen-West experimenten los te laten. “Als de inzet van een wijkbutler en modulaire afvalbakken leidt tot een besparing omdat wij geen restafval meer hoeven in te zamelen, dan kan er geld terugvloeien naar de wijk. Werkt dit in Malburgen-West, dan is het mogelijk ook toepasbaar in andere wijken van Arnhem, waar ook problemen met afvalscheiding zijn.”

Ei van Columbus

Gedurende de uitvoering van MIJNwijk constateerde Vrielink een aantal aandachtspunten. “We merkten dat afdelingen als Werk en Inkomen en Openbare Ruimte niet direct bekend zijn met elkaar en ieder hun eigen budgetten hanteren. Beide afdelingen kunnen profiteren van de aanpak maar de investeringen die nodig zijn, hebben vooral betrekking op de inzameling en komen dan voor rekening van de afdeling Openbare Ruimte.” Door afdelingen te ontschotten en budgetten op een andere manier in te zetten, kunnen dit soort processen gemakkelijker verlopen. Via het project ‘Van wijken weten’ wordt dit al in gang gezet.
Volgens Vrielink is het ook nog afwachten of bewoners met de nieuwe aanpak van MIJNwijk aan de slag willen. “Uiteindelijk zijn zij degenen die het afval moeten scheiden. In Malburgen-West zijn nu ongeveer twintig bewoners actief betrokken, maar de hoogbouwflats bestaan in totaal uit 384 huishoudens van één of twee personen. De vraag is hoe we meer bewoners meekrijgen.” Verder is het belangrijk dat er aandacht is voor ‘omdenken’. Vrielink: “Bewustwording bij de betrokkenen is de eerste stap. Het moeilijkst is om het echt te laten landen.” Schuurmann: “Het klinkt heel leuk om met alle partijen rond de tafel te zitten, maar het is afwachten wat er goed werkt en wie er echt betrokken is. Dat zal pas blijken als er een pilot wordt gestart.” Posthumus: “MIJNwijk is een mooi en waardevol project. Ik zie dit echter vooral in combinatie met de bredere aanpak van ‘Van wijken Weten’. Een goede afstemming is belangrijk en bewoners moeten er achter staan. Als dan blijkt dat de inzet van bijvoorbeeld een wijkbutler het Ei van Columbus is, moeten we daar zeker iets mee doen. Ik vind het belangrijk dat MIJNwijk, ook financieel gezien, gedragen wordt door alle betrokken partijen. Voor mij is dat een voorwaarde om een pilot te starten.”

NVRD: Gram, december 2016

VANG-training Gedragsbeïnvloeding Afvalscheiding

Scheiden met een positieve insteek

Voor de tweede keer dit jaar organiseerde VANG Huishoudelijk Afval een driedaagse training Gedragsbeïnvloeding Afvalscheiding voor gemeenteambtenaren en medewerkers van samenwerkingsgebieden. Doel van de training is om het afvalscheidingsgedrag van inwoners op een positieve manier te veranderen.

Toon meer...

De training Gedragsbeïnvloeding Afvalscheiding vindt plaats onder begeleiding van Rijkswaterstaat. Karin Fakkert, beleidsmedewerker Afvalstoffen gemeente Almelo, volgde dit najaar de training. “Je gaat opnieuw kijken hoe je het beste met mensen kunt communiceren en krijgt meer inzicht in besluitvormingsprocessen. We kregen ook handige tools aangereikt die we in praktijk kunnen gebruiken, zoals stickers met positieve teksten die aangeven dat iemand het gewenste gedrag al toepast. Dat kan andere mensen weer over de streep trekken.” Inger van Gelderen, beleidsadviseur bij de GAD Gooi en Vechtstreek, woonde de training dit voorjaar bij. “We startten met diverse theorieën over gedragsbeïnvloeding. Daarna gingen we direct met de praktijk aan de slag.” In groepjes werkten de deelnemers een casus uit, waarmee ze zelf in de praktijk geconfronteerd waren. Ze bepaalden de doelgroep en het doel dat ze wilden bereiken. Van Gelderen: “Stapsgewijs werkten we een plan uit. Bij elke stap kwam de trainer met een nieuwe theorie en met nieuwe voorbeelden. Dat werkte heel prettig.”

Obstakels

De casus waarmee het groepje van Van Gelderen aan de slag ging, had betrekking op huishoudens met weinig ruimte in huis en buitenshuis. Het doel was dat deze huishoudens pmd gingen scheiden. Vanwege de kleine behuizing gebeurt dat in praktijk vaak niet. Van Gelderen: “Met ons groepje hebben we allerlei obstakels benoemd waar deze huishoudens tegenaan liepen. Hiervoor hebben we een aantal mogelijke interventies bedacht.” Dat betrof mogelijkheden om het in de keuken gemakkelijker te maken om afval te scheiden en het regelen van voorzieningen in de buurt voor afvalscheiding. “Ook hebben we het gehad over het bereiken van commitment. Het is belangrijk dat mensen echt mee worden genomen in het traject, dat ze weten hoe ze kunnen scheiden en waarom dit belangrijk is.” Het groepje bedacht een campagne op basis van één van de theorieën die werden behandeld. “Als mensen hardop zeggen: ‘Ja, ik ga pmd scheiden’, gebeurt er iets in hun hoofd. Dat hebben we opgenomen in de campagne”, zegt Van Gelderen. “Het besef dringt dan meer door, waardoor mensen in praktijk minder snel iets weggooien zonder het eerst goed te scheiden.”

Sinds ze de trainingen volgde, kijkt Fakkert op een andere manier naar gedrag. “Voor mij is meer inzichtelijk geworden dat er vaak sprake is van gewoontegedrag, dat onbewust tot stand komt. Soms denken mensen dat ze iets op de goede manier doen, terwijl dat in onze ogen niet het geval is.” De gemeente Almelo heeft regelmatig te kampen met bijplaatsingen bij, met name, pmd-containers. Als een container klemt of vol zit, zetten mensen het afval ernaast. “Officieel moeten ze het dan weer meenemen, maar mensen vinden vaak al dat ze goed gedrag hebben vertoond door hun zakje mee te nemen naar de container. Ze nemen het dan niet weer mee naar huis. Ik heb daar wat meer begrip voor gekregen. Wat zou ik zelf doen in zo’n geval? Inlevingsvermogen is belangrijk en net een extra stapje zetten om te zorgen dat je mensen op een positieve manier meekrijgt.”

Meer fun

Van Gelderen vond het prettig dat de training heel praktisch van opzet is. “De informatie is heel behapbaar en bruikbaar. Ik vond het wel jammer dat er veel aandacht naar zwerfafval ging. Ik vermoed dat dit komt omdat er nog weinig bekend is over het scheiden van huishoudelijk afval.” Een eye-opener voor haar was het feit dat je op een andere manier met je doelgroep kunt omgaan. “Vanuit de overheid zijn we gewend om via eenrichtingsverkeer te communiceren. Het werkt echter beter om zaken samen met inwoners op te pakken. Dat leidt eerder tot het gewenste gedrag. Vaak hoeft het helemaal niet ingewikkeld te zijn. Met snelle, leuke acties kun je veel bereiken.” Dat viel ook Fakkert op. “Het gros van de mensen wil graag het gewenste gedrag vertonen, maar in 90 tot 95 procent van de gevallen is er sprake van gewoontegedrag. Gewoontegedrag is moeilijk te veranderen, maar met simpele dingen bereik je vaak veel.” Zo was er in de training aandacht voor fun-dingen, zoals een container waar een geluidje uitkomt als je er iets ingooit. “Daar maken we nog weinig gebruik van in de openbare ruimte. We kijken nu meer naar dit soort mogelijkheden, waarbij we minder droge informatie geven en meer fun er in brengen”, zegt Fakkert.

Met de zeven aangesloten gemeenten is De GAD bezig met een uitrol om te komen tot de landelijke doelstelling van 75 procent afvalscheiding in 2020. De GAD was al aan de slag gegaan om hiervoor een passende communicatiestrategie te ontwikkelen, toen Van Gelderen de training Gedragsbeïnvloeding Afvalscheiding voorbij zag komen. Samen met de communicatieadviseur besloot ze direct om zich aan te melden. Naar aanleiding van de VANG-training kijken ze met een andere bril naar folderteksten. “We kiezen het gewenste gedrag als insteek en gaan daarbij uit van het principe van de sociale gedragsnormen.” Het begrip ‘sociale gedragsnormen’ komt uit de sociale psychologie. Het houdt in dat mensen graag ergens bij willen horen en geneigd zijn gedrag van anderen over te nemen. Van Gelderen: “Een voorbeeld hiervan zijn teksten als: ‘Het merendeel van uw wijk scheidt al pmd. U toch ook?’ Daarmee laat je zien dat het scheiden van afval heel normaal gedrag is, waardoor mensen eerder geneigd zullen zijn om dit ook te gaan doen.” De GAD gaat bureau D&B, dat de driedaagse training verzorgde, vragen een intern traject op te zetten voor de collega’s. Van Gelderen: “Intern ervaren we nog wat weerstand ten aanzien van bijvoorbeeld de nieuwe manier van communiceren. Collega’s begrijpen hier de essentie nog niet van en verzetten zich ertegen.”

Argumenten

Almelo voert op dit moment diverse veranderingen door op het gebied van afvalinzameling. Fakkert: “We houden er nu meer rekening mee dat sommige mensen dit lastig vinden en zetten een afvalcoach in die meedenkt als dit nodig is.” Fakkert vindt het begrijpelijk dat inwoners weerstand hebben als een gemeente overgaat op vierwekelijkse inzameling van restafval. “Zelf heb ik ook dat soort mechanismen. Toen ik jaren geleden van de bank een brief kreeg dat ik geen afschriften meer zou ontvangen tenzij ik hiervoor betaalde, voelde ik ook weerstand. Dit soort voorbeelden kwam in de training uitgebreid aan de orde. Op zo’n moment ben je minder voor rede vatbaar en reageer je vanuit emotie. Argumenten aanvoeren, helpt op zo’n moment niet. Het is dan beter om te zeggen dat je begrijpt dat iemand hier moeite mee heeft en samen naar een oplossing te zoeken. Als je vervolgens in gesprek bent, kun je toelichten waarom het belangrijk is om grondstoffen opnieuw te gebruiken. Dat werkt in praktijk goed.” Fakkert gaat samen met collega’s van twaalf Twentse gemeenten het geleerde uit de training in praktijk brengen. “We gaan een gezamenlijke communicatiecampagne starten en zijn op dit moment bezig om verhalen te verzamelen. Door voorbeelden te laten zien van mensen die het gewenste gedrag vertonen, willen we andere inwoners meekrijgen. Dat is een grote verandering ten opzichte van eerdere campagnes, waarbij we vooral bezig waren met boodschappen zenden.”

Meer weten over de campagne van de twaalf Twentse gemeenten? Kijk dan op: www.afvalloostwente.nl

NVRD: Gram, november 2106

ReBlend maakt textiel met een positieve impact

Mode uit afgedankt textiel en petflessen

Tijdens de Amsterdam Fashion Week in 2014 showde het bedrijf ReBlend een eigen creatie op de catwalk, vervaardigd uit gerecycled garen. Via samenwerking in de hele keten: van de inzameling van textiel tot het uitgeven van het eindproduct, bracht het bedrijf een collectie tot stand gemaakt uit niet meer draagbaar textiel.

Toon meer...

Het garen waarmee de kledingstukken en interieurtoepassingen van ReBlend worden geproduceerd, is gemaakt uit textiel dat normaal gesproken wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen. Het eindigt als vulmateriaal in de automobielindustrie of belandt als restafval in de verbrandingsoven. “Dat kan anders”, vond Anita De Wit, mede-oprichter van ReBlend. Samen met ReBlend onderzocht een groep studenten van een Duitse hogeschool in 2013 hoe van niet meer draagbaar textiel nieuw garen kon worden gemaakt. De Wit: “In theorie gaat recycling over textiel van één soort materiaal. In praktijk bestaat de kleding die we dragen meestal uit een mix van materialen. Bijna geen enkel kledingstuk bestaat uit puur materiaal. De algemene opvatting was dat er geen nieuwe toepassingen voor afgedankt resttextiel mogelijk zijn, omdat de vezels te kort zijn en de samenstelling onbekend is.” De studenten voerden een serie van experimenten uit waarin proeven werden gedaan met het spinnen van vezels die het innovatiecentrum voor textielrecycling Texperium had gemaakt. Uiteindelijk resulteerden de experimenten in 20 kilo materiaal, dat voor 100 procent uit gerecycled resttextiel bestond. De Wit: “Daarmee hebben we een paar prototypes van kledingstukken gemaakt, die te zien waren op de Amsterdam Fashion Week in de zomer van 2014. Voor ons was toen helder dat nieuwe toepassingen mogelijk waren.”

Kleuren

ReBlend zocht samenwerking met partijen als textielinzamelaar Sympany, interieurtextielproducent Ahrend en modeontwerper Bybrown. Na een zoektocht was De Wit bij een Spaanse bedrijf terecht gekomen dat veel expertise heeft op het gebied van recycling van katoen-snijafval en interesse had in het maken van een vervolgstap in dit proces. Dit voorjaar resulteerde dit in de eerste partij van 6000 kilo garen, geproduceerd uit niet meer draagbaar textiel. De Wit: “Het garen dat de studenten hadden gemaakt, was te kwetsbaar voor normale productie.” Verdere experimenten resulteerden in garen met een samenstelling van 70 procent afgedankt textiel gemengd met 30 polyester, afkomstig van gerecyclede petflessen. De gerecyclede pet zorgt voor extra sterkte. Dit garen kan industrieel worden geproduceerd en er kunnen eindproducten mee worden gemaakt die geschikt zijn voor de markt. Het Spaanse bedrijf had ervaring met het verwerken van polyester, in combinatie met andere materialen, waardoor er geen volledig nieuwe technologie hoefde te worden ontwikkeld. Om van het gedragen textiel behapbare stukken te maken in de vorm van repen, moesten wel eerst onderdelen als ritsen, knopen en labels worden verwijderd. “Dit deel van het proces kan nog verder worden ontwikkeld”, zegt De Wit.

Belangrijk uitgangspunt van het proces dat ReBlend ontwikkelde, was sortering van het textiel op kleur. De Wit: “De aanwezige kleuren gebruiken we om nieuwe kleuren te creëren. Verven is dan slechts in zeer beperkte mate nodig.” ReBlend wilde verschillende kleuren garen produceren. Dit werd uiteindelijk gebroken wit, lichtblauw, grijs en geel. De Wit: “Als je textiel niet op kleur sorteert, wordt het nieuwe gerecyclede materiaal grijs. Door wel op kleur te sorteren, kun je alle kleuren creëren. Wij wilden ook een kleur produceren die niet direct wordt geassocieerd met recycling. Dat werd geel-oranje. Vanwege de kleinschaligheid konden we echter niet op deze kleur sorteren. We hebben daarom een deel geel-oranje snijafval toegevoegd, in combinatie met gerecycled pet in diezelfde kleur. Met een minimale hoeveelheid Okotext goedgekeurde verfstoffen hebben we de kleur geïntensiveerd. Op deze manier konden we een wat hardere kleur geel-oranje creëren. Partijen die geïnteresseerd zijn in onze producten vragen hier ook om.”

De eerste kledingcollectie ontwikkelde ReBlend in co-creatie met modeontwerper Melanie Brown van het label Bybrown. Tegelijkertijd is ReBlend bezig met de ontwikkeling van interieurtextiel, in samenwerking met Ahrend. Het gerecyclede textiel krijgt een toepassing in reguliere projecten die het bedrijf uitvoert, zoals het aanbrengen van wandbekledingen voor opdrachtgevers, maar ook de bekleding van lounge-hoeken of bureaustoelen. “Met onze aanpak en werkwijze om afgedankt textiel opnieuw te gebruiken, streven we naar een minimale negatieve ecologische impact. We richten ons juist op een positieve impact op de verandering naar een meer duurzame wereld”, vertelt De Wit. Het is een bekend gegeven dat de textielindustrie één van de meest vervuilende ter wereld is en dat in deze bedrijfstak de mensenrechten met voeten worden getreden. Iedere kilo katoen die nieuw geproduceerd wordt, kost tussen de 7.000 en 9.000 liter water. De productie van katoen vindt bovendien plaats in gebieden waar sowieso al vaak sprake is van waterschaarste. De Wit: “Door afgedankt textiel in de keten te houden, bespaar je dus enorm veel water, maar ook de inzet van chemicaliën en de CO2-uitstoot verminderen hierdoor sterk. Onze collectie bevat bijvoorbeeld een grote sjaal, die gemaakt is uit 400 gram garen. Vergeleken met de productie van een sjaal uit nieuw materiaal, besparen we hiermee ongeveer 2.000 liter water. Het bedrijf in Spanje, waar we het garen laten maken, gebruikt bovendien duurzame energie en de arbeidsomstandigheden zijn goed geregeld.”

Businesscase

ReBlend financiert zijn activiteiten met een bijdrage vanuit stichting DOEN, financiering van de samenwerkingspartners en door de verkoop van het geproduceerde garen en van de eindproducten. Het bedrijf is betrokken bij de hele keten: van het verzamelen van het textielafval tot het uitgeven van de collectie die in de winkel komt te liggen. Deze aanpak is vernieuwend. De Wit: “De technologie om het garen te produceren is echter niet nieuw. Het is wel een verdere stap in ontwikkelingen die er al waren. Er zijn merken die feitelijk hetzelfde doen, maar dan gaat het bijvoorbeeld om 30 procent gerecycled katoenafval en 70 procent gerecycled pet. Ons streven was dat het overgrote deel afkomstig was van afgedankt textiel.” ReBlend wil ook met andere samenstellingen aan de slag. De Wit: “De volgende stap is een garen produceren bestaande uit een mengsel van polyester en katoen. We gaan een nieuwe keten inrichten om uit te zoeken of we dit met een mechanisch of eventueel ook deels met een chemisch recycleproces kunnen realiseren. Hetzelfde willen we doen met mengsels van katoen en acryl en met andere combinaties. Uiteindelijk willen we, uitgaande van een berg textielafval, voor de meest gangbare samenstellingen van materialen in beeld krijgen hoe we deze kunnen verwerken tot nieuw garen. Een nevendoelstelling is om een businesscase te maken voor het inzamelen van niet meer draagbaar textiel. Het afgedankte textiel, dat tot nu toe in laagwaardige toepassingen terecht kwam of verbrand werd, is in feite een kostenpost.”

Voor textielinzamelaar Sympany was dit een reden om ingezameld textiel te leveren en ReBlend financieel te ondersteunen. Directeur-bestuurder Marc Vooges van Sympany: “Als textielinzamelaar streven we er naar dat ook niet-herdraagbare kleding een nuttige bestemming krijgt, vanuit de duurzaamheidsgedachte, maar ook omdat we hopen dat deze grondstof meer waarde krijgt. Op dit moment lijden textielinzamelaars en -sorteerders verlies op de verwerking van deze zogenaamde ondersoorten. Door hoogwaardige recycle-toepassingen zoals die van ReBlend, kunnen we mogelijk hieraan gaan verdienen. Als sociale onderneming kunnen we vervolgens met die inkomsten bijvoorbeeld een project mede mogelijk maken om de arbeidsomstandigheden van vrouwen in de textielindustrie in India te verbeteren.”

NVRD: Gram, oktober 2016

Arbocatalogus voor de afvalbranche

Handvat voor veilig en gezond werken

In 2007 werd een start gemaakt met de ontwikkeling van de arbocatalogus voor de afvalbranche. De catalogus beschrijft de risico’s op het gebied van gezond en veilig werken en biedt oplossingen hiervoor.

Toon meer...

De ontwikkeling van de catalogus is een doorlopend proces. Steeds wordt nieuwe informatie toegevoegd. Arboconsultant Jeroen Tan is als extern adviseur betrokken bij de ontwikkeling van de arbocatalogus. “De informatie in de catalogus en de afspraken over veilig en gezond werken, leiden tot een gelijk niveau van competitie en concurrentie tussen bedrijven. Alle informatie die in de catalogus belandt, betreft in feite pseudo-wetgeving. De afspraken zijn handhaafbaar voor inspecteurs. Als iets in de catalogus staat, wordt elk bedrijf geacht zich er aan te houden. Dat geldt ook voor bedrijven die niet bij een brancheorganisatie zijn aangesloten.”

Betere oplossingen

Vanuit zijn functie als adviseur zorgt Tan ervoor dat de informatie die werkgevers en werknemers aanleveren, geredigeerd wordt en in de catalogus terecht komt, nadat deze het besluitvormingsproces heeft doorlopen. De arbocatalogus is ondergebracht in een stichting. Diverse werkgroepen bepalen welke informatie relevant is. De zogenaamde afstemmende werkgroep bereidt de besluitvorming voor en brengt een advies uit aan het bestuur. Het bestuur, bestaande uit werkgevers en werknemers, bepaalt of iets wordt opgenomen in de catalogus. Nieuwe bijdragen worden voorgelegd aan de inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Deze toetst marginaal en kijkt of de nieuwe informatie voldoet een de wet- en regelgeving.

Tan legt uit hoe de catalogus zich verhoudt tot de Risico Inventarisatie & Evaluatie. “De arbocatalogus is de standaard en bevat het minimum veiligheidsniveau dat je als werkgever moet implementeren en dus moet benoemen in de RI&E.” Volgens Tan bestaat er nogal eens onduidelijkheid over de vraag of de maatregelen uit de catalogus als zodanig verplicht zijn. “Het antwoord op deze vraag is: Je moet ze toepassen om te voldoen aan de wet- en regelgeving, maar je mag ook maatregelen nemen die daar bovenuit gaan. Als een werkgever betere oplossingen heeft die niet in de catalogus staan, mag hij deze toepassen.”

Inmiddels bevat de catalogus tientallen risico’s en honderden oplossingen op het gebied van gezond en veilig werken. Hij wordt gebruikt door KAM-coördinatoren, veiligheidsprofessionals, leidinggevenden, leden uit ondernemingsraden, maar ook door medewerkers op de werkvloer.” Ad Vermaas is beleidsadviseur KAM bij HVC. “Bij HVC zijn we inmiddels gewend om bij allerlei vraagstukken eerst in de arbocatalogus te checken of er iets voor is geregeld.” Vermaas is erg te spreken over de gebruikvriendelijkheid. Hij zegt lachend: “Maar ik sta er nogal gekleurd in. Naast mijn functie bij HVC, ben ik ook voorzitter van de werkgroepen Inzameling en voorzitter van de Afstemmende werkgroep voor de catalogus. Ik hoor echter ook van mijn collega’s die zich met KAM-zaken bezighouden, dat ze vrij gemakkelijk hun weg kunnen vinden in de catalogus. De catalogus haalt bovendien ruis uit discussies. Hij geeft helder antwoord op veelgestelde vragen.” De bekendheid bij de collega’s uit het middenkader moet nog groeien, merkt hij op. “Zij hebben nog de neiging om bij een vraag eerst te bellen met de KAM-collega’s, in plaats van zelf het antwoord op te zoeken.”

Gedetailleerd

Uitgangspunt is dat de catalogus begrijpelijk en toegankelijk is voor iedereen. Dat komt terug in de structuur, maar ook in het taalgebruik. Jargon wordt uitgelegd. De catalogus is echter een erg ‘talig’ instrument, terwijl de laaggeletterdheid binnen de branche vrij hoog is. Tan: “We willen de groep laaggeletterden ook graag bereiken, maar het blijkt niet mogelijk te zijn om met icoontjes of filmpjes te werken. We zoeken wel naar een oplossing hiervoor. Uiteraard kijken we kritisch naar formuleringen en vermijden we moeilijke zinnen en passieve vormen.” Gebruikers vinden het soms lastig dat ze worden verwezen naar onderwerpen die verband houden met elkaar, waardoor ze de indruk krijgen dat ze weer bij dezelfde informatie terechtkomen. “Voor mensen die niet gewend zijn om te surfen op internet is dit moeilijk, maar wij vinden het belangrijk om het verband tussen onderwerpen te benoemen. Zo gaat het bij het in- en uitstappen van een vrachtwagen bijvoorbeeld om fysieke belasting, maar ook om het risico om te vallen. Dit hoort dus bij twee risico’s thuis”, zegt Tan. Iets opzoeken kan via verschillende wegen. Via de menustructuur en met zoektermen kan de gebruiker zoeken naar een bepaald onderwerp, zoals ‘inzameling huishoudelijk afval’. Daaronder hangen risicogroepen en risico’s met bijbehorende oplossingen. Ook bestaat de mogelijkheid van facetzoeken, waarbij de gebruiker selectiecombinaties maakt van bijvoorbeeld een activiteit en een maatregel. Op die manier worden bijvoorbeeld alle maatregelen die een rol spelen bij de inzameling van huishoudelijk afval op een rijtje gezet.

Vergeleken met andere catalogi is de arbocatalogus voor de afvalbranche behoorlijk volledig en gedetailleerd, denkt Vermaas. Maar er zijn verbeter- en aandachtspunten. “In de praktijk is een gebruiker altijd op zoek naar de ideale, universele oplossing. De realiteit is echter dat je vaak te maken hebt met situaties die net niet exact aansluiten op de beschrijving in de catalogus. Als gebruiker zoek je dan de grootste gemene deler, zodat ongeveer 85 procent van het vraagstuk is afgedekt. Dat betekent echter dat er nog 15 procent overblijft. Dat is soms lastig.” De trend binnen de stichting is om steeds meer situaties te beschrijven, zodat de catalogus nog meer op de praktijk aansluit. Vermaas: “Maar er is ook discussie gaande over hoe ver we hierin willen gaan. Dat is de spagaat waarin we zitten. Ga je nog meer verfijnen maar krijg je de gebruikers niet mee, dan sla je de plank mis. We proberen hier het juiste evenwicht in te vinden.”

Veiligheidsbewustzijn

Het aantal ongevallen in de afvalbranche stijgt de laatste jaren niet meer, maar is nog steeds relatief hoog. De meest voorkomende ongevallen ontstaan door contact met bewegende delen van een machine, vallen van hoogte of door contact met een vallend object. Bij deze drie categorieën zijn ook relatief vaak dodelijke slachtoffers te betreuren. De arbocatalogus is geen instrument voor het vergroten van het veiligheidsbewustzijn. Vermaas: “De handvatten die de catalogus biedt, hebben vaak betrekking op techniek, werkvolgorde, verantwoordelijkheid en werkbeschrijvingen. Een arbocatalogus is geen tovermiddel, maar als je met veiligheid aan de slag gaat, kun je dit wel toelichten aan de hand van voorbeelden uit de catalogus.” Over het algemeen zijn medewerkers in de branche doordrongen van het belang van veilig werken, denkt hij. “Bij HVC hebben we daarin grote stappen gezet, maar het is nog niet voldoende. Er vinden nog steeds ongevallen plaats, waarvan je kunt stellen dat ze niet gebeurd zouden zijn als er sprake was geweest van meer veiligheidsbewustzijn.” Bij het wassen en reinigen van voertuigen gaat bijvoorbeeld nog regelmatig iets mis. Hieraan wordt in de catalogus nog niet voldoende aandacht besteed, vindt hij. “De catalogus zou zich aan de hand van praktijkvoorbeelden wat meer op dit soort prioritaire risico’s kunnen richten.”

Werkgevers hebben een grote verantwoordelijkheid in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn, vindt Tan. Enerzijds door gezond en veilig werken op een positieve manier te stimuleren, anderzijds door te sanctioneren als medewerkers stelselmatig onveilig werken. Tan: “Medewerkers moeten elkaar er op aanspreken en elkaar stimuleren om veilig te werken. Er zijn bedrijven waar machogedrag heel gangbaar is en men niet zo op de regels let. In andere bedrijven is veel meer sprake van zorgvuldigheid en eerbied voor de afspraken. Een gesprek over gezond en veilig werken wordt al snel als belerend gezien, maar met een paar minuten ervaringen uitwisselen, kom je al een heel eind. Het is bovendien essentieel dat het op alle niveaus gedragen wordt. Als het in de top van het bedrijf niet hoog in het vaandel staat, zie je vaak dat het onderwerp ook op de werkvloer verwaarloosd wordt.”

NVRD: Gram, juni 2016

Gladheidsbestrijding bij code rood

In januari gold voor de provincies Friesland, Groningen en Drenthe een aantal dagen code rood, in verband met ijzel. Scholen waren gesloten en mensen schaatsten op straat. Voor de gladheidsbestrijders was er werk aan de winkel. In de andere delen van het land was er veel minder aan de hand. Tijdens de bijzonder weersomstandigheden bewezen nieuwe methodes voor gladheidsbestrijding hun diensten.

Toon meer...

“Behoorlijk extreem”, noemt Rini Donker, senior adviseur Gladheidsbestrijding bij Rijkswaterstaat, de omstandigheden in Noord-Nederland in januari. “In 35 à 40 jaar tijd is het niet voorgekomen dat er zoveel ijzel viel en dat dit ongeveer een week lang aanhield.” IJzel is lastig te bestrijden, zegt Donker. “Sneeuw vermengt zich met zout, als dit erop wordt gestrooid en er auto’s overheen rijden. Bij ijzel vormt zich een harde laag. Het duurt veel langer voordat het zout zijn werk doet en het is noodzakelijk om zout te blijven strooien om de ijzel van twee kanten aan te pakken.”
De eerste gladheidsbestrijdingsacties van Rijkswaterstaat vonden deze winter pas in januari plaats, tijdens de ijzelperiode. Gemiddeld strooit Rijkswaterstaat 90.000 ton zout per seizoen. Afgelopen winter was dit ongeveer 40.000 ton. Donker: “Dat is beduidend minder dan normaal, maar we zijn toch behoorlijk vaak de weg op geweest. In februari en maart hebben we, gedurende een aantal weken, ook elke nacht wel ergens gestrooid. De nachten waren koud en overdag viel er regelmatig neerslag. Dan rukken de strooiwagens toch regelmatig uit. Er kan bovendien nog van alles gebeuren. De winter is voor ons pas voorbij op 1 mei.”

Fietsbruggen

Herman Bastiaan is coördinator Stadsreiniging, Inzameling en Gladheidsbestrijding bij de gemeente Kampen. Kampen ligt net buiten de grens van het gebied waarvoor code rood gold. “Het was een onvoorspelbare winter. Regelmatig was er sprake van vorst, overdag dooide het en dan viel er weer een bui”, vertelt Bastiaan. Vanwege de onvoorspelbaarheid was het lastig te plannen wanneer er gestrooid moest worden. Kampen heeft drie coördinatoren voor de gladheidsbestrijding. Bastiaan: “Een aantal keren was er ijzel of sneeuw voorspeld. Iedere twee uur reed één van ons dan langs de wegen om te controleren hoe ze erbij lagen.” Ook de fietsbruggen worden dan extra gecheckt op gladheid. In totaal rukten de gladheidsbestrijders in Kampen 22 keer uit. Dat is iets minder dan tijdens een gemiddelde winter. De weersomstandigheden van afgelopen winter veroorzaakten in Kampen geen echte problemen. Inzamelvoertuigen konden bijvoorbeeld steeds de weg op. Sporadisch kwam het voor dat iemand hulp nodig had. Bastiaan: “Als het nodig is, rukken we bijvoorbeeld ook uit voor een boer die niet met zijn melkwagen de weg op kan, vanwege de gladheid. De gewone strooiroutes hebben uiteraard voorrang, maar daarna helpen we ook die bewuste boer. Iedereen moet immers zijn werk kunnen doen.”

Bert van der Molen, hoofd Beheer en Onderhoud bij afvalinzamelaar en -verwerker Omrin, vertelt hoe hij de afgelopen winter in Friesland heeft ervaren. “In december was er niets aan de hand, maar toen in januari een heftige week volgde met gladheid en ijzel waren we 24 uur per dag op de weg. We werkten met tweeploegendiensten: 12 uur op en 12 uur af.” Omrin verzorgt de gladheidsbestrijding in Leeuwaren, Harlingen, Menameradiel en Littenseradiel. Over het algemeen verliep alles goed, volgens Van der Molen. “Omdat code rood gold, waren er verhoudingsgewijs weinig mensen op de weg. Er zijn daardoor ook weinig ongevallen gebeurd.”

Piekperiode

Om de fietspaden in Leeuwarden schoon te houden, besproeit Omrin deze met een pekeloplossing van 21 procent. Hierdoor is het zoutverbruik lager én het resultaat is kwalitatief gezien beter. Voor de grote wegen schakelt het bedrijf aannemers in. Er was voldoende materieel beschikbaar om de gladheid overal te lijf te gaan. Inzamelvoertuigen konden echter niet de weg op. Van der Molen: “De gestrooide routes waren prima begaanbaar, maar op binnenwegen en in de wijken waar niet gestrooid werd, was het spiegelglad. Mensen schaatsten zelfs op straat.” De inzameling lag dus even stil. Het personeel dat normaal gesproken voor de inzameling en reiniging werkt, werd ingezet voor de gladheidsbestrijding. De meeste medewerkers lukte het om, ondanks de ijzel, op het werk te komen. Inwoners werden via de lokale omroep, internet en social media op de hoogte gehouden van de situatie op de wegen en de aangepaste inzameldata voor het afval.

De vier gladheidscoördinatoren van Omrin hebben de ijzelperiode in januari als intensief ervaren. Van der Molen: “Onze insteek was dat we het met z’n vieren wel op zouden lossen, maar het was natuurlijk best spannend. Na een aantal dagen ijzel was het ook wel weer mooi geweest. Dan ben je blij dat je weer gewoon een preventieve ronde kunt strooien.” In totaal strooide Omrin 2.000 ton zout op de reguliere wegen en 600 m3 pekelwater op de fietspaden, in de afgelopen winter. Dat is ongeveer vergelijkbaar met het jaar daarvoor. Van der Molen: “Normaal gesproken rukken we in de winter rond de 30 keer uit. Nu was dit 34 keer. Het lijkt dus een gemiddelde winter, behalve dat er sprake was van een piekperiode, met veel ijzel. Hierdoor hebben we meer curatieve acties gehad dan gewoonlijk.” Donker van Rijkswaterstaat merkt op dat er de laatste jaren een verschuiving optreedt naar meer curatief werken. “Eerder hadden we 70 tot 80 procent preventieve acties. Nu is dat gezakt naar ongeveer 60 procent. Tijdens de mildere winters van de laatste jaren, waarin meer neerslag valt, gaan we vaker met de sneeuwschuiver de weg op en zijn we meer curatief bezig.”

Filestrooier

Nieuwe technieken en methodes doen hun intrede bij de strijd tegen de gladheid, zoals de sproeimethode voor de fietspaden, waar Omrin deze winter op overstapte. Van der Molen: “Onze nieuwe pekelstrooier kan zodanig worden ingesteld dat de hele breedte van het fietspad wordt bestrooid met pekelwater. Dat is veel effectiever dan strooien met zout, dat door de fietsers moet worden uitgereden. Zelfs tijdens de heftige ijzelperiode, werkte dit uitstekend. Dat was voor ons echt een opsteker.” Rijkswaterstaat deed uitgebreid ervaring op met de Firestorms, waar Donker enthousiast over vertelt. Deze ‘ijsbestrijders’, waarvan Rijkswaterstaat er twee bezit, zijn specifiek bedoeld om ijsvorming tegen te gaan. De Firestorms werken met warme pekel. Donker: “Bij sneeuwval kunnen zich bij ZOAB ijsplaten vormen in de toplaag van het asfalt, als de sneeuw vastgereden wordt. Strooien met zout werkt dan nauwelijks.” De Firestorm bevat calciumchloride dat wordt opgelost in water en bij dat proces ongeveer 70 graden warm wordt. Deze warme pekel wordt met hoge druk op de weg gespoten en gaat dwars door het ijs heen, waardoor de dooiwerking snel op gang komt. De Firestorms waren eigenlijk bedoeld om in te zetten bij calamiteiten, maar hebben hun dienst bewezen tijdens de ijzelperiode. Donker: “Bij dat soort weersomstandigheden zijn ze ideaal . We denken er nu over om er nog meer aan te gaan schaffen.”

Ondertussen is Rijkswaterstaat ook aan het experimenteren met gladheidsbestrijding tijdens files. Donker: “Onze eigen wagens staan dan ook vast, waardoor we ons werk niet kunnen doen. Bij gladheid komt het regelmatig voor dat een enkele vrachtwagen een file veroorzaakt, omdat het niet lukt om een helling op te komen.” Rijkswaterstaat benaderde marktpartijen om hiervoor oplossingen te bedenken. Aebi Schmidt Nido kwam met een prototype van de filestrooier. Donker: “De filestrooier is een smalle aanhanger, waarmee we over de vluchtstrook langs de file kunnen rijden. Deze spuit, onder de auto’s door, calciumchloride op de weg, waardoor de dooiwerking op gang komt. Daarmee kunnen we het verschil maken en files oplossen. De eerste experimenten zijn veelbelovend.”

NVRD: Gram, april 2016

Green Deal scheepsafvalketen

Eind 2014 was de Nederlandse Green Deal scheepsafvalketen een feit. Doel van de Green Deal is om verdere vervuiling van zeeën en oceanen tegen te gaan. De partijen die een handtekening plaatsten, streven naar minder afvalmateriaal en een betere scheiding van afval aan boord. Het gescheiden ingezamelde plastic wordt vervolgens zoveel mogelijk gerecycled.

Toon meer...

“Ongeveer 40 procent van het afval in de Noordzee is afkomstig van mariene bronnen: de zeevaart en de visserij. De overige 60 procent is van het land afkomstig”, vertelt Coen Peelen, beleidsadviseur bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Als gevolg van internationale regelgeving geldt sinds 2013 een algemeen lozingsverbod van scheepsafval op zee. Steeds meer schepen geven hun afval af in Nederlandse havens. In 2005 werd in totaal een kleine 100.000 kuub afgegeven, in 2013 was dit bijna 260.000 kuub. De Nederlandse Green Deal scheepsafvalketen uit 2014 richt zich op vast scheepsafval: huishoudelijk en operationeel afval. Dit betreft met name plastic, wat veruit het meest voorkomende afval in zee en op stranden is. Veel schepen scheiden al plastic aan boord, maar in veel havens belandt het vervolgens in containers tussen het andere afval. Peelen: “We willen bereiken dat in alle Nederlandse havens het plastic apart wordt ingezameld, verwerkt en gerecycled. Op die manier wordt de keten gesloten. Dat motiveert de scheepsbemanning om bewust met afval om te gaan. Daardoor zal er ook minder afval in zee belanden.”

Aan de ketting

In praktijk is het lastig te controleren of een schip afval op zee heeft geloosd. Peelen: “Als schepen geen afval afgeven in een haven, wil dit niet automatisch zeggen dat dit in de zee terecht is gekomen. Ze kunnen het bijvoorbeeld al hebben afgegeven in een voorgaande haven, die dichtbij ligt. Soms zitten schepen echter duidelijk overvol, maar weigeren ze toch hun afval af te geven. Schepen hebben in Europese havens een afgifteplicht als ze te veel afval aan boord hebben en kunnen dus worden gedwongen om af te geven.” De inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet hier op toe. Geeft een schip in zo’n geval niet af, dan kan het aan de ketting komen te liggen. In praktijk zal een kapitein het echter niet zo ver laten komen, omdat de financiële consequenties enorm zijn als een schip niet uit kan varen.

De Green Deal komt voort uit de Europese kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Uitgangspunt hiervan is dat landen maatregelen nemen als de milieutoestand van de zeeën niet op orde is. Nederland koos in het kader van de KRM voor een brongerichte aanpak en richt zich daarbij op de zeevaart, de visserij en strandafval via toerisme. De Green Deal is ook onderdeel van het ketenakkoord Kunststof Kringloop, waarin het voorkomen van plastic zwerfvuil en het terughalen van plastic uit het milieu, inclusief rivieren, zeeën en oceanen, is vastgelegd. Bij de Green Deal zijn diverse partijen betrokken, waaronder de vijf Nederlandse zeehavens, de vereniging van reders, scheepsleveranciers, afvalinzamelaars, de ILT, de rijksoverheid en stichting De Noordzee. Peelen: “Iedereen kijkt naar zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de kringloop gesloten te krijgen.” Via diverse maatregelen streven de partijen dit na, waaronder het gescheiden kunnen afgeven van plastic scheepsafval in de Nederlandse havens. Ook houdt de ILT risico-gebaseerd toezicht, dat zich richt op schepen waarvan de inspectie vermoedt dat ze hun afval ten onrecht niet afgeven. Verder besteden scheepsleveranciers aandacht aan afvalpreventie, zodat er minder afval aan boord komt via verpakkingsmateriaal. Tenslotte zullen de Europese procedures voor de afgifte en recycling van scheepsafval meer worden gestroomlijnd.

Voorkeurshaven

De International Maritime Organization (IMO) is onderdeel van de Verenigde Naties en heeft minimumcriteria en regels vastgesteld voor schepen en lidstaten voor het omgaan met scheepsafval. De Nederlandse Green Deal scheepsafvalketen reikt echter verder. Met de verplichting voor de inzamelaars van scheepsafval om plastic gescheiden in te zamelen en te recyclen, loopt Nederland internationaal gezien voorop. Op veel schepen wordt het afval al aan boord gescheiden. Zo scheidt Maersk Line, de grootste containerrederij ter wereld, het afval in twintig verschillende fracties aan boord. Peelen: “Voor Maersk is Rotterdam inmiddels een voorkeurshaven om scheepsafval af te geven, omdat ze hier hun afval gescheiden kunnen aanbieden. Ook cruiseschepen, die veel afval genereren vanwege de hoeveelheid passagiers aan boord, willen hun afval graag gescheiden aanbieden en hebben belang bij een goede dienstverlening op dit terrein.”

Vanaf 1 januari dit jaar kunnen schepen hun plastic afval gratis afgeven in de havens van Rotterdam en Amsterdam. Peelen: “Dit kan onbeperkt. Voorwaarde is wel dat het schoon afval betreft, omdat het anders moeilijk te recyclen is.” Er zijn meer positieve prikkels. Vanuit een Europese richtlijn is elk schip verplicht een afvalbijdrage te betalen: ook als het geen afval afgeeft. Peelen: “Een kapitein die besluit niet af te geven, is zijn geld kwijt. Als hij wel afgeeft, krijgt hij zijn geld terug in de vorm van een afgifterecht. Dit is een korting op de afvalrekening. Het is een prikkel om af te geven, maar er geldt wel een maximum voor de hoeveelheid afval waarop de korting betrekking heeft. Deze vergoedt dus niet alles.”

Internationale Green Deal

Nederland werkt via de Green Deal op nationaal niveau aan de bestrijding van zwerfafval op zee, maar doet dit ook in Europees verband en in samenwerking met de landen aan de Noordwest-Atlantische Oceaankust, die het OSPAR-verdrag hebben ondertekend. Peelen: “Met de OSPAR-landen overleggen we wat we gezamenlijk kunnen doen. We willen daarnaast met partijen die hierin voorop lopen, komen tot een Memorandum of Understanding (MoU), waarin we gezamenlijke ambities en voornemens vastleggen. Vervolgens willen we dit verder uitwerken in een internationale Green Deal. Op dit moment verkennen we met diverse internationale koplopers, zoals havens en reders, de mogelijkheden hiertoe.”

NVRD: Gram, maart 2016

Arnhem weet van wijken

De gemeente Arnhem laat meer ambtenaren vanuit de wijken werken om te kijken waar bewoners behoefte aan hebben. Gevolg is dat budgetten anders worden verdeeld. Dit staat uitgewerkt in het plan ‘Van wijken weten’. De nieuwe wijkbenadering heeft ook betrekking op afvalinzameling en reiniging.

Toon meer...

“Met het plan ‘Van wijken weten’ wil de gemeente meer feeling krijgen met wat er bij inwoners leeft en van daaruit de gemeentelijke organisatie beter inrichten”, vertelt Clemens Berntsen, senior beheerder Afval bij de gemeente Arnhem. “Op dit moment is de gemeente vaak een bastion dat te ver van de inwoners afstaat. Mensen vinden dat het lang duurt voordat ze antwoord krijgen op vragen en het is niet duidelijk hoe de afhandeling van verzoeken en klachten verloopt. Met deze nieuwe aanpak krijgt de gemeente in feite oren, ogen en handen in de wijken, om op die manier slagvaardiger te kunnen reageren.”

‘Van wijken weten’ is onderdeel van de Arnhemse Perspectiefnota 2016-2019. Meer dan de helft van de gemeentelijke begroting zal straks naar de wijken gaan. Na de zomer van 2015 startte een pilot in de voormalige Vogelaarwijk Presikhaaf, in de groene wijk De Laar en in Elden, dat een dorpskarakter heeft. Ambtenaren gingen vanuit de gemeente deze wijken in, legden contact met bewoners en zochten uit welke bestaande netwerken er waren en hoe ze hierbij kunnen aansluiten. Berntsen: “Deze ambtenaren zijn in feite de wegbereiders.” Vanaf 2016 gaat al een deel van het gemeentelijke budget direct naar de pilotwijken. De ambtenaren, die als een soort front-office in de wijk opereren, krijgen een integrale budgetverantwoordelijkheid en bepalen, samen met de bewoners, waaraan het geld besteed wordt. De aanpak heeft betrekking op alle sectoren: van cultuur tot sport, van groenonderhoud tot het verbeteren van de infrastructuur en van welzijnsvraagstukken tot de inrichting van de openbare ruimte. Vanaf 2017 gaat Arnhem de wijkbudgetten vervolgens compleet opdelen naar de acht wijken.

Medezeggenschap

De wijkteams, met ambtenaren en bewoners, zijn verantwoordelijk voor de toekenning van de budgetten, waarbij ze een zekere vrijheid krijgen. “Dat is het experimentele van de aanpak. De insteek is dat we, samen met de bewoners, steeds kijken of zaken beter of anders kunnen. Bewoners hebben tenslotte veel kennis over hun wijk en weten wat de diverse belangen zijn”, zegt Berntsen. De gemeente blijft verantwoordelijk voor de wettelijke taken op het gebied van veiligheid, duurzaamheid en continuïteit in het onderhoud en beheer van de infrastructuur. Ook ondersteunt de gemeente de bewoners bij het maken van de juiste keuze. “Het onderhoud van wegen kun je even uitstellen als de prioriteit van de wijkbewoners op dat moment ergens anders ligt, maar uiteindelijk zit er een kostenplaatje aan vast, als dit versloft. De vakinhoudelijke deskundigen van de gemeente leggen dit soort zaken uit aan de wijkbewoners, zodat zij deze informatie meenemen in hun keuzes en beslissingen”, licht Berntsen toe. Tijdens de proeffase in 2016 zoekt de gemeente ook uit hoever de flexibiliteit in de besteding van de budgetten reikt. In dit jaar zal verder blijken hoe de medezeggenschap in de wijken vorm kan krijgen en hoe besluiten kunnen worden verankerd, op basis van keuzes die bewoners maken. Berntsen: “Het is niet de bedoeling dat het clubje dat het hardst roept een speeltuintje krijgt, terwijl andere bewoners iets heel anders willen. We willen bereiken dat een representatief deel van de wijk meedenkt en meebeslist. In sommige wijken loopt de inzet van bewoners steeds verder terug en is er een grote, zwijgende meerderheid. Deze mensen willen we ook horen. Dit jaar zoeken we uit hoe we dit het beste kunnen realiseren.”

Spannend

Sommige gemeentelijke diensten kunnen niet worden opgeknipt. Zo blijft het aanbod van culturele instellingen of het onderhoud van rioleringen, stadsbreed georganiseerd. Voor andere diensten geldt dit niet. Voor de inzameling van het afval in de pilotwijken zullen de budgetten op wijkniveau worden verdeeld, maar de verwerking van het afval vindt op stadsniveau plaats. Recentelijk koos de Arnhemse gemeenteraad voor omgekeerd inzamelen. In de komende drie jaar investeert de gemeente in de aanschaf van minicontainers voor het ophalen van waardevolle componenten aan huis en in de aanleg van ondergrondse containers voor het verzamelen van het restafval. Berntsen: “Zo’n nieuw inzamelsysteem ligt in principe vast voor de komende tien tot twintig jaar. Besluit een wijk om de afvalinzameling heel anders aan te pakken, dan gaat dit ten koste van deze infrastructuur. De kosten van kapitaalvernietiging mogen echter niet te hoog zijn.” Daarmee wordt de vrijheid die de nieuwe aanpak biedt, ingeperkt.

Toch ziet Berntsen mogelijke alternatieven voor de inzameling van afval, zoals wijkinitiatieven voor het inzamelen van herbruikbaar afval en goederen aan huis, met daaraan gekoppeld initiatieven voor reparatie en hergebruik. En gft kan bijvoorbeeld in de wijk worden verwerkt met een kleine composterings- of vergistingsinstallatie, met terugwinning van energie. “De praktijk is dan wel dat je snijdt in de huidige, langlopende contracten voor afvalinzameling. Het is dus best spannend en behoorlijk complex om hier op wijkniveau invulling aan te geven.” Plannen van wijkbewoners worden niet bij voorbaat uitgesloten als ze duurder zijn. Berntsen: “Als afvalinzameling kleinschaliger wordt, gaan de kosten waarschijnlijk omhoog. Op andere terreinen, zoals klantvriendelijkheid, duurzaamheid of het steunen van lokale initiatieven, kan een plan echter meerwaarde hebben. Dat kan een reden zijn om daarvoor te kiezen. Kiest een wijk er voor om het snoeihout vaker op te laten halen, dan kan de meerprijs gecompenseerd worden door bijvoorbeeld een deel van het groenbeheer door de wijk te laten uitvoeren.”

Trots

Deels hangt de nieuwe aanpak samen met bezuinigingen. Volgens Berntsen moet nog blijken of het lukt om met deze aanpak goedkoper en efficiënter te werken. Hij merkt dat collega’s van de diverse vakdisciplines zich ook afvragen of inwoners voldoende kennis van zaken hebben. “Als specialist weet je veel van een bepaald vakgebied en weet je wanneer een weg vervangen moet worden, of hoe een beheerplan voor een riolering er uit hoort te zien. Wat gaan we doen als inwoners verlichting willen uitschakelen, die wij op een zo optimaal mogelijke manier hebben ingesteld? Hoeveel vrijheid geven we hen?” Maar hij ziet het ook als een spannend experiment. Berntsen: “Ik ben benieuwd hoe de besluitvorming over twee of drie jaar plaatsvindt en welke budgetten een wijk wel of niet kan beheren. Dat vraagt om een intensieve inzet van alle betrokkenen. Binnen de gemeente levert het veel discussie op, maar we merken ook dat iedereen weer wat scherper wordt op zijn eigen vakgebied. We beseffen dat we veel vakinhoudelijke kennis in huis in huis hebben. Naast de onzekerheid over wat er gaat gebeuren, is er ook trots.”

NVRD: Gram, februari 2016

Onderzoek effect beloningssystemen

Beloningsystemen om zwerfafval te bestrijden zijn er meer dan genoeg, maar de vraag is of ze ook effectief zijn. In juni verscheen de handleiding ‘Schoon Belonen’ van Rijkswaterstaat en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De handleiding biedt inzicht in de werking van belonen en beloningsystemen.

Toon meer...

“Aanleiding voor het verschijnen van de handleiding was de discussie die gaande was in de Tweede Kamer over het al dan niet afschaffen van statiegeld op frisdrankflessen en de mogelijke effecten daarvan”, vertelt Kevin de Goede van onderzoeks- en adviesbureau d&b. Voor het samenstellen van de handleiding deed d&b literatuuronderzoek en zocht voor meer dan vijftig verschillende projecten uit wat het effect is van belonen bij het bestrijden van zwerfafval. Daarbij ging het om statiegeldsystemen, maar ook om schone stranden-wedstrijden of acties waarbij scholen tegen elkaar strijden om zoveel mogelijk zwerfafval op te ruimen. De vraag wanneer en hoe een beloningssysteem het beste kan worden ingezet, blijkt niet eenvoudig te beantwoorden.

Plastic afval

Het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie speelt bij belonen een grote rol. Mensen die intrinsiek gemotiveerd zijn, doen iets omdat het goed voelt of omdat ze het leuk vinden. Mensen die extrinsiek gemotiveerd zijn, vertonen bepaald gedrag vanwege de beloning die ze daarvoor krijgen. De Goede: “Het beste kun je inzetten op intrinsieke motivatie, omdat mensen dan gewenst gedrag vertonen zonder dat ze er een beloning voor  verwachten.” Soms is het echter nodig om de extrinsieke motivatie aan te spreken. Belonen werkt namelijk goed om mensen op gang te brengen en ze de eerste stappen te laten zetten. “Dat geldt vooral voor gedrag dat mensen normaal gesproken niet snel uit zichzelf vertonen, zoals het inleveren van plastic afval bij de supermarkt”, vertelt De Goede. Met belonen moet je lang doorgaan, in ieder geval minstens drie weken. Hoe langer je beloont, hoe groter de kans dat gedrag een gewoonte wordt. “Dan beklijft het en kun je een beloning ook weer af gaan bouwen. Stop je echter in één keer abrupt met belonen, zonder een verklaring te geven, dan is de kans groot dat het gedrag weer verdwijnt. Mensen zien dan geen reden meer om door te gaan.” Bij intrinsiek gemotiveerde mensen kan belonen zelfs contraproductief zijn. De Goede: “Mensen die het gewenste gedrag al van tevoren vertoonden, gaan daar mee door als ze een beloning krijgen. Als de beloning echter vervolgens stopt, loop je het risico dat sommige mensen afhaken. Je bent dan dus slechter af dan van tevoren.”

Een beloning mag niet te hoog zijn, maar wel zodanig dat mensen er iets voor doen. De Goede: “De truc is dus om de juiste balans te vinden. Ook is het belangrijk om helder te hebben wat je wil bereiken. Als je wil dat kinderen zwerfafval blijven opruimen, sla je de plank mis als het gedrag stopt als de beloning stopt. Het doel van een project kan echter ook zijn dat kinderen gedurende een bepaalde tijd actief bezig zijn met zwerfafval en zich daar meer van bewust worden. Dit specifieke project is dan geslaagd als aan deze voorwaarde is voldaan.” Communicatie speelt een grote rol om mensen te overtuigen van het belang van bepaald gedrag. De Goede: “Een zwerfafvalproject of –actie op school kan daarom het beste gecombineerd worden met een gastles, waarin kinderen uitleg krijgen over het probleem van zwerfafval. Kennis is niet voldoende om gedrag te veranderen, maar het is vaak wel een voorwaarde.” Beloningen voor een groep werken beter dan voor een individu. Kinderen doen eerder iets omdat hun klas bijvoorbeeld een schoolreisje kan winnen dan wanneer ze er zelf iets mee verdienen. Een ander advies van De Goede is: laat mensen zelf nadenken hoe ze hun doel kunnen bereiken. “Dat is al een beloning op zich.” Een mooi voorbeeld hiervan vindt hij de zwerfafvalfiets waarvoor kinderen van openbare basisschool De Zwaluw in Amstelveen het idee hadden bedacht. Deze fiets heeft vier bakken, waarmee kinderen verschillende soorten zwerfafval gescheiden kunnen inzamelen. De gemeente gaf budget om de fiets te laten ontwikkelen. Op vrijdagmiddag maken de kinderen op de fiets een rondje door de buurt om zwerfafval te verzamelen. “Ze vechten dan bijna om wie er op de fiets mag”, vertelt De Goede lachend.

Lampjes

Allerlei elementen kunnen het succes van een actie vergroten. Plezier in een actie leidt altijd tot betere resultaten. Dingen in groepen doen, maken een project leuker, zoals de TrashUre Hunts, waarbij groepen ouders en kinderen stranden en natuurgebieden opruimen. Van het gevonden afval maken ze kunstwerken, voordat het de afvalbak in gaat. De funfactor werkt goed bij kortdurende projecten. Zo ontwierp d&b voor de Vierdaagsefeesten in Nijmegen een afvalbak, waarop lampjes gaan knipperen en waaruit geluidjes opklinken als mensen er iets ingooien. “Als zo’n bak echter dag in, dag uit ergens staat, verliest hij zijn effect, omdat mensen er aan wennen. Tijdens de Vierdaagse zagen we echter dat hij dubbel zo vaak werd gebruikt als de gewone afvalbakken.” De beloning moet uiteraard zijn afgestemd op de doelgroep, zoals bij de Deventer Schoonfamilie. Inwoners die lid zijn van de Schoonfamilie ontvangen cambi’s,  lokale munten, voor het zwerfafval dat ze opruimen. De munten kunnen ze inwisselen voor bijvoorbeeld spullen uit de fanshop van voetbalclub Go Ahead Eagles. Wat voor de één een beloning is, is dat voor iemand anders niet. De Goede: “Mensen die veel geld hebben, zullen niet geïnteresseerd zijn in een kleine financiële beloning, maar staan waarschijnlijk wel open voor argumenten op het gebied van milieu en duurzaamheid. Alternatieve beloningssystemen kunnen voor deze doelgroep ook interessant zijn, zoals de actie Afval Loont, waarbij mensen het geld dat ze krijgen voor het inleveren van afval kunnen doneren aan een goed doel.”

Vaak laten beloningsprojecten wel wat steekjes vallen, is de ervaring van De Goede. “Er zijn weinig projecten die gericht zijn op belonen op de lange termijn. En sommige projecten hebben te veel verliezers, zoals schone strandenacties, waarbij meestal de mensen winnen die het meest fanatiek opruimen. Het meest vieze strand doet niet mee, omdat de kans om te winnen te klein is, terwijl het daar het hardst nodig is.” Beloningssystemen kunnen leiden tot misbruik en fraude, zoals het inleveren van het eigen restafval om een beloning voor zwerfafval te incasseren. “Ons advies is om van tevoren goed na te denken over het effect van een systeem.” De Goede verwijst naar de proeven die mogelijk van start gaan met het uitbreiden van het statiegeldsysteem voor kleine flesjes en blikjes. “Daar kun je niet snel mee sjoemelen. Mensen kunnen blikjes en plastic flesje verzamelen die op straat liggen en daar geld voor incasseren, maar dat is alleen maar positief.”

Doelgedrag

Belonen is dus complex. De Goede: “We krijgen vaak de vraag van gemeenten: wat kunnen we het beste doen: wel of niet belonen? Er is geen kant en klaar antwoord. Per situatie is het weer anders. Daarbij draait het om vragen als: Wat is het probleemgedrag? Wat is het doelgedrag dat je wil bereiken? En: Leidt een bepaalde beloning tot het doelgedrag? Als het antwoord op die laatste vraag ‘nee’ is, moet je geen beloning geven. Is het antwoord ‘ja’, dan doe je het wel.” Vervolgens is de vraag hoe de beloning er uitziet. “Mensen die al gemotiveerd zijn, kun je beter niet belonen, omdat dit een averechts effect kan hebben. Zijn mensen niet gemotiveerd, dan beloon je ze om op gang te komen. Heb je geen geld of middelen om op langere termijn te blijven belonen, doe het dan niet. Beloon je toch voor een kortere periode, bouw het dan zorgvuldig af.” Menselijke gedrag zit nu eenmaal ingewikkeld in elkaar. De Goede: “Mensen zullen hun flessen niet meer inleveren bij de supermarkt als het statiegeld wordt afgeschaft. Maar als je ze er direct naar vraagt, weten ze heel goed dat het belangrijk is om dit wel te doen.”

De handleiding Schoon Belonen kwam tot stand via een samenwerking van Rijkswaterstaat, Stichting Natuur en Milieu, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de VNG, Nederland Schoon en de NVRD. 

NVRD: Gram, oktober 2015

Besluitvorming wordt gemakkelijker dankzij burgerparticipatie

Burgerparticipatie is inmiddels niet meer weg te denken. Inwoners houden zich actief bezig met het onderhoud van de speeltuin, ruimen zwerfafval op, of steken hun handen uit de mouwen in het wijkcentrum. Nieuw is dat inwoners ook meedenken over het opstellen van het gemeentelijk afvalbeleidsplan. Roosendaal en Renkum doen hier ervaring mee op.

Toon meer...

De gemeente Roosendaal voerde op 1 januari 2014 diftar in. Om de inwoners hierover te informeren, zette de gemeente de gebruikelijke communicatiekanalen in. Bas Raeijmaekers, senior projectleider Afval en Reiniging bij de gemeente Roosendaal: “Vervolgens ontvingen we allerlei vragen van inwoners over zaken die betrekking hadden op diftar, waarover we al hadden gecommuniceerd. Er ging dus blijkbaar iets mis in de informatievoorziening.” In opdracht van de gemeente ging afstudeerder Rosa van der Ham, studente Communicatie en Multimediadesign met dit vraagstuk aan de slag. Van der Ham organiseerde een aantal workshops voor groepjes inwoners om ze op die manier meer bij het gemeentelijk beleid te betrekken. In de workshops gingen de deelnemers in gesprek over onderwerpen die met afval te maken hebben en bedachten manieren om tot een betere afvalscheiding te komen. Eén werkgroepje bestond uit oudere inwoners. Andere groepjes waren samengesteld uit jonge inwoners, die nog maar recent zelfstandig woonden.

Raeijmaekers: “Je kunt stellen dat de jongeren beginnelingen zijn wat betreft het scheiden van afval en nog nauwelijks op de hoogte zijn van nieuwe manieren van afvalscheiding. Ondanks dat, kwamen de jonge deelnemers tot de conclusie dat mensen niet gestimuleerd worden om hun afval goed te scheiden als het restafval aan huis wordt opgehaald. In plaats daarvan zouden ze hun restafval naar een centrale plek moeten brengen. Ze kwamen dus uit zichzelf op het idee van omgekeerd inzamelen. De gemeente had al plannen om hiermee een proef te gaan doen. Dit maakte de beslissing een stuk gemakkelijker.”

Tachtig ideeën

Voor de gemeente Renkum vormde het Afvalcongres in Utrecht in maart dit jaar, de aanleiding om burgers te betrekken bij het opstellen van het afvalbeleidsplan. Michel Rodink, beleidsadviseur Afval en Openbare ruimte van de gemeente Renkum en zijn collega Frits Bakker waren hier aanwezig. Rodink: “Op het congres spraken we iemand die enthousiast was over een interactief traject van het bedrijf GroupSupport. Met de eigenaar ven het bedrijf, Danny van den Boom, maakten we een afspraak.” Uitgangspunt bij dit interactieve traject is dat afval iedereen aangaat en mensen er dus een mening over hebben. Via verschillende kanalen, waaronder het huis-aan-huisblad, Facebook, twitter, dagblad De Gelderlander en flyers die werden uitgedeeld op het afvalbrengstation, nodigde de gemeente Renkum inwoners uit mee te denken over het afvalbeleid. Uiteindelijk meldden zich veertien mensen. Zij kregen een uitnodiging voor een bijeenkomst in de raadszaal en ontvingen ieder een laptop. Rodink: “Ons college heeft als doelstelling om tot 75 procent herbruikbare afvalstoffen te komen in 2018. De deelnemers vroegen we via de laptop ideeën aan te dragen om dit doel te bereiken.” De bijeenkomst resulteerde in tachtig ideeën, waarvan uiteindelijk 36 unieke voorstellen overbleven. GroupSupport leverde een link, waarmee ze op haalbaarheid en realiseerbaarheid werden getoetst. Hieruit volgde een Top 10. Deze vormde de basis voor een enquête, die de gemeente online zette. In totaal vulden 690 inwoners de enquête in. De resultaten hiervan zijn het uitgangspunt voor het nieuw op te stellen afvalbeleid in Renkum. Rodink: “Uit de enquête kwam naar voren dat 96 procent van de bewoners bereid is hun afval beter te scheiden en 77 procent zelf invloed wil hebben op de hoogte van de afvalstoffenheffing. Dat zijn twee belangrijke onderdelen waarmee we aan de slag gaan. De planning is dat het nieuwe afvalbeleidsplan in januari op de agenda van de gemeenteraad staat.”

De nieuwe aanpak levert duidelijk voordelen op, volgens Rodink: “Iedereen die dat wil, kan zijn idee presenteren. Elk voorstel gaat mee in de validering om te kijken of het haalbaar is en bijdraagt aan de doelstelling.” De vraag is of de groep van veertien deelnemers representatief is voor de inwoners van Renkum. “Alle inwoners hebben de kans gekregen mee te doen. Via allerlei kanalen hebben we geprobeerd zoveel mogelijk mensen te bereiken. De 690 mensen die de enquête hebben ingevuld, hebben bovendien de aangeleverde ideeën op waarde geschat. Dan heb je dus een grote groep bereikt,” zegt Rodink. De respons was hoog, omdat inzenders van de enquête kans maakten op een cadeaubon. Ook mochten ze, evenals de veertien deelnemers van de workshopsessies, mee op excursie naar afvalverwerker Attero in Wijster.

Transparant proces

In Roosendaal kregen de deelnemers na de eerste workshoprondes een afvaldagboekje mee. Hierin beantwoordden ze vragen over vijf verschillende afvalstromen: papier, gft, plastic, glas en restafval. Vervolgens hielden ze vijf dagen bij wat ze in de restafvalbak gooiden. Raeijmaekers: “Iedereen bleek spullen bij het restafval te gooien, die nog hergebruikt konden worden. Dat is blijkbaar een automatisme, dat moeilijk te doorbreken is.” Een tweede en derde ronde workshops ging over de vraag hoe afval scheiden gemakkelijker en aantrekkelijker kan worden. Raeijmaekers: “Daar kwamen originele voorstellen uit, zoals het idee voor een ondergrondse restafvalcontainer in combinatie met een app, waarop je kunt aflezen hoe de hoeveelheid die iemand er in gooit, zich verhoudt tot de gemiddelde hoeveelheid restafval van andere wijkbewoners. Zoiets vormt een stimulans om bewust afval te scheiden.” Bij de derde bijeenkomst waren ook de ouders van de jonge deelnemers aanwezig, zodat ook de leeftijdscategorie tussen jongere en oudere was vertegenwoordigd. Raeijmaekers: “Uit deze bijeenkomst bleek dat mensen vraagtekens zetten bij een aantal zaken. Zo vroegen ze zich af waarom ze glas in vier verschillende kleuren moeten scheiden, terwijl het vervolgens allemaal in één wagen verdwijnt. Het is dus belangrijk om uit te leggen dat de wagens verschillende compartimenten bevatten. Dit soort zaken moeten we beter communiceren.”

Op dit moment produceert elke inwoner van Roosendaal 168 kilo restafval per jaar . De gemeente wil dit terugbrengen naar 100 kilo. De input vanuit de bewonerssessies is belangrijk voor het bereiken van deze doelstelling en voor het opstellen van het afvalbeleidsplan. Meer bewonersparticipatie leidt ertoe dat je je als gemeente kwetsbaar en open op moet stellen, volgens Raeijmaekers. “Het proces wordt transparanter.” Andere gemeenten adviseert hij om inwoners vroegtijdig te betrekken. “Bepaal van tevoren hoeveel vrijheid je inwoners wil geven bij elke stap van het proces. Wees ook duidelijk over wat mensen van je kunnen verwachten.” De uitkomsten van de workshopsessies in Roosendaal leidden ertoe dat de gemeente een proef gaat doen met omgekeerd inzamelen, in een gebied van ongeveer 1600 woningen. “Met onze inwoners hebben we afgesproken dat we problemen die we tijdens de proef tegenkomen, zo goed mogelijk oplossen.”

Composthoop 

Rodink vond het niet lastig om de oude manier van werken in Renkum los te laten. “Met onze nieuwe aanpak duurt het traject wel langer. De zorgvuldigheid van dit proces en de betrokkenheid van de inwoners leidt er echter toe dat de besluitvorming gemakkelijker wordt.” Wat Rodink opviel, is dat inwoners veel verstand van zaken hebben. “In feite hebben we ons als beleidsmedewerkers teruggetrokken en is de input echt vanuit de inwoners zelf gekomen. Dat levert verrassende, nieuwe ideeën op.” Zo bedacht iemand dat het voor bewoners van een flat handig is als er een composthoop in de buurt van het gebouw komt, zodat ze hun gft daar kunnen achterlaten. Buurtbewoners met een tuin, kunnen bij de flat weer hun compost ophalen. Rodink: “Voor dit soort ideeën bieden we in het beleidsplan ruimte.” De veertien deelnemers uit Renkum zullen als informele ambassadeurs gaan fungeren, volgens Rodink. “Tijdens de excursie naar de afvalverwerker in Wijster zagen ze bijvoorbeeld dat plastic in vijf fracties gescheiden wordt, die allemaal weer hergebruikt worden. Die boodschap is extra duidelijk als mensen het met eigen ogen zien. Ik verwacht dat ze daar op verjaardagen over gaan vertellen en het nut van afvalscheiding uitleggen aan anderen. Dat is de ideale mond-tot-mondreclame, waar we verder niets voor hoeven te doen.”

NVRD: Gram, december 2015

Aanpak langs verschillende lijnen

De inzameling van medicijnafval is in Nederland op gemeentelijk niveau geregeld. In veel gemeenten kunnen inwoners hun overtollige medicijnen inleveren bij de apotheek, maar in sommige kan dit alleen bij de milieustraat of de chemokar. Ondertussen verdwijnen er medicijnresten in het restafval of in het riool.

Toon meer...

Patiënten kunnen in veel gevallen ongebruikte medicijnen, maar ook gebruikte naalden, weer inleveren bij de apotheek. De apotheker zorgt voor het verwijderen van etiketten, bijsluiters en verpakkingen. De medicijnen en naalden gaan in een ton. “Daarna verschilt het traject per gemeente”, vertelt Doerine Postma van de KNMP, de beroeps- en brancheorganisatie van apothekers. In sommige gemeenten wordt het medicijnafval kosteloos opgehaald door het gemeentelijk afvalbedrijf en in andere gemeenten draagt een apotheker zelf de kosten voor het verwijderen. Postma: “Als ze dit op een gegeven moment te duur vinden, is de enige oplossing om patiënten te verzoeken hun afgedankte medicijnen zelf in te leveren op de milieustraat of bij de chemokar.” Apotheken zijn niet verplicht om voorzieningen te treffen voor het inleveren en afvoeren van medicijnresten. De KNMP heeft wel richtlijnen opgesteld en ziet het als een maatschappelijke taak van apothekers om hiervoor regelingen te treffen, maar niet elke apotheker brengt dit in praktijk. “In feite is het een service die apothekers bieden aan hun patiënten. Wij vinden dat de kosten daarom niet voor de apotheek zouden moeten zijn. Medicijnafval hoort bij het kca. Het gaat hierbij om medicijnafval van burgers en niet om bedrijfsafval van de apotheek. Daarmee valt het onder de verantwoordelijkheid van de gemeente”, zegt Postma.

Samenwerking

Als een apotheker besluit om het contract met een commerciële afvalinzamelaar te verbreken, is de betreffende gemeente daar niet altijd van op de hoogte. Mark van Waas, beleidsmedewerker bij de VNG, vindt het belangrijk dat er meer aandacht komt voor een goede, aparte inzameling van medicijnafval via apotheken. “Gemeenten gaan we daarom vragen de lokale situatie onder de loep te nemen en zonodig actie te ondernemen.” In een aantal regio’s zijn heldere afspraken gemaakt. Zo hebben de gemeenten en apothekers in de provincie Utrecht al jaren geleden de handen ineen geslagen en de taken en kosten verdeeld. De Utrechtse gemeenten zijn aangesloten bij de Afval Verwijdering Utrecht (AVU); een gemeenschappelijke regeling waarin de zorg is vastgelegd voor de overslag, het transport en de verwerking van huishoudelijk afval, waaronder ook medicijnafval. Van Waas: “De apothekers zorgen voor een juiste inname van het medicijnafval en zetten dit klaar voor de ophaaldienst van de gemeente. De gemeenten bekostigen het ophalen.” Niet overal is een dergelijke samenwerking vanzelfsprekend. “Dat heeft onder meer met de indeling van de regio te maken en de aanwezigheid van bestaande (gemeenschappelijke) regelingen. Het is goed om op lokaal niveau te kijken of een dergelijke samenwerking mogelijk is”, zegt Van Waas.

Als burgers hun medicijnafval bij de milieustraat moeten inleveren, levert dit een extra drempel op. Het risico is dat medicijnresten dan in het restafval of het toilet belanden. Hugo Gastkemper, directeur van Stichting Rioned: “We zien dat bij de waterzuivering veel medicijnresten niet worden afgebroken. Via het lichaam, maar ook via het weggooien van medicijnresten in het toilet, komen er restanten van medicijnen terecht in het oppervlaktewater. Dit heeft gevolgen voor het milieu.” Gastkemper denkt dat apotheken actiever medicijnen zouden kunnen inzamelen. “Het is logisch dat mensen het inleveren op de plek waar ze het ophalen. Dat doen consumenten ook met statiegeldflessen en met wit- en bruingoed, maar daar betalen ze wel een verwijderingsbijdrage voor. De vraag is of je eenzelfde financieringssysteem kunt ontwikkelen voor medicijnen, zodat de patiënt een kleine bijdrage betaalt en er een inzamelsysteem op poten gezet kan worden. Dat vraagt om politieke bereidheid. De kosten in de gezondheidszorg stijgen steeds, maar ik denk dat zo’n systeem vrij weinig hoeft te kosten.”

Keuzevrijheid

Het verwijderen van medicijnafval raakt aan diverse aspecten, wat vraagt om een aanpak langs meerdere kanten, denkt Gastkemper. “Het gaat daarbij om preventie, goed gebruik, op een juiste manier afdanken van medicijnen en het voorschrijven van een beperkte hoeveelheid.” Ook Postma pleit er voor om de hoeveelheid medicijnen die patiënten krijgen voorgeschreven zoveel mogelijk te beperken. Dit is ook wat minister Schippers van VWS vorig jaar in een brief aan de Tweede Kamer schreef. VWS stelt dat medicijnen vaak blijven liggen, als ze voor de eerste of tweede keer worden voorgeschreven, omdat patiënten last hebben van bijwerkingen, of in overleg met de arts besluiten om een ander middel te gebruiken. Postma: “Patiënten krijgen in eerste instantie slechts voor vijftien dagen medicijnen mee om te kijken of ze er goed op reageren. Het is belangrijk dat een patient het aangeeft bij de apotheker als hij is gestopt met het gebruik van bepaalde medicijnen, zodat ze geen middelen meekrijgen die ze niet gebruiken.”

Op dit moment zijn er gesprekken gaande tussen het ministerie van I&M, de VNG en de KNMP om eenduidige, landelijke afspraken te maken over het verwijderen van medicijnafval. Postma ziet graag dat die landelijke afspraken er snel komen. “Tot die tijd adviseren we apotheken om in gesprek te gaan met hun gemeente, om te kijken of ze tot goede afspraken kunnen komen. Als de randvoorwaarden voor de apotheker te belemmerend worden omdat deze voor de kosten opdraait, is ons advies om met de gemeente in gesprek te gaan over de verantwoordelijkheid voor het kca.” Van Waas vindt het wenselijk dat er betere afspraken komen, maar heeft daarbij wel een kanttekening. “Soms is het op lokaal niveau prima geregeld. Het zou niet goed zijn als een lokale regeling op de schop moet, omdat er één landelijke regeling komt. De keuzevrijheid van gemeenten is belangrijk. Daar waar het mis gaat en apothekers geen medicijnen meer inzamelen, moeten we wel tot een oplossing zien te komen. De eerste stap voor een gemeente is dan om het gesprek met de apotheker aan te gaan.” Het is nog niet duidelijk of een landelijke regeling er op korte termijn komt. Van Waas: “Het onderwerp zal de komende tijd steeds meer gaan leven omdat we te maken hebben met een toenemende vergrijzing en toenemend medicijngebruik. Het risico bestaat dat er meer medicijnafval bij het restafval of in het oppervlaktewater terecht komt. Ook waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben het onderwerp daarom op de agenda staan.”

Thermometerchip

Naar schatting wordt 5 tot 10 procent van de medicijnen teruggebracht naar de apotheek. Dit komt neer op 150.000 kilo per jaar. In een aantal ziekenhuizen is een proef gedaan om te onderzoeken of teruggebrachte kanker- of reumamedicijnen opnieuw verstrekt kunnen worden aan andere patiënten. Postma vertelt over deze onderzoeken: “Er zitten een aantal haken en ogen aan. Geneesmiddelen moeten onder bepaalde condities bewaard worden, waarbij de temperatuur de belangrijkste is. Onlangs is uit onderzoek gebleken dat dit in de praktijk vaak mis gaat. Hergebruik van medicijnen brengt bovendien de nodige kosten met zich mee.” In de onderzoeken wordt bijvoorbeeld gekeken of het mogelijk is om de bewaartemperatuur te controleren door een thermometerchip aan te brengen in de verpakking. In het programma ‘Aanpak verspilling in de zorg’ van de rijksoverheid wordt momenteel onderzocht wat de precieze prijs of het breekpunt is waarbij hergebruik van medicijnen een aantrekkelijk alternatief vormt. Eind 2015 verwacht het ministerie van VWS de conclusies te kunnen presenteren.

NVRD: Gram, september 2105

Teams ruimen zwerfafval op

Eind 2014 ging het zwerfafvalproject ‘Wijkhelden’ in regio Nijmegen van start. Inmiddels zijn er al meer dan 1000 volwassenen en kinderen actief met het inzamelen van zwerfafval. De aanmeldingen om Wijkheld te worden, stromen nog steeds binnen.

Toon meer...

Op 25 juni was de 1000e Wijkheld een feit. Wendy van het Wijkhelden-promotieteam zette Simon en Lena, twee kinderen uit Overasselt (gemeente Heumen), in het zonnetje. Ze waren gelijktijdig aangemeld als nieuwe Wijkheld.

De Wijkhelden zijn in feite een uitvloeisel van de BuurtRangers en Vrienden van de Wijk, die sinds de jaren negentig in Nijmegen actief waren: teams van inwoners die gezamenlijk zwerfafval opruimden. Eind 2014 gaven de andere aandeelhoudende gemeenten van inzamelbedrijf Dar aan dat ze ook een project wilden starten om kinderen bewust te maken van het probleem van zwerfafval. De nieuwe naam werd ‘Wijkhelden’. In Nijmegen, Groesbeek, Heumen, Beuningen en Druten gaan sinds eind 2014 teams de wijken in om zwerfafval op te ruimen. Michelle Stuiver, communicatiemedewerker van Dar: “Het voornaamste doel van het Wijkhelden-project is dat we kinderen al vroeg bewust willen maken van de problemen die zwerfafval oplevert als het buiten blijft slingeren en de gevolgen hiervan voor de leefomgeving.”

Sociale component

Elk Wijkhelden-team heeft een volwassen begeleider, bijvoorbeeld een vader, moeder, opa of oma van de kinderen. Gemiddeld bestaat een team uit vijf of zes kinderen uit groep drie t/m acht. Ouders mogen ook jongere kinderen mee laten doen als ze dat graag willen. Met minimaal twee kinderen kan een team van start gaan en sommige teams bestaan inmiddels uit 15 tot 20 kinderen. De Wijkhelden bepalen zelf welke route en hoe vaak ze lopen. Stuiver: “We houden hier wel zicht op, zodat er niet te veel overlap ontstaat.” De kinderen krijgen een kleine financiële vergoeding, die de gemeente betaalt. Ook aan de volwassen begeleiders wordt gedacht. Zij krijgen aan het einde van het jaar een cadeautje. Wethouder Renske Helmer-Englebert van de gemeente Nijmegen liep een paar keer mee met een team. “Het is goed dat kinderen op deze manier iets doen voor hun stad. Het mes snijdt aan twee kanten: kinderen verdienen een zakcentje, maar ze vertellen mij ook dat ze het hartstikke leuk vinden en onderling veel plezier hebben. Die sociale component is erg belangrijk.”

De spullen voor het verzamelen van het zwerfafval, zoals knijpers, emmers, hesjes en zakken, krijgen de teams van Dar. Via de Wijkhelden-website kunnen begeleiders en vrijwilligers zich aanmelden. Ze krijgen een eigen account, waarmee ze materiaal bestellen, doorgeven wanneer ze hebben gelopen en hoeveel zakken ze hebben verzameld. Volwassenen kunnen zich ook in hun eentje aanmelden. Stuiver: “Zo zijn er een aantal mensen die tijdens het uitlaten van de hond, een knijper en zak meenemen en zwerfafval opruimen.” Volwassenen kunnen alleen lopen of in een groepje met andere volwassenen. Het verzamelde zwerfafval kunnen de Wijkhelden tegelijk met het huishoudelijk restafval aanbieden in de speciale zwerfafvalzakken. Het systeem is gebaseerd op vertrouwen. “Misschien dat een enkeling denkt: ik gooi mijn eigen huishoudelijk afval in de zak. Dat kun je nooit helemaal voorkomen. We gaan overigens in het najaar starten met steekproeven, waarbij we één keer in de zoveel tijd op een aantal locaties controleren hoeveel zakken er staan en of het overeen komt met de aantallen die mensen hebben doorgegeven. Ook checken we dan wat er in de zakken zit”, vertelt Stuiver.

Anonieme plek

De ruim 1000 Wijkhelden halen op dit moment gemiddeld 500 zakken per maand op. Het aantal Wijkhelden neemt nog steeds toe. Deels is dit te verklaren door de uitgebreide aandacht voor communicatie. Zo is er de promotietour ‘Wijkhelden komen naar je toe’, waarbij Wendy en Wouter Wijkheld kinderen, door het spelen van spellen, enthousiast maken tijdens lokale evenementen. Er staan oproepjes in huis aan huisbladen, er is een Facebook-pagina en er wordt volop getwitterd. Stuiver: “Mensen steken elkaar ook aan. De kracht zit in het feit dat het vanuit mensen zelf komt.” Wethouder Piet de Klein van de gemeente Beuningen denkt dat de laagdrempeligheid een grote rol speelt. “Het is echt tastbaar, want je ziet meteen resultaat. Kinderen zijn er heel bewust mee bezig, merk ik. Sommige jonge Wijkhelden vertelden me over de kennis die ze hebben opgedaan over zwerfafval, grof- en restafval.” De Klein had niet verwacht dat de start van het project zo vlot zou verlopen. “De promotiecampagne en alle communicatie-uitingen dragen zeker bij aan het succes, maar ik denk ook dat mensen zich steeds meer bewust zijn van het feit dat iedereen verantwoordelijk is voor de wereld om zich heen.” Helmer-Englebert: “Ik merk dat het voor de Wijkhelden meer betekent dan alleen rommel opruimen. Op het eerste gezicht lijkt de openbare ruimte een anonieme plek, maar juist door hier actief te worden, kun je dit veranderen en kan dit ook een thuis worden. Je eigen huis houd je schoon en je directe omgeving dus ook.” In de ene wijk zijn veel Wijkhelden-teams actief, in andere wijken weinig of geen. Stuiver: “Waarschijnlijk vinden bewoners van sommige wijken het minder belangrijk, of ze zien het niet als hun taak om zwerfafval op te ruimen, maar mensen kunnen het natuurlijk ook gewoon te druk hebben.” Dar besteedt extra aandacht aan communicatie in de wijken en gemeenten waar het wat minder loopt en probeert bijvoorbeeld via wijkcentra een ingang te vinden bij bewoners. De bevolkingssamenstelling van een wijk lijkt niet bepalend te zijn voor de hoeveelheid Wijkhelden. De plekken waar Wijkhelden actief zijn, betreffen wijken waar relatief veel hoger opgeleiden wonen, maar ook zogenaamde achterstandswijken.

In de gemeente Nijmegen heeft Dar, naast de inzamelings- ook de reinigingstaak en zet het wijkvegers in, die zwerfafval opruimen en prullenbakken legen. In de andere gemeenten is dit niet het geval. Stuiver: “In Nijmegen hebben we zeker de indruk dat het schoner is op de plekken waar Wijkhelden komen. We werken hier met beeldkwaliteit. Als het op de ene plek schoner is door onder andere het werk van de Wijkhelden, verplaatsen we de inzet van Dar naar een plek waar het meer nodig is. De totale omvang van de inzet blijft echter hetzelfde.” Wethouder De Klein van de gemeente Beuningen: “Er zijn in onze gemeente bewoners die al langer zwerfafval verzamelen, op vrijwillige basis en op eigen initiatief, en niet als Wijkheld geregistreerd staan. Je ziet duidelijk het verschil tussen de straten waar deze mensen en de Wijkhelden actief zijn en waar dit niet het geval is.” Marieke Ploegmakers is sinds begin dit jaar begeleider van een team Wijkhelden in Beuningen. Met haar drie kinderen Maartje (4), Tom (6) en Lotte (8) gaat ze één of twee keer per maand op pad. “Ik ergerde me aan de rommel die bleef liggen in onze wijk. Ik vind dat je in zo’n geval niet moet zitten mopperen, maar zelf iets moet doen. Het is leuk om samen met de kinderen te doen en ik zie het als een stukje opvoeding. Met andere ouders praat ik er wel eens over. Op die manier is ook een kennis van mij op het idee gekomen om zich aan te melden, samen met haar kinderen.” Zoontje Tom vult aan: “Ik vind het heel leuk. Vooral dingen oprapen met de knijper vind ik grappig.” Ploegmakers: “De kinderen letten meer op rommel buiten, merk ik. Ze vragen wel eens wanneer we weer gaan opruimen als ze ergens zwerfafval zien liggen.”

Slingeren

Stuiver denkt niet dat de inzet van de Wijkhelden ertoe leidt dat mensen hun rommel juist gemakkelijker laten slingeren. Volgens Helmer-Englebert is het juist andersom: “Vuil trekt vuil aan. Dat is bekend. De Wijkhelden zorgen er juist voor dat het schoon is en dat mensen daardoor minder snel iets op straat gooien.” Er zullen vast mensen zijn die vinden dat Dar of de gemeente het zwerfvuil moet verzamelen, volgens de Nijmeegse wethouder. “Ik krijg hierover overigens nooit boze brieven. Het zal ook samenhangen met het basisniveau dat we hebben afgesproken om de stad schoon te houden en dat we handhaven. We zorgen er hoe dan ook voor dat de stad is opgeruimd.”

Meer informatie over het Wijkhelden-project: www.wijk-helden.nl. Voor vragen kunt u contact opnemen met Michelle Stuiver: m.stuiver@dar.nl.

NVRD: Gram, augustus 2015

Hulp bij het scheiden van afval

In veel gemeenten is de afvalcoach inmiddels een vertrouwd gezicht in het straatbeeld. De invulling van de functie is in elke gemeente weer anders. Wat overeenkomt is dat de afvalcoach inwoners helpt om hun afval op een juiste manier te scheiden.

Toon meer...

Zoek de term ‘afvalcoach’ op met een zoekmachine en je komt al snel terecht op websites met tips voor het kwijtraken van overtollige kilo’s. Gerrit Baron rijdt rond in een auto waarop met grote letters ‘Afvalcoach’ staat. “Als mensen denken dat ik anderen help om af te vallen, help ik ze snel uit de droom”, vertelt hij lachend. Sinds 2012 werkt hij als afvalcoach bij inzamelbedrijf Area Reiniging NV in de gemeenten Coevorden, Emmen en Hoogeveen. Baron vertelt: “Als afvalcoach zorg ik in feite voor een zo kort mogelijke lijn tussen inwoners en Area. Ik help om problemen op het gebied van afvalscheiding te voorkomen en reik oplossingen aan.” Hij werkt nauw samen met de afdeling Communicatie van Area. In het kader van het project ‘Afval Anders’, dat in 2012 van start ging, kregen bewoners van een aantal proefwijken een derde container aangeboden voor de inzameling van plastic afval. Dit bracht met zich mee dat het restafval en het gft nog maar één keer in de drie weken werden opgehaald. Samen met de afdeling Communicatie had Baron een taak in het informeren van bewoners via informatieavonden en andere activiteiten. Creatieve en ludieke acties maakten hier deel van uit. “Zo verzamelden we 22 kilo plastic in een grote duizend literzak en lieten deze zien tijdens informatieavonden. Dit is de hoeveelheid plastic die iemand gemiddeld per jaar weggooit. Inwoners die dachten dat ze met teveel restafval zouden zitten na drie weken, draaiden wel bij als ze dit zagen.”

Knoflook verbouwen

De komst van de derde container zorgde in de ene wijk voor meer weerstand dan in de andere. Zo deed in de Rietlanden in Emmen, een wijk met jonge gezinnen, vanaf het begin 80 tot 90 procent van de bewoners mee aan de proef. “Uit de afname van de hoeveelheid restafval bleek dat het in drie jaar tijd voor inwoners gewoon is geworden om een derde container te gebruiken. Inmiddels doen vrijwel alle bewoners in de Rietlanden mee. In feite heb ik daar als afvalcoach geen werkterrein meer, omdat het zo goed loopt”, vertelt Baron. In een wijk in Hoogeveen verwachtte Area veel problemen bij de introductie van de derde container. Baron: “Dit betrof een wijk met een gemêleerde samenstelling. Uiteindelijke ging het hartstikke goed. Van een Turkse mevrouw heb ik nog uitleg gekregen hoe ik het beste knoflook kan verbouwen.” Baron kwam eigenlijk geen negatieve reacties tegen, maar werd soms wel gewaarschuwd om bij bepaalde bewoners niet langs te gaan, omdat hij ze niet zou kunnen overtuigen. “Ik ging er toch naartoe en wist het ijs te breken. Ik denk dat dit mij lukt omdat ik een positieve instelling heb. Ik bekijk ieder mens zoals hij is en behandel iedereen gelijkwaardig.” De proef van Area is inmiddels afgerond en is geslaagd. De drie gemeenten beslissen zelf hoe ze de inzet van de derde container en de inzameling van plastic verder oppakken. Baron blijft als afvalcoach actief.

Mario van Reij is coördinator Buitendienst Openbare Ruimte in de gemeente Westervoort. Hij geeft leiding aan zeven buitendienstmedewerkers, waaronder twee afvalcoaches. In overleg met de Regionale Sociale Dienst werden twee goede kandidaten gevonden voor de functie van afvalcoach. Van Reij: “Ze zijn het aanspreekpunt voor inwoners en geven advies hoe ze hun afval het beste kunnen scheiden. Ook spreken ze mensen er op aan als ze dit niet op de juiste manier doen. Als mensen vragen hebben over het inzamelsysteem kunnen ze bij hen terecht.” Ook controleren ze afvalcontainers, rapporteren overtredingen en steken zelf de handen uit de mouwen om zwerfafval en gedumpt afval op te ruimen. Ze gaan in overleg met winkeliers om te bespreken hoe we via samenwerking de hoeveelheid zwerfafval kunnen verminderen. Van Reij: “De coaches denken mee over oplossingen, maar zijn ook vasthoudend. Naar plekken waar problemen zijn geconstateerd, keren ze regelmatig terug om te informeren en te controleren of het goed gaat. Dit heeft effect.” Hij vertelt over hun inzet: “Ze zijn enthousiast en doen het keigoed. Ze zijn nog maar sinds maart aan het werk, maar we merken dat hun bekendheid toeneemt. Werken met een afvalcoach staat bij ons nog in de kinderschoenen, maar we gaan dit verder uitbouwen.” De coaches werken nauw samen met de gemeentelijke handhaver en inzamelbedrijf SITA.

 Monitoring

De gemeente Delft heeft sinds begin 2013 een afvalcoach. Delft maakte hierbij van de nood een deugd. Ineke van Beelen, adviseur bij Stadsbeheer in Delft: “De ‘nood’ bestond uit een beperkte capaciteit voor toezicht en handhaving op afval. Ook was er een medewerker van Stadsbeheer die zijn gebruikelijke werk niet meer kon uitvoeren vanwege fysieke klachten. De ‘deugd’ hield in dat deze medewerker aan een boa werd gekoppeld. In bepaalde buurten gaat dit duo nu gezamenlijk op stap om huis aan huis mensen te informeren over een juiste aanbieding van hun afval.” Het doel van de huisbezoeken is om duidelijk te maken wat de regels zijn, maar ook om de verantwoordelijkheid bij de wijkbewoners te leggen. De toon is positief. Van Beelen: “Vrijwel iedereen is het met ons eens als we zeggen dat we een schone buurt belangrijk vinden. We laten zien dat we preventief bezig zijn en dat we controleren of de voorzieningen op orde zijn. Het gesprek eindigt met het sluitstuk van de veiligheidsketen, namelijk de handhaving. Dan wijzen we op de forse boetes die we uitdelen bij het niet naleven van de regels.” Het duo belt aan rond etenstijd, omdat dan de meeste mensen thuis zijn. Van Beelen: “Werktijden na 17.00 uur zijn dus cruciaal in dit project. Boa’s zijn hieraan gewend, maar voor de betreffende medewerker van Stadsbeheer was dit een grote omschakeling.” Een paar weken lang zijn de boa en de medewerker veel aanwezig in een bepaalde buurt, waarbij ze zich steeds richten op communicatie, preventie en handhaving. Daarna neemt de intensiteit van de bezoeken af en gaan ze naar een volgende locatie, waar ze dezelfde aanpak hanteren. Waar nodig, komen ze terug op een locatie waar ze eerder zijn geweest. Toezicht & Handhaving en Stadsbeheer vullen elkaar aan. “De boa is communicatief geschoold en juridisch bevoegd. De medewerker van Stadsbeheer kent de stad als zijn broekzak en verdubbelt als het ware de capaciteit om illegaal afval te bestrijden”, vertelt Van Beelen. Wijkbewoners reageren positief. “Er zijn zelfs mensen die vragen wanneer we naar hun wijk komen.” Het duo werft ook Supporters van Schoon, waarvan het aantal sinds 2013 is verdubbeld tot bijna 500. Van Beelen: “Dat komt vast niet alleen door deze aanpak, maar is er wel deels aan te danken.” Alle betrokkenen vinden dat het schoner is geworden in de betreffende buurten. Graag wil Van Beelen meer aandacht besteden aan monitoring, zodat dit ook feitelijk aantoonbaar is. “We zoeken nu uit hoe we monitoring het beste kunnen regelen en hoe we dat gaan betalen.” Ze vindt de term ‘afvalcoach’ nog niet helemaal passend bij de huidige werkwijze. “Deze benaming suggereert een coördinerende functie: de spil in een netwerk. Dat is bij de huidige functie-invulling nog niet het geval.”

Zichtbaarheid, herkenbaarheid en benaderbaarheid zijn belangrijk bij de inzet van een afvalcoach, blijkt uit de ervaringen. Sinds 2014 beschikt Delft over een speciale auto om ter plekke, volgens de arbo-regels,  illegaal afval te kunnen onderzoeken. Van Beelen: “Dit is efficiënt en wijkbewoners zien dat we daadwerkelijk uitpluizen waar het afval vandaan komt. Onze verwachting is dat mensen hierdoor minder snel zullen overgaan tot illegale dumpingen.” De afvalcoaches in Westervoort dragen speciale uniformen, met een logo. Ze rijden bovendien rond in een herkenbare auto. Van Reij: “We hebben bewust gekozen voor een uniform. Inwoners reageren positief op hun aanwezigheid en omdat ze zo herkenbaar zijn, stappen mensen gemakkelijk op ze af.” Baron valt op met zijn auto met opschrift. Hij werkt al sinds 1978 in de afvalbranche. “Eigenlijk heb ik alles wel gedaan wat met afval en reiniging te maken heeft. Door mijn jarenlange praktijkervaring weet ik veel over de diverse wijken. Mensen kennen mij bovendien.”

Onverwachte situaties

Communicatieve vaardigheden zijn voor deze functie onontbeerlijk. Van Reij: “Onze afvalcoaches zijn geselecteerd op basis van hun sociale vaardigheden. Ze kunnen zich goed uitdrukken, spreken goed Nederlands en nemen de tijd om met iemand in gesprek te gaan. Bovendien hebben ze een interne opleiding gehad, waardoor ze uitstekend zijn toegerust voor hun taak.” Baron werd zelf benaderd door Area toen er een vacature voor een afvalcoach kwam. “Het klinkt een beetje raar uit mijn eigen mond, maar ik kan goed met mensen omgaan en maak gemakkelijk contact”, zegt hij. Inwoners kunnen Baron op straat aanspreken, maar ze kunnen hem ook bellen of een e-mail sturen. Hij gaat spontaan om met onverwachte situaties: “Toen een raadslid uit Hoogeveen vertelde dat hij zijn twijfels had over het nut van een derde container, heb ik hem meegenomen in de auto, het proefgebied laten zien en uitleg gegeven. We hadden leuke gesprekken. Hij heeft op deze manier een reëel beeld gekregen van wat wij doen en nastreven en wat het oplevert.”

NVRD: Gram, juni 2015

De cirkel wordt rond

De Twentse textielcirkel biedt een oplossing voor de grote hoeveelheid textiel die nog verdwijnt in het restafval. De gemeente Enschede, inzamelbedrijf Twente Milieu en kringloopwinkel Het Goed werken samen om zoveel mogelijk textiel aan de bron te scheiden én het ingezamelde textiel in de regio te houden.

Toon meer...

“De start van de textielcirkel op 1 januari 2014 liep parallel met een herziening van het gemeentelijk beleid van Enschede met betrekking tot de textielinzameling”, vertelt Theo Matton, beleidsadviseur bij de gemeente Enschede. “We wilden meer textiel scheiden bij de bron, vóór het in het restafval belandt, maar ook wilden we de lokale werkgelegenheid stimuleren.” Tot 2014 zamelde kringloopbedrijf Het Goed het textiel in Enschede in. Matton: “Textiel is business. We kunnen dit aan de markt overlaten, maar als gemeente wilden we hier graag invloed op uitoefenen. Dit is vertaald in de textielcirkel.” Twente Milieu ging voortaan de inzameling doen en legde samen met kringloopwinkel Het Goed contractueel vast dat voor elke 40 ton textiel die werd ingezameld, één persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt in de textielsortering aan het werk kwam. De sortering vindt plaats bij kringloopbedrijf Het Goed in Enschede. Het textiel uit omliggende gemeenten wordt gesorteerd bij kringloopbedrijf De Beurs in Oldenzaal. Het bruikbare textiel wordt in de kringloopwinkels verkocht. De categorie textiel die niet meer draagbaar is volgens Nederlandse normen, gaat in de verkoop voor ontwikkelingslanden. Al het overige textiel gaat naar VAR/Frankenhuis die het afgedankte materiaal tot vezels verwerkt. Op die manier ontstaat er extra werkgelegenheid en blijft een groot deel van de textielketen binnen de regio.

Accessoires

Vóórdat de Twentse textielcirkel werd opgericht, verdween acht tot tien kilo textiel per inwoner, per jaar, in het restafval. Matton: “Er werd ongeveer 670 ton textiel gescheiden ingezameld in Enschede. Uit sorteeranalyses bleek dat er nog 1150 ton in het restafval zat.” De samenwerkende partijen streven er naar om in 2020 de helft van het textiel dat nu nog in het restafval terecht komt, er uit te halen. Jos Markslag, adviseur bij Twente Milieu: “Voor de gemeenten die aandeelhouder zijn van Twente Milieu (Almelo, Borne, Enschede, Hengelo, Hof van Twente, Losser en Oldenzaal) komt dit in totaal neer op 1600 ton per jaar. De prognose is dat we in 2015 tussen de 1400 en 1500 ton in deze gemeenten zullen inzamelen. Ik verwacht dat we de doelstelling voor 2020 dus ruimschoots gaan halen.”

Ook voor de kringloopwinkels is het uiteraard belangrijk dat er meer textiel gescheiden wordt ingezameld. Auke van der Hoek, projectleider van Het Goed in Enschede: “Het gaat daarbij niet alleen om kleding, maar ook om bijvoorbeeld schoenen, gordijnen, lingerie en accessoires als petjes en riemen. Al deze spullen kunnen mensen in de textielcontainers kwijt. Textiel is een belangrijk product in ons assortiment. De milieudruk vermindert door hergebruik, maar het is ook belangrijk voor onze inkomsten en voor de werkgelegenheid die we kunnen bieden; zowel in de sortering, als in de verkoop.” VAR/Frankenhuis is in het Twentse Haaksbergen gevestigd en vervezelt het textiel dat onverkoopbaar, maar nog bruikbaar is en maakt er nieuwe garens van. Op dit moment worden er garens vervaardigd die voor 50 procent zijn samengesteld uit gerecycled textiel. Ook stichting Texperium uit Haaksbergen is bij de textielcirkel betrokken. De stichting onderzoekt hoe op een rendabele manier materiaal kan worden hergebruikt. Zo bedacht Texperium een methode om handdoeken uit defensiekleding en tassen uit KLM-uniformen te maken. Markslag: “Ze kijken in feite tot welk percentage het materiaal geschikt is om nieuwe garens van te maken, maar ook of er nieuwe producten uit kunnen worden gemaakt. De prijs van de garens die ze produceren, mag uiteraard niet hoger zijn dan van een nieuw product. Het gaat niet alleen om duurzaamheid, maar ook om het economische belang.”

Textielpieten

Naast de textielinzameling door Twente Milieu, halen enkele charitatieve instellingen huis-aan-huis textiel op in Enschede. De opbrengst hiervan komt ten goede aan enkele lokale goede doelen. Zo zamelt het Leger des Heils in voor de eigen vestiging in Enschede en gaat een ander deel naar een lokale manege waar mensen met een beperking kunnen paardrijden. De derde partij die textiel aan huis inzamelt is de plaatselijke Kledingbank. Matton: “De inzameling huis-aan-huis en via containers vindt nu nog apart van elkaar plaats, maar we gaan binnenkort in gesprek om te kijken hoe we dit kunnen integreren. De sortering van het textiel dat aan huis wordt ingezameld, vindt nu namelijk nog niet in Enschede plaats. De bedoeling is dat dit in de toekomst wel in Twente gaat gebeuren.” De textielcontainers waar mensen hun afgedankt textiel naartoe kunnen brengen, stonden eerst verspreid over de stad, maar zijn nu geïntegreerd op milieu-eilandjes, op enkele centrale plekken. Het aantal containers is toegenomen en ze zijn nu allemaal ondergronds. Matton: “De service voor de burger is dus verbeterd, maar er zijn hier en daar nog wel wat lekstromen. Er zijn meer partijen die zich op textiel richten, zoals kleinere kringloopbedrijfjes, maar ook winkels als H&M. Hier en daar staan op particuliere terreinen containers van KICI. Het materiaal dat hierin terecht komt, belandt in ieder geval niet bij het restafval. Om die reden hebben we er geen probleem mee. Als dit soort containers echter in de openbare ruimte staan, gaan we daar wel op handhaven, omdat Twente Milieu daar het alleenrecht heeft.”

Veel aandacht gaat uit naar de communicatie met inwoners. Om mensen te stimuleren meer textiel gescheiden aan te bieden, bedenkt Twente Milieu soms ludieke acties. Zo was er rond sinterklaas een speciale actie met textielpieten, die bij de diverse milieupleintjes in Enschede uitleg gaven over het gescheiden inzamelen van textiel. Veel mensen bleken niet te weten dat ook kapotte kleding in de textielcontainer mag. Inwoners die zich lieten informeren door de textielpiet, kregen een gerecycled cadeautje. De actie kreeg veel aandacht in de krant. Markslag: “Mensen vertellen het verder en zo verspreidt de boodschap zich.”

Textiel is een prioritaire stroom met een hoge milieudruk. Voor de productie van één t-shirt is ongeveer 150 gram pesticide en 2500 liter water vereist. Wereldwijd is 10 procent van alle pesticiden bestemd voor de katoenteelt. Markslag: “Deze informatie gebruiken we ook in de communicatie met inwoners, bijvoorbeeld via artikelen in de krant. Ik merk vaak op verjaardagen dat mensen niet weten hoe belastend textiel voor het milieu is, maar ook dat ze niet op de hoogte zijn wat ze wel en niet in de textielcontainer kunnen gooien. Het gaat dus echt om bewustwording.” In de gemeenteraad van Enschede is op dit moment een discussie gaande hoe een toename kan worden gerealiseerd van de diverse gescheiden afvalstromen. Matton: “We hebben in onze gemeente een scheidingspercentage van 44 procent. Dat kan verder omhoog. We verwachten dit jaar een besluit van de gemeenteraad waardoor er een trendbreuk kan komen. De gemeente zal een keuze maken voor diftar, omgekeerde inzameling, of vierwekelijkse inzameling van restafval. Dan zal de hoeveelheid gescheiden ingezameld textiel ook toenemen.”

Met de textielcirkel loopt Twente voorop. Het textiel, maar ook de opbrengst en de werkgelegenheid blijven op deze manier zo dicht mogelijk bij huis. Matton: “Ik denk dat het uniek is dat we de inzameling en de sortering lokaal houden. Deze opzet functioneert als een groeimodel voor de regio. We zoeken uit of de textielcirkel levensvatbaar is, zodat we dit regionaal kunnen gaan uitzetten. Ik ben benieuwd hoe het proces verder zal gaan. Het mooie is ook dat Enschede een verleden heeft op dit terrein, vanwege de vele textielfabrieken die hier vroeger stonden.” Markslag vult aan: “Op die manier is de cirkel weer rond.”

NVRD: Gram, mei 2015

Minder restafval in Losser

In juni 2014 startte in de gemeente Losser een pilot met een inzamelcontainer voor verpakkingen. Uit een eerste evaluatie blijkt dat de proef een succes is. Per huishouden wordt gemiddeld 80 kilogram verpakkingsmateriaal ingezameld.

Toon meer...

“De resultaten zijn nog beter dan we verwacht hadden. Er zijn meer kilo’s ingezameld en de kwaliteit van het ingezamelde materiaal is hoog. Er zit weinig verontreiniging tussen”, vertelt Marcel Wildschut, wethouder in Losser. De pilot is een samenwerking tussen de gemeente Losser, inzamelbedrijf Twente Milieu en verwerkingsbedrijf Twence. Op 2 juni vorig jaar startte de gescheiden inzameling van verpakkingen in het kerkdorp De Lutte en in nieuwbouwwijk De Saller. Bewoners konden vanaf dat moment hun plastic verpakkingsmateriaal, blik en drankkartons in een aparte container kwijt. De evaluatie gaat over het eerste half jaar van de pilot. Hieruit blijkt dat per huishouden, op jaarbasis, 80 kilogram verpakkingsmateriaal gescheiden wordt ingezameld. De hoeveelheid restafval per huishouden is ongeveer 500 kilo per jaar. Willy Brinkbäumer, projectleider bij Twente Milieu: “Die 80 kilo betekent dus een flinke reductie van de hoeveelheid restafval. Ook als je het afzet tegen de 15 kilogram plastic verpakkingen die we gemiddeld per huishouden elders in Losser inzamelen, scheelt de nieuwe aanpak een slok op een borrel.”

Luierperiode

Inwoners kozen op vrijwillige basis voor de verpakkingencontainer. Bij de start deed 85 procent van de inwoners mee. Inmiddels is dit opgelopen naar 90 procent. In totaal doen bijna 900 huishoudens mee. Het restafval wordt, alternerend met het verpakkingsmateriaal, vierwekelijks ingezameld. Eerder haalde Twente Milieu het restafval tweewekelijks op. De vierwekelijks inzameling pakt in praktijk goed uit. Wildschut: “Losser ligt in een landelijke omgeving. De meeste mensen die meedoen met de proef hebben genoeg ruimte voor een derde container, naast de restafval- en de gft-container.” Inwoners voor wie de vierwekelijkse inzameling aantoonbaar een probleem vormt, zoals stomapatiënten en gezinnen met kinderen in de luierperiode, kregen een pasje van de gemeente waarmee ze tijdelijk gebruik kunnen maken van centrale containers om dit specifieke restafval kwijt te raken.

De wethouder denkt dat de goede resultaten onder meer te verklaren zijn uit de aandacht die is besteed aan communicatie over de pilot. Lokale media berichtten uitgebreid over de invoering van de verpakkingencontainer. Brinkbäumer: “Een deel van de mensen die in eerste instantie geen voorstander waren van een derde container, heeft hem later alsnog genomen. Ze merkten dat het toch erg handig is. Het is bovendien een kwestie van goed uitleggen waarom het belangrijk is. De prikkel voor het ophalen van restafval verschuift langzamerhand. Mensen beseffen steeds beter dat het om grondstoffen gaat en willen graag meewerken aan afvalscheiding.” Een kleine minderheid die niet meedoet aan afvalscheiding zal er blijven, volgens hem: “Je ziet bijvoorbeeld in andere gemeentes bij de inzet van papiercontainers dat eenzelfde percentage van 85 à 90 procent meedoet. Sommige mensen hebben wellicht geen zin om afval te scheiden, maar het kan ook goed dat buren gezamenlijk een container gebruiken.” Met het aanpassen van de inzamelcyclus zijn de inzamelkosten voor de gemeente Losser hetzelfde gebleven. Wildschut: “Doordat we het verpakkingsmateriaal gescheiden aanleveren, krijgen we daar een vergoeding voor. Uiteindelijk levert het ons daarom geld op. Dat vertaalt zich in de hoogte van de afvalstoffenheffing. Met ingang van 1 januari is deze een paar procent naar beneden bijgesteld. We verwachten dat in de toekomst het bedrag voor de afvalstoffenheffing nog verder omlaag kan.”

Leerzame ervaring

Verwerker Twence sorteerde tijdelijk het ingezamelde verpakkingsmateriaal. Sinds 1 januari is dit uitbesteed aan verwerkingsbedrijf Attero. Frank Siebelt, accountmanager bij Twence: “Wij sorteerden deels mechanisch en deels handmatig. Voor de pilot in Losser is dat een effectieve sorteermethode. Als de volumes echter wezenlijk toenemen, is een volledig mechanisch sorteersysteem een must.” Voor Twence is deelname aan de pilot een leerzame ervaring. Het bedrijf heeft plannen om een nieuwe sorteerinstallatie te realiseren voor huishoudelijk restafval. Siebelt: “Door deelname aan de pilot weten we meer over de samenstelling van het ingezamelde materiaal en het meest optimale sorteerproces. Het past dus goed in onze toekomstplannen waarmee we, met een moderne sorteerinstallatie, toe willen werken naar het terugwinnen van een maximum aan grondstoffen.”

Losser streeft er naar om in 2030 nog maar 100 kilo restafval per huishouden in te zamelen. Wildschut verwacht dat dit haalbaar is. “We kunnen nog secuurder worden in het scheiden van afval. Er komen nu nog steeds verpakkingen en andere materialen in de restafvalcontainer terecht.” Verdere optimalisatie van het systeem zit, volgens hem, in de aanschaf van kleinere containers voor het restafval. “Als de hoeveelheid restafval verder afneemt, kunnen we wellicht naar een 80 liter container, in plaats van de huidige containers van 240 liter.” Brinkbäumer is van mening dat een verdere reductie van het restafval goed mogelijk is door sterkere prikkels op bronscheiding te zetten, bijvoorbeeld via een gedifferentieerd tarievensysteem, waarbij betaald wordt voor de hoeveelheid restafval die mensen aanbieden. Losser heeft een vorm van diftar, waarbij een kleine restafvalcontainer wat minder kost dan een grotere. “Deze prikkel is echter niet zodanig dat we hiermee de doelstelling van 2030 zonder meer halen. Daarvoor is echt meer nodig.” Siebelt denkt dat de hoeveelheid restafval verder kan afnemen door de bestaande systemen voor de inzameling van gft, papier, glas en kunststofverpakkingen verder te optimaliseren. “Met alleen bronscheiding kunnen de gemeentelijke doelstellingen echter niet gerealiseerd worden. Ik zie daarom het meest in een combinatie van bronscheiding en nascheiding.”

Robots

De meningen over de voor- en nadelen van bronscheiden en nascheiding zijn verdeeld. Brinkbäumer: “Op een bepaald moment is er sprake van een hoeveelheid restafval van ongeveer 100 kilogram per huishouden, per jaar. Dat zijn ongeveer twintig vuilniszakken. Een verdere bronscheiding van dit materiaal is lastig en wordt erg duur. Het houdt een keer op. Dan kom je mogelijk bij nascheiding terecht.” Wildschut is persoonlijk voorstander van bronscheiding, zodat mensen zich bewust worden van de hoeveelheid en soorten afval waarmee ze te maken hebben. “Het probleem zit eigenlijk bij de producenten, die veel verpakkingsmaterialen gebruiken. Dat is de echte bron. Als mensen bewust bezig zijn met materialen scheiden en beseffen hoeveel verpakkingen ze in huis halen, gaan ze hopelijk beter letten op wat ze kopen. Dat kan dan weer een signaal zijn voor de producenten. Voor mij zit daarin de winst van bronscheiding.” Siebelt ziet het scheiden van materialen door inwoners als een efficiënte vorm van bronscheiding. “Maar het is ondoenlijk om voor elke individuele component voorzieningen te treffen. In dit geval worden er drie verschillende componenten samen ingezameld. Wellicht kan dit nog worden uitgebreid, bijvoorbeeld met kleine elektronische apparaten of hout. Nascheidingstechnieken hebben een hoge vlucht genomen in de afgelopen jaren. De inzet van infrarood- en röntgentechnieken en robots maken het mogelijk om steeds sneller en ook steeds beter materialen te sorteren. Het wordt bovendien steeds kostenefficiënter. Voor Twence is het meest ideale systeem een combinatie van aan de bron interveniëren, zodat er minder restafval is, samen met een vorm van nascheiding op een centrale plaats voor grote volumes.”

Volgens de gegevens uit het eerste deel van de proef is de hoeveelheid restafval met 6 procent afgenomen. De definitieve resultaten volgen in de eindevaluatie in juli/augustus. De uitkomsten zijn van betekenis voor de regio, omdat heel Twente de doelstelling van 100 kilo restafval, per huishouden, in 2030 omarmt. Andere Twentse gemeenten zijn op dit moment ook druk doende met nieuwe vormen van afvalbeleid, die extra efficiency opleveren. Zo staat in de gemeente Oldenzaal een discussie op de agenda over het beoogde toekomstscenario, waarbij het gaat om de vraag welke kant ze op zullen gaan. Willen ze aan de slag met omgekeerde inzameling, werken met diftar of starten met vierwekelijkse inzameling van restafval? Brinkbäumer: “Dit speelt op dit moment in meerdere gemeenten. Vandaar ook dat andere gemeenten met argusogen kijken hoe het in Losser gaat. Worden de verpakkingen goed gescheiden? Hoeveel wordt er opgehaald? Blijven mensen meedoen? Alle indicatoren staan tot nu toe op groen. Uit de eindevaluatie zal blijken wat de uiteindelijke resultaten zijn.”

NVRD: Gram, april 2015

Nijmegen schaft afvalstoffenheffing af

De opbrengst die de afvalstoffenheffing opleverde, zal voortaan worden gehaald uit de onroerendezaakbelasting (OZB). Ook voor de overheveling naar de OZB staat een traject van drie jaar. De plannen voor het afschaffen van de afvalstoffenheffing zijn vastgelegd in het Nijmeegse coalitieakkoord 2014-2018. Freico-Jan Amberg, communicatieadviseur en woordvoerder van de gemeente Nijmegen, geeft uitleg.

Toon meer...

Waarom kiest Nijmegen voor deze opvallende stap om de afvalstoffenheffing (geleidelijk) af te schaffen?

“We willen de woonlastendruk in onze stad anders verdelen, volgens het principe ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’. Ongeveer tweederde van de ruim 37.000 huurders in Nijmegen heeft een inkomen beneden modaal. Huurders zijn in de afgelopen jaren onevenredig hard getroffen door allerlei landelijke maatregelen. Bovendien besteden ze, gemiddeld gezien, een groter deel van hun inkomen aan woonlasten. Huurders van woningen en ook van bedrijfspanden zullen daarom minder lokale lasten gaan betalen. Ook voor Nijmegenaren die een goedkoper huis bezitten, is de maatregel gunstig.”

Wat betekent dit concreet voor woningeigenaren?

“Alle woningeigenaren gaan meer OZB betalen. Daar staat tegenover dat ze geen afvalstoffenheffing meer hoeven te betalen. Als je deze bedragen tegen elkaar afzet (OZB minus de oorspronkelijke afvalstoffenheffing) betekent dit dat woningeigenaren met een woning die minder dan twee ton waard is uiteindelijk minder worden belast. Zij gaan er financieel iets op vooruit. Woningeigenaren met duurdere woningen gaan meer betalen. In de meeste gevallen scheelt dit enkele euro’s per maand.”

Wat betekent het voor eigenaren van bedrijfspanden?

“In de komende jaren verschuift voor bedrijven geleidelijk het gebruikersdeel van de OZB van huurder naar eigenaar. Voor een eigenaar die tevens gebruiker is van een bedrijfspand verandert er dus niets. Ondernemers die huren, gaan minder betalen. In Nijmegen is het grootste gedeelte van de ondernemers huurder. Dat geldt zeker in de binnenstad. Wanneer een eigenaar van een pand de OZB niet doorberekent in de huur, betekent dit een lastenverlichting voor de huurder. Als hij het wel doorberekent, is de huurder per saldo niet duurder uit, omdat hij het gebruikersdeel tot nu toe betaalde. Het overgrote deel van de bedrijven zal er niet op achteruit gaan, of gaat zelfs minder betalen. De verschuiving naar de OZB is bovendien te zien als een efficiencyslag. Eigenaren van woningen en bedrijven krijgen één aanslag in plaats van twee. Ook is het een prikkel om leegstand tegen te gaan.”

Wat betekent dit voor woningcorporaties? Heeft deze maatregel invloed op de huurprijzen?

“Deze kosten zullen niet worden doorvertaald in de huurprijzen, want huurverhogingen zijn niet zomaar mogelijk. De jaarlijkse huurverhoging wordt door het rijk vastgesteld. Woningcorporaties voorzagen problemen en we zijn met ze in gesprek gegaan. Wij zijn ons er van bewust dat het effect van de maatregelen kostenverhogend is voor corporaties. In combinatie met onze investeringen in betaalbaarheid en duurzaamheid van woningen creëren we echter in onze ogen een voedingsbodem voor een partnership met de corporaties. Ook hebben we afgesproken dat we de effecten goed zullen monitoren.”

Wat betekent het (financieel) voor de gemeente?

“Deze keuze levert een lastenverschuiving op ten gunste van huurders. Hierachter gaat geen financieel argument schuil. De verschuiving van de woonlasten levert de gemeente geen directe extra opbrengsten op, maar het is wel een feit dat de gemeente geen kwijtschelding afvalstoffenheffing meer hoeft te verlenen. Hiermee besparen we zo’n € 500.000. Daar staat tegenover dat deze maatregel de gemeente, als eigenaar van gebouwen, zelf ook treft. Dit kost Nijmegen per saldo € 300.000.”

Geef je geen verkeerd signaal af aan burgers, als de afvalstoffenheffing wordt afgeschaft?

“Nijmegen heeft diftar. We handhaven de – betaalde – restafvalzak, van € 0,93 per stuk. Inwoners betalen dus nog steeds om hun afval op te laten halen. De prikkel om afval te scheiden blijft bestaan.”

Hoe zit het met de juridische houdbaarheid van deze maatregelen?

“Dit voorstel en het tempo van de verschuivingen zijn door de landsadvocaat op de juridische houdbaarheid getoetst. De conclusie is dat Nijmegen de afvalstoffenheffing geleidelijk mag afschaffen. Ook voldoen de plannen, volgens de landsadvocaat, aan de eisen van algemene beginselen van behoorlijk bestuur.”

NVRD: Gram, april 2015

Naar een afvalvrije gemeente

Op 1 januari 2013 voerde de gemeente Deventer diftar in. Sinds die tijd is de hoeveelheid restafval in de gemeente gedaald van 236 naar 127 kilo per inwoner, per jaar. Deventer wil deze hoeveelheid nog verder af laten nemen tot 100 kilogram per jaar in 2018 en uiteindelijk een afvalvrije gemeente worden.

Toon meer...

Na de invoering van diftar is Deventer van achterblijver, koploper geworden in de landelijke benchmark Afvalscheiding. Het bronscheidingspercentage steeg van 55 procent in 2012 naar 68 procent in 2013, terwijl landelijk gezien het scheidingspercentage 50 procent is. Frits Rorink, sinds negen maanden wethouder in Deventer: “Mijn voorganger is met de invoering van diftar aan de slag gegaan. Deventer heeft hier een succesverhaal van gemaakt, dankzij de inzet van de inwoners.” Henk Knip, directeur van inzamel- en verwerkingsbedrijf Circulus-Berkel: “Het succes is opvallend als je het afzet tegen het feit dat het een stedelijk gebied betreft. In Deventer is veel hoogbouw en er wonen relatief veel studenten en inwoners met een allochtone achtergrond.” Over het algemeen dragen deze factoren ertoe bij dat scheidingspercentages lager uitvallen.

Tijdens het traject waarbij diftar werd ingevoerd, stuitte de gemeente op relatief weinig weerstand. Knip: “We hebben goed gekeken naar de ervaringen in andere gemeenten en naar verbeterpunten die daaruit naar voren kwamen.” Deventer zette flink in op doelgerichte communicatie. Verspreid over de stad werden informatiebijeenkomsten georganiseerd in wijkcentra, maar ook bij woningcorporaties en studentenhuisvesting. Voor informatiebijeenkomsten in de moskee schakelde de gemeente de imam in. Inwoners ontvingen de Diftar-krant, die in diverse talen verscheen en bij de hoogbouw werd huis-aan-huis geflyerd.

Bewoners van verzorgingscentra kregen uitleg over de werking van een ondergrondse container, met behulp van een dummy waarmee ze konden oefenen. Lokale media besteedden veel aandacht aan het onderwerp. Inwoners kregen niet alleen informatie over de nieuwe regels, maar ook over wat het hen opleverde. Met een rekenhulp, die te vinden was op de websites van de gemeente en van Circulus-Berkel, konden ze zelf uitrekenen wat ze bespaarden als ze minder vaak een container aan de straat zetten. Een groot deel van het succes is volgens Rorink bovendien toe te schrijven aan de constante lijn die het college aanhield. “Discussies met de gemeenteraad, de inwoners of in de pers hebben er niet toe geleid dat de gemeente is gaan zwalken. We hadden een doel voor ogen en zijn daar niet van afgeweken. Die rechte lijn gaan we ook in de komende jaren doorzetten om de resultaten nog verder te verbeteren.”

Na de invoering van diftar was er in eerste instantie regelmatig sprake van overlast door illegale afvaldumpingen. Deventer besloot een strak handhavingsbeleid te hanteren. Anne-Marie Holleman, accountmanager gemeente Deventer: “In het begin hebben we niet beboet, maar na een paar maanden zijn we dat wel gaan doen. Dat heeft effect gehad. In het afgelopen jaar hadden we nog maar een paar honderd gevallen van spoedeisende bestuursdwang. Dat is eenderde van het jaar daarvoor. Mensen weten nu wat de regels en afspraken zijn.” Over het opleggen van boetes verschenen soms ingezonden brieven in de krant. “We hebben het handhavingsbeleid regelmatig tegen het licht gehouden, getoetst aan de dagelijkse praktijk en besloten het voort te zetten. Dit is een van de factoren geweest die ertoe hebben bijgedragen dat de hoeveelheid restafval per inwoner bijna is gehalveerd van 236 naar 127 kilo per jaar, in twee jaar tijd”, vertelt Rorink.

Droge fracties

De verwachting is dat de hoeveelheid restafval in Deventer dit jaar nog iets verder daalt. Holleman: “Ons bronscheidingspercentage is nu 69 procent. We willen komen tot de kabinetsdoelstelling van 75 procent.” Deventer voerde diftar in op basis van volumefrequentie. Inwoners betalen, naast een vast tarief, een variabel tarief voor iedere aanbieding restafval. Er zijn minicontainers voor het restafval van 140 en 240 liter en bewoners van hoogbouw en de binnenstad maken gebruik van ondergrondse containers, met een volume van 60 liter. Deventer koos bewust voor een haalsysteem. Circulus-Berkel haalt de droge fracties papier, drankverpakkingen en glas/metaal huis-aan-huis op. Dit doet het bedrijf samen met Sallcon, waar mensen werken met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deventenaren konden, op vrijwillige basis, kiezen voor een 240-liter container waarin ze hun kunststof kwijt kunnen. Hoewel ze er een extra container bij kregen, koos 95 procent hiervoor. Holleman: “Ook hebben we een nultarief voor gft ingevoerd en de capaciteit van onze milieustraat uitgebreid, waardoor mensen gemakkelijker een aantal andere grondstoffen kunnen inleveren. Al deze maatregelen samen hebben ertoe geleid dat inwoners het nieuwe systeem gemakkelijk accepteerden. Bovendien biedt het perspectief voor nog betere resultaten.”

Vóór het einde van de huidige collegeperiode in 2018, streeft Deventer er naar om maximaal 100 kilo restafval per inwoner in te zamelen. Rorink: “Op termijn willen we bereiken dat er helemaal geen restafval meer is: omgekeerd inzamelen.” Het uiteindelijke doel om een afvalvrije gemeente te worden, houdt in dat de hoeveelheid restafval verder afneemt tot 10 kilogram per inwoner per jaar, in 2030. Het Afval- en Grondstoffenplan 2015-2018 van Deventer vormt de basis voor het vervolg. De gemeenteraad krijgt het plan in het eerste kwartaal van 2015 ter besluitvorming voorgelegd. De eerste fase van het plan heeft betrekking op de invoering van de BEST-tas, waarmee boeken, elektrische apparaten, speelgoed en textiel huis-aan-huis worden opgehaald. Hiermee zijn in 2014 vier pilots van start gegaan. Samen met de kringloopbedrijven en sociale werkvoorzieningschappen in de regio wordt onderzocht hoe de ingezamelde stromen beter hergebruikt of gerecycled kunnen worden. Voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt biedt dit mogelijkheden om deel te nemen aan het arbeidsproces. Bij de eerste fase hoort ook de uitbreiding naar een container voor plastic- en drankverpakkingen en eventueel voor metaal en blik, in plaats van de huidige plasticcontainer. De frequentie van de restafvalinzameling wordt bovendien verlaagd van twee naar vier weken om de bereidheid van mensen om grondstoffen te scheiden verder te vergroten.

Na de beoordeling van de eerste fase neemt de gemeenteraad een beslissing over het vervolg. Als in de tweede fase wordt ingezet op omgekeerd inzamelen, vereist dit extra investeringen voor de aanleg van ondergrondse containers en voor inzamelmethodes die verder worden geperfectioneerd. Holleman: “De grote klapper, het verminderen van het restafval met 80 procent, hebben we in 2013-2014 al gehad. Met de maatregelen die nog komen, zullen we niet meteen weer 30 kilo van het restafval afhalen, om tot 100 kilo per inwoner te komen in 2018. Dat gaat in kleinere stukjes. Het zal een kwestie van lange adem worden.” Rorink: “In maart gaan we met ons vervolgvoorstel naar de gemeenteraad. We maken goed inzichtelijk hoe het financiële plaatje er uit gaat zien als we het systeem verder verfijnen. Uiteindelijk draait het om het bedrag dat de inwoners moeten gaan betalen voor hun afvalstoffenheffing.” Daarbij gaat het niet alleen om de directe kosten voor de verwerking en inzameling van afval, maar ook om kosten die daar tegenaan schurken, bijvoorbeeld voor de inzet van communicatiemiddelen, of voor handhaving. Holleman: “Uit de benchmark Afvalscheiding blijkt dat Deventer niet de goedkoopste, maar ook niet de duurste is in Nederland. Sommige kosten die betrekking hebben op de afvalstoffenheffing zijn beïnvloedbaar. Aan die knoppen kun je dus draaien. Eerder heeft de gemeenteraad bewust gekozen voor onderdelen in de afvalstoffenheffing die leidden tot kostenverhoging. Maar die keuzes hebben ook geleid tot onze mooie resultaten.”

NVRD: Gram, maart 2015

Stadswerk en de NVRD werken samen

Sinds afgelopen jaar werkt de NVRD samen met Vereniging Stadswerk Nederland. Stadswerk houdt zich bezig met de inrichting en het beheer van de fysieke leefomgeving. De samenwerking is een logische ontwikkeling, volgens Maarten Loeffen, directeur van Stadswerk. “De werkzaamheden van de leden van de NVRD verschuiven steeds meer richting beheer van de openbare ruimte. Dan kom je elkaar tegen.”

Toon meer...

Maarten Loeffen is sinds maart 2014 directeur van Stadswerk. De vereniging biedt een forum om kennis en ervaring uit te wisselen over onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Bij Stadswerk zijn gemeenten en bedrijven aangesloten en er zijn individuele leden. In totaal bestaat het netwerk uit ongeveer 3000 personen. Van de leden heeft 40 procent een uitgesproken voorkeur voor groene vraagstukken, 28 procent voor rood, 28 procent voor grijs en 4 procent voor water. Stadswerk organiseert bijeenkomsten, geeft publicaties uit en stelt gedragscodes op. Een voorbeeld hiervan is de gedragscode voor de Flora- en Faunawet, die 200 gemeenten hanteren en waarin staat beschreven op welke manier schade aan beschermde dieren en planten zoveel mogelijk kan worden voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden. Loeffen: “Gedragscodes zijn een mooie vorm van zelfregulering. Het is veel handiger dat de leden van Stadswerk samen een gedragscode opstellen dan dat elke gemeente dit zelf doet.”

Thema’s

Op dit moment is de helft van de Nederlandse gemeenten aangesloten bij Stadswerk. Loeffens ambitie is om dit aantal te laten stijgen tot 70 tot 75 procent in de komende jaren. “Dat is zeker haalbaar. Ik ben een sterke aanhanger van: ‘delen is het nieuwe bezitten’. Gemeentes worden steeds groter, maar het ambtelijke apparaat wordt relatief kleiner en kennis verdampt. De noodzaak om kennis te delen, is dus groot.” Na een moeilijk periode waarin het aantal leden afnam, stelde Stadswerk in 2013 een strategische visie op. Loeffen werd aangesteld als directeur en kreeg als opdracht de visie in acties te vertalen. De actiepunten hebben betrekking op drie onderwerpen. Zo wil de vereniging haar positie in de regio’s versterken. Stadswerk heeft leden in het hele land en heel actieve afdelingen in het noorden, oosten en midden van het land. In het westen en zuiden zijn geen actieve afdelingen. Daar moet in 2015 verandering in komen. Een tweede actiepunt is de inzet op vertegenwoordiging van Stadswerk in allerlei commissies en adviesraden. Leden kunnen daar een duidelijke stem laten horen en zorgen voor zichtbaarheid van de vereniging. Het derde actiepunt was het formuleren van thema’s waarmee Stadswerk de komende jaren aan de slag gaat. Op dit moment zijn er vijf thema’s benoemd: burgerparticipatie, maatschappelijk ondernemen (Social Return on Investment), groen in de stad, openbare voorzieningen en de Omgevingswet. Voor de eerste drie thema’s werkt Stadswerk samen met de NVRD.

Brainstormsessie

De behandeling van elk van de drie thema’s start met een brainstormsessie van mensen van Stadswerk, de NVRD, maar ook van buiten de verenigingen. Vervolgens stelt een werkgroep voor elk thema een programma samen dat aansluit op de behoefte van de leden. Een eerste product is inmiddels klaar. Bij Gram van januari 2015 is een gezamenlijke bijlage gevoegd over Social Return on Investment (SROI). Loeffen licht toe hoe Stadswerk en de NVRD elkaar tegenkomen bij het thema ‘groen in de stad’, waarbij SROI een belangrijke rol speelt. “Veertig procent van onze leden houdt zich bezig met groen. Groen speelt een rol bij gezondheid en sociale ontmoeting en in het kader van SROI is het belangrijk, omdat het zich uitstekend leent voor werkzaamheden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Voor de NVRD is onderhoud van het groen in het kader van ‘schoon, heel en veilig’ een belangrijk item. Daar raken we elkaar.” Om meer handen en voeten te geven aan de samenwerking hebben de NVRD en Stadswerk een gezamenlijke beleidsmedewerker aangesteld. “Onze scope is echter breder dan die van de NVRD. Daar ligt dus een opgave. Samen met de VHG (branchevereniging voor hoveniers) willen we bijvoorbeeld burgers ertoe bewegen meer met groen te doen in hun tuin. Dat is goed voor regenwaterretentie en de bestrijding van hitte-stress in versteende gebieden in de stad.”

Voor het thema burgerparticipatie verwijst Loeffen naar de veranderende verhouding tussen gemeente, burgers en bedrijven. “In toenemende mate gaan budgetten naar wijken en worden burgers opdrachtgever. Dat levert spanningen op. Hoveniersbedrijven zien met lede ogen aan dat burgers allerlei dingen zelf gaan doen. Zij ervaren het als oneerlijk dat ze moeten voldoen aan allerlei Arbo-voorschriften en veiligheidseisen terwijl, bij wijze van spreken, een burger op badslippers, met een kettingzaag in de weer kan gaan. Ik vind die ontwikkeling heel boeiend. Hoe kunnen burgers, in samenspraak met gemeenten en bedrijven, met hetzelfde geld meer doen? Misschien betekent het wel dat zo’n hoveniersbedrijf een heel andere rol gaat oppakken.” Loeffen is zelf een voorstander van een ontwikkeling richting overheidsparticipatie, waarbij de gemeente ondersteuning biedt aan burgers die taken op zich nemen. Hij verwijst graag naar de gemeente Peel en Maas, waar maatschappelijke partners, dorpen, bedrijven en kleinere sociale verbanden de ruimte krijgen om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor de kwaliteit van hun leven en de leefomgeving.

De thema’s waarop Stadswerk zich richt worden bepaald door de leden en zijn onderhevig aan de actualiteit. Zo was er in het voorjaar van 2014 een bijeenkomst in de regio Noord over leegstand van winkels in krimpgebieden, omdat dit daar een actueel thema is. In november was er in de regio Utrecht/Gelderland een bijeenkomst rondom de wet Tijdelijke Natuur. Op grond van deze wet kan een gebied een bestemming krijgen voor tijdelijke natuur. Als de betreffende grond na een periode bebouwd gaat worden, hoeft de eigenaar zich geen zorgen te maken dat het bouwproject vertraging oploopt. Verhalen uit de praktijk zijn essentieel om gemeenten te verleiden zich aan te sluiten bij Stadswerk. Loeffen: “Bij ons hoor je niet van iemand hoe iets moet, maar hoor je van elkaar hoe het kan.” Voorbeelden zijn er genoeg, zoals de Entente Florale, de jaarlijkse competitie voor de groenste gemeente van Nederland. “Dat is een ontzettend mooi project. Meedoen aan zo’n prijsvraag brengt beweging in een gemeente.” Als het gaat om SROI biedt de gemeente Apeldoorn een mooi voorbeeld, volgens Loeffen. In Apeldoorn bestaat inmiddels de helft van het personeelsbestand van de afdeling Beheer en Onderhoud uit mensen die afkomstig zijn van het SW-bedrijf en mensen die langdurig werkloos waren. Loeffen: “Een ander voorbeeld is schoonmaakbedrijf Novon, met vestigingen in Zwolle en Almelo, dat kiest voor een strategie om mensen met een beperking in dienst te nemen. Zij zien het talent van deze mensen. Van dit soort voorbeelden kan ik enorm genieten.”

NVRD: Gram, februari 2015

Iedere wijk zijn eigen pizza

Eind 2012 verscheen in Nijmegen de beleidsnota ‘Geef ze de (openbare) ruimte’. De insteek was dat bewoners meer worden betrokken bij de inrichting van de openbare ruimte. Op dit moment is Nijmegen bezig om de samenwerking met bewoners zo goed mogelijk vorm te geven.

Toon meer...

Jan ter Wal, hoofd Stadsbeheer gemeente Nijmegen: “We verwachten dat  bewoners hun omgeving een hogere waardering geven als ze zelf meer participeren. Participeren mag echter geen verplichting worden. ’Denk met ons mee en doe met ons mee’, is de visie achter de beleidsnota.” Bij de uitwerking van de nota, die geldt voor de periode 2013-2023, spelen vier thema’s een rol: integraal beheer, duurzaamheid, participatie en differentiatie. Met het integrale beheer was uitvoeringsbedrijf Dar al eerder aan de slag gegaan. In twee wijken voerde Dar, tijdens een pilot, zowel het  groene als het grijze beheer uit. De aanpak was succesvol en wordt inmiddels gehanteerd in de helft van de stad.  Ter Wal: “Het integrale beheer verloopt naar wens. Als opdrachtgever bemoeien we ons er nauwelijks mee. Dar voert uit, controleert en rapporteert over zijn werkzaamheden.” De bedoeling is dat Dar verbeteringen doorvoert waar dit nodig is. “Op termijn kunnen dan de kosten omlaag. Het gaat dus ook om een efficiency-slag.” In het kader van duurzaamheid werkt Dar met social return. In het groenbedrijf werken vrijwel alleen mensen afkomstig van sociaal werkvoorzieningbedrijf Breed.

Ontmoetingsplek

Toen de beleidsnota in februari 2013 door de gemeenteraad werd aangenomen, waren er al negentig projecten waarin bewoners participeerden. Inmiddels zijn dit er 150. Ter Wal: “In het verleden waren we nog wel eens terughoudend. Nu zeggen we veel eerder volmondig ‘ja’ tegen initiatieven.” Een voorbeeld van een participatieproject is De Vinkengas, een binnenplaatsje in het centrum van de stad, omsloten door hoogbouw. Eerst was hier alleen verharding, met een paar kleine boompjes. De bewoners maakten een ontwerp en nu is het een knus plekje, met paadjes en veel begroeiing. De omwonenden zorgen zelf voor het onderhoud. Ter Wal: “Het is echt een ontmoetingsplek geworden. Het enige dat we als gemeente hebben gedaan, is een beetje geld geven.” Een ander voorbeeld is te vinden In de wijk Plantjevlag in Vinex-locatie De Waalsprong. In Plantjevlag bouwen bewoners een woning op basis van een eigen ontwerp. Toen de gemeente vroeg of ze ook zelf de openbare ruimte wilden inrichten, waren ze meteen enthousiast. Bewoners stellen hier nu een plan voor op. De gemeente stelt een bedrag beschikbaar voor de aanleg en het beheer en hanteert enkele randvoorwaarden. Zo moet er groen aanwezig zijn en ruimte om het regenwater op te vangen. Om dit in het ontwerp in te passen, krijgen de bewoners hulp van de gemeente. “Volgend jaar gaat de aanleg van start. We kijken dan of bewoners dit zelf doen, of dat wij dit oppakken”, zegt Ter Wal.

Boomhut

Eerder was de gemeente de partij die bijeenkomsten organiseerde om alle neuzen dezelfde kant op te krijgen bij het vaststellen van plannen voor de openbare ruimte. Ter Wal: “Maar aan het einde van de avond was de gemeente ook de boosdoener als er geen gezamenlijk besluit was genomen. Nu ligt de bal bij de bewoners. Eerst moeten ze het eens worden. Vervolgens nemen ze contact op met ons.” Een hulpmiddel om tot een keuze te komen is het participatiespel dat wijkbewoners binnenkort samen kunnen gaan spelen. Op de spelkaarten staan foto’s, een beschrijving en de kosten van bestaande participatieprojecten. Bewoners gaan hierover in gesprek met elkaar. Ook als het gaat om regelgeving is er sprake van een verschuiving. Tot een jaar geleden mochten mensen in Nijmegen bijvoorbeeld geen boomhutten bouwen, omdat kinderen er uit zouden kunnen vallen. Ter Wal: “Als er een ongelukje gebeurde, werd de gemeente aansprakelijk gesteld. Maar ouders hebben ook hun eigen verantwoordelijkheid en moeten opletten dat hun kinderen geen gevaarlijke dingen doen. De oude reflex om alles in regeltjes vast te leggen en naar de gemeente te wijzen als er iets gebeurt, moeten we loslaten. Dan zijn er veel meer dingen mogelijk waar bewoners eerder geen toestemming voor kregen.” De wettelijke eisen blijven overigens wel gehandhaafd. Als bewoners het onderhoud van speeltuintjes verzorgen, controleert de gemeente dit als vanouds op veiligheid.

Pizzabodem

Tot 2013 werden Nijmeegse wijken op B-niveau en het centrum op A-niveau schoon gehouden. Dit bleek in praktijk niet meer betaalbaar te zijn. Bovendien bleken de niveaus niet overeen te komen met wat bewoners wel en niet acceptabel vinden. Ter Wal: “We zijn toen op zoek gegaan naar een basisniveau.” In november 2013 ging het Nijmeegse college akkoord met het werken volgens dit niveau, dat de naam Mariken-niveau kreeg. Elke wijk wordt voortaan onderhouden op dit niveau en krijgt daar bovenop een bedrag toegewezen, afhankelijk van de grootte van de wijk. Bewoners geven zelf aan waaraan ze dit willen besteden. “We inventariseren eerst alle wensen en berekenen wat de uitvoering kost. Als bewoners zelf bepaalde zaken willen doen, zoals het onderhoud van een parkje, hebben ze weer wat extra geld om te besteden aan iets anders”, vertelt Ter Wal. Uit alle wensen kiezen bewoners  vervolgens samen welke projecten ze willen realiseren. Het geld dat ze krijgen is bedoeld voor een periode van vier jaar, tot het nieuwe wijkbeheerplan wordt vastgesteld. Ter Wal is benieuwd hoe bewoners tot een keuze komen. “We geven advies, maar zij nemen de beslissing. Tot nu toe lukt dat goed, maar we zijn hiermee pas een half jaar bezig.” Hij vergelijkt deze manier van werken ook wel met pizza’s bakken. “De gemeente is goed in pizzabodems bakken, op basis van het Mariken-niveau. Wij hebben bovendien een aantal ingrediënten beschikbaar. De bewoners bepalen wat en hoeveel van deze ingrediënten op de pizza gaan. Ook kunnen ze eigen ingrediënten toevoegen. Dat is de differentiatie die samenhangt met participatie. Iedere wijk maakt op deze manier zijn eigen pizza.” Hij verwacht dat bewoners in de toekomst met onverwachte verzoeken kunnen komen, zoals de wens om een Cruyff-court (een moderne versie van het trapveldje) in hun wijk te realiseren. Ter Wal: “Zoiets valt echter onder de verantwoordelijkheid van de afdeling Sport. De vraag is dan of deze afdeling meedoet in de uitvoering of dat het geld uit het potje voor de openbare ruimte komt. Met onze directieraad heb ik inmiddels afgesproken dat we in zo’n geval in overleg gaan. Het is dus mogelijk dat we in de toekomst met andere afdelingen samen de wijk ingaan. Dit brengt risico’s met zich mee, maar ook veel kansen.”

Vrijheid

De gemeente is niet langer de regisseur die de touwtjes in handen heeft. Ter Wal: “Maar we laten ook niet alles aan het publiek over. Je kunt het het beste vergelijken met theatersport. Het publiek bepaalt wat de setting is en wat er gebeurt. Vervolgens ontstaat het stuk. In dat geval is er sprake van sturing, maar ook veel vrijheid.” Hoe ver die sturing gaat, is nog niet duidelijk. Ook het contact tussen Dar en bewoners verandert door de nieuwe ontwikkelingen. Ter Wal: “Als bewoners een opruimdag voor hun wijk willen organiseren, moet Dar zorgen dat er materiaal en mensen beschikbaar zijn om dit samen te doen. Nu loopt dit allemaal nog via de gemeente.” Van oudsher zijn de medewerkers van Dar gewend dat een opzichter zegt wat ze moeten doen en hoe ze dit moeten aanpakken. Nu wordt van hen verwacht dat ze zelf initiatief nemen. Als ergens paaltjes scheef staan, is het de bedoeling dat ze een foto maken en dit melden. Dit betekent voor Dar een organisatie- en cultuuromslag. Ook de mensen van Stadsbeheer krijgen hiermee te maken. Medewerkers ontvangen trainingen en wonen groepsbijeenkomsten bij, waarbij ze in gesprek gaan over voorbeelden die ze tegenkomen op de werkvloer. Ter Wal noemt het voorbeeld van een aantal bewoners die graag wilden dat een trottoir werd opgeknapt. Volgens de normen van Stadsbeheer lag het trottoir er echter nog prima bij. De bewoners stelden vervolgens voor om het zelf te doen. Ter Wal: “De verantwoordelijke van Stadsbeheer zei tegen mij: ‘Een jaar geleden zou ik als reactie hebben gegeven dat de aannemer dit moet doen. Nu kijk ik daar anders tegenaan.’ We hebben besloten om het uit te gaan proberen. Dit is een andere manier van denken, waaraan we moeten wennen. We zoeken voortdurend de grenzen op. Uiteindelijk doen we dit voor de tevredenheid van bewoners.”

NVRD: Gram, augustus 2014

‘We doen het met z’n allen’

De Participatiewet zal in 2015 een feit zijn. De gemeente Apeldoorn is er goed op voorbereid. Al in 2008 zette de gemeente de eerste stappen om mensen afkomstig uit de sociale werkvoorziening te laten  deelnemen aan het arbeidsproces om ze uiteindelijk aan een reguliere baan te helpen. De Apeldoornse aanpak dient vaak als voorbeeld.

Toon meer...

“In 2008 werd op landelijk niveau afgesproken dat er nagenoeg geen chemische middelen meer zouden worden ingezet voor het onderhoud van het openbaar groen. Dat was voor ons het moment om te kijken of we dit handmatig konden gaan doen, met inzet van mensen uit de sociale werkvoorziening”, vertelt Erik van der Veen, eenheidsmanager Beheer en Onderhoud bij de gemeente Apeldoorn. De gemeente startte met een klein groepje mensen uit de sociale werkvoorziening. Van der Veen: “Ze bleken veel meer te kunnen dan we van tevoren dachten. Dat was echt een eyeopener. We hebben het langzaam uitgerold naar meer medewerkers en gekeken voor welke werkzaamheden we ze konden inzetten.” De werknemers van de sociale werkvoorziening zijn ondertussen helemaal geïntegreerd in de teams van Beheer en Onderhoud. Van der Veen: “Ons idee is dat je mensen niet moet stigmatiseren, maar juist moet helpen integreren. Daarvoor hanteren we in Apeldoorn de kreet: ‘Ieder talent is van wezenlijke waarde’.”  Inmiddels zijn ook andere doelgroepen betrokken: langdurig werklozen, vanuit de re-integratie en mensen uit zorginstellingen, in het kader van participatie. De werkzaamheden die ze uitvoeren lopen uiteen van het onderhoud van het groen tot het schoonhouden van de openbare ruimte en van het beheer van fietsenstallingen tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden of administratieve taken.

Sociaal en fysiek

In 2008 legde de gemeenteraad in een collegebesluit vast dat de openbare ruimte zou worden onderhouden op een bepaald kwaliteitsniveau, met inzet van mensen uit de bijzondere doelgroepen.  De uitrol van dit besluit volgde in de daarop volgende jaren. Van der Veen: “ In 2011-2012 besloten we om sociaal en fysiek met elkaar te verbinden. Het college gaf opdracht uit te zoeken hoe mensen uit de sociale werkvoorziening, de re-integratie en participatie konden worden ingezet in het arbeidsproces, waarna ze konden uitstromen naar een reguliere baan.” Met het oog op de Participatiewet die zou worden ingevoerd, wilde de gemeente weten wat het betekent voor bedrijven als ze een bepaald percentage werknemers uit de bijzondere doelgroepen inzetten. De invoering van de wet werd uitgesteld, maar de gemeente ging door op de ingeslagen weg. Om de gevolgen in beeld te krijgen, werd een business case uitgewerkt. Samen met aannemers en bedrijven bracht de gemeente in kaart welke werknemersvaardigheden de nieuwe medewerkers nodig hebben, welke werkzaamheden ze kunnen uitvoeren en welke begeleiding ze nodig hebben. Uit de businesscase bleek bijvoorbeeld dat het goed mogelijk was om mensen vanuit de re-integratie in te zetten voor het vegen van de binnenstad, onder leiding van een leermeester. Eerder werd de binnenstad machinaal geveegd. Nu zet Apeldoorn hiervoor een aantal mensen vanuit de re-integratie in, die handmatig vegen.

Voor de financiële onderbouwing maakte Apeldoorn een berekening voor elke pilot uit de business case. Soms bleek het voor de eenheid Beheer en Onderhoud duurder uit te vallen en soms was het Werkplein Activerium, dat verantwoordelijk is voor de inzet van de mensen uit de re-integratie,  meer geld kwijt. Van der Veen: “Als je kijkt naar het totale kostenplaatje zijn we niet duurder uit. Het is overigens ook (nog) niet goedkoper, maar we helpen wel meer mensen aan de slag. Om het verhaal financieel sluitend te krijgen, is het belangrijk om begrotingen te ontschotten. Dat hebben we gedaan.” Van verdringing van werknemers is geen sprake, volgens Van der Veen. “Dat blijkt uit het voorbeeld van de veegploeg. Het enige verschil is dat de man op de veegwagen, die eerder 100 procent productie leverde, nu leermeester is. De vier mensen die hij aanstuurt , leveren nu de productie. Er zijn meer mensen aan het werk, die verschillende taken uitvoeren.” In het eerste half jaar wordt met name aandacht besteed aan de werknemers- en vakvaardigheden.  Het doel is dat mensen na deze periode doorstromen naar een reguliere baan. Voor mensen voor wie dit nog niet lukt en die nog verder moeten werken aan hun ontwikkeling, zijn er in sommige gevallen mogelijkheden om een arbeidscontract van een jaar te krijgen binnen de gemeente, op basis van het minimumloon.

Personeelvereniging

Inmiddels zijn er 125 à 150 mensen vanuit de sociale werkvoorziening aan het werk. Zij zijn gedetacheerd bij de eenheid Beheer en Onderhoud. Ook zijn er sinds 2013 ongeveer vijftig mensen vanuit de re-integratie aan de slag gegaan. Van deze groep heeft een derde deel inmiddels een reguliere baan gevonden bij onder meer de Belastingdienst, een  groenbedrijf, een stratenmaker en een verfproducent. Mensen uit verschillende doelgroepen werken nu gebroederlijk met elkaar samen. Van der Veen: “Dat lukt prima. Het is belangrijk dat de leermeesters goed met deze mensen kunnen omgaan. Ook letten we goed op welke mensen we bij elkaar plaatsen en welke werkzaamheden bij iemand passen. Dat doen we in overleg met de trajectbegeleiders van de gemeente, de leermeesters en eventueel de contactpersonen van de zorginstellingen.” De ene medewerker is helemaal gelukkig als hij de hele dag zwerfvuil kan prikken in de binnenstad. Iemand anders komt het best tot zijn recht in een administratieve functie op kantoor. “Hier besteden we voortdurend aandacht aan. Als we merken dat iemand niet goed functioneert in een team of in een bepaalde functie, gaan we met die persoon in gesprek om te kijken welke plek wel passend is.”

De mensen uit de sociale werkvoorziening bloeien op en horen er helemaal bij. Ze krijgen werkkleding van de gemeente en zijn lid van de personeelsvereniging. Voor de bestaande medewerkers van Beheer en Onderhoud was het wennen. Op een verjaardagsfeest moesten ze ineens vertellen dat ze samenwerken met mensen uit de sociale werkvoorziening. Van der Veen: “Voor sommigen was dat even slikken. We hebben ze hierin ondersteund, maar er ook voor gezorgd dat ze de positieve kanten zien en dat het mogelijk is om veel te bereiken met deze nieuwe collega’s.  Nu zijn de reacties vooral positief.”  Medewerkers die afkomstig zijn van de re-integratie vinden het in eerste instantie vaak vervelend om werkzaamheden te verrichten in de openbare ruimte, in de stad waar ze wonen. Van der Veen: “Na verloop van tijd vinden ze het echter fijn om weer in het arbeidsritme te zitten. We bieden ze bovendien goede ondersteuning bij de doorstroming naar een reguliere baan.” Apeldoornse burgers stonden eerst wat sceptisch tegenover de nieuwe aanpak. Zo werden bomen eerder geplant door twee mensen van Beheer een Onderhoud. Nu zijn er soms vier mensen bij betrokken. “Naar buiten toe lijkt het dan alsof er niet hard wordt gewerkt, omdat een paar mensen staan toe te kijken, als onderdeel van hun leerproces”, licht Van der Veen toe. “Het is belangrijk dat we voor het voetlicht brengen waar we mee bezig zijn. In de lokale media leggen we daarom steeds  uit wat we doen.”

Radertjes

Van der Veen somt de succesfactoren van de Apeldoornse aanpak op. “Draagvlak is vanaf het allereerste begin belangrijk. Mijn advies is om klein te beginnen en te starten bij een paar enthousiaste medewerkers binnen de organisatie, die hiervoor openstaan. Vervolgens rol je het uit. Bepalend voor het succes is ook dat het college en de gemeenteraad er achter staan. Dat zorgt voor borging. Verder is het belangrijk om begrotingen te ontschotten. Door de kosten te verdelen over verschillende eenheden en organisaties hoef je niet duurder uit te zijn. Tenslotte is het belangrijk om de successen voor het voetlicht te brengen, via de media.” Van der Veen spreekt vaak op congressen en krijgt regelmatig bezoek van andere gemeenten die van Apeldoorn willen leren. Apeldoorn is klaar voor de landelijke Participatiewet, wat betreft instroom, doorstroom en uitstroom van mensen. Maar het proces loopt ondertussen door. Van der Veen: “Samenwerking is cruciaal. Dat geldt voor de zorginstellingen, maar ook voor bedrijven waarmee we ons als gemeente verbinden en die van groot belang zijn voor de uitstroom van mensen. Het is een grote opgave om al deze mensen aan het werk te helpen. Beheer en Onderhoud is in dat proces één van de radertjes. Maar we doen het met z’n allen.”

NVRD: Gram, mei 2014

Participatie levert winst op

De media staan bol van berichten over een terugtrekkende overheid en bewoners die allerlei taken op zich zouden moeten nemen. Bewonersparticipatie bestaat echter al tientallen jaren, met name in het beheer van de openbare ruimte. Met resultaat, blijkt uit de ervaringen van drie gemeenten.

Toon meer...

Alphen a/d Rijn is al sinds 1993 bezig met bewonersparticipatie. “Bewoners besloten toen dat ze zelf het beste de kwaliteit van hun leefomgeving konden verbeteren”, vertelt Peter Westgeest, adviseur Bewonersparticipatie bij de gemeente Alphen a/d Rijn. Er ontstonden werkgroepen en buurtcomités. De aanpak in Alphen a/d Rijn gaat verder dan het opruimen van zwerfvuil en is inmiddels breed van opzet. Zo onderhouden bewoners 5 ha groen en 300 bloembakken. Ze denken mee over het ontwerp van een straat of over de aanleg van een moestuin, die ze vervolgens zelf beheren. Om graffitioverlast tegen te gaan, krijgen jongeren de gelegenheid om zelf graffitikunst te maken. De gemeente faciliteert dit. In de Friese gemeente Ooststellingwerf zag de bewonerscommissie Oosterwolde-Zuid in 1996 het levenslicht. Inmiddels heeft de bewonerscommissie 25 straten onder haar hoede, met 1400 woningen. De hoofdtaak is de leefbaarheid zo goed mogelijk houden. Tijdens het Nationaal Congres Beheer Openbare Ruimte (NCBOR) eind 2013, werd de bewonerscommissie verkozen tot beste beheerteam van Nederland. Voorzitter Albert de Jong: “We hebben een breed pakket aan taken en acties. In feite beheren we de hele wijk. Daarbij gaat het om het groenonderhoud, de inrichting en het onderhoud van straten, de aanpak van hondenpoepoverlast en het opruimen van zwerfafval. Als tuinen er slecht verzorgd uitzien, gaan we in gesprek met de woningcorporatie of de huiseigenaar. Ook denken we mee over parkeerproblemen en organiseren we activiteiten die de sociale cohesie bevorderen, zoals viswedstrijden voor de jeugd of een baggerloop; een wedstrijd waarbij mensen dwars door sloten heenlopen.”

Vrijwilligersbibliotheek

Vanaf het moment dat er mensen op het Amsterdamse IJburg gingen wonen, nu ongeveer tien jaar geleden, is er sprake van samenwerking tussen de gemeente en bewoners. In 2010 werd stadsdeel Oost waar IJburg onder valt, een feit. Sinds die tijd werkt het stadsdeel met gebiedsteams. Participatiemakelaars, gebiedsmanagers en adviseurs zijn, in overleg met bewoners, verantwoordelijk voor een bepaald gebied. Ellen Weers participatiemakelaar op IJburg: “De oprichting van de gebiedsteams heeft de samenwerking tussen gemeente en bewoners een flinke impuls gegeven. We stimuleren bewoners om zelf met plannen en ideeën te komen om de leefbaarheid van hun buurt te verbeteren.” Soms ligt het initiatief bij de bewoners en soms bij de gemeente. Weers: “Willen we als gemeente bijvoorbeeld een pleintje herinrichten, dan gaan we in gesprek met omwonenden en gebruikers. Op die manier worden ze mede-eigenaar en voelen ze zich verantwoordelijk.”

In het contact met bewoners onderzoekt de gemeente tegelijkertijd of er belanghebbenden zijn die een onderdeel willen financieren of via een inhoudelijk programma een bijdrage willen leveren. Weers: “In feite is dit een vorm van beleidsparticipatie. Bij initiatieven die in de buurt zelf ontstaan, spreken we niet zozeer van bewonersparticipatie, maar eerder van overheidsparticipatie.” Een voorbeeld hiervan is een tijdelijke moestuin die bewoners willen aanleggen op een braakliggend terrein. “Zo’n project bevordert de sociale cohesie, maar het biedt ook inzicht in wat bewoners belangrijk vinden. Het kan bovendien een vindplaats zijn voor actieve bewoners, waar we ook in de toekomst mee gaan samenwerken. Tenslotte levert zo’n project tijdelijk een mooiere uitstraling van de wijk op en dat kan weer ontwikkelaars aantrekken.”

De rol van de gemeente varieert. “De ene keer ben je partner en een andere keer moet je op je handen gaan zitten. Maar er zijn ook situaties dat je een project bijna overneemt. Het is echt maatwerk”, licht Weers toe. Flexibele budgetten, vanuit de gemeentelijke organisatie zijn hierbij praktisch. Weers: “Levert een project daadwerkelijk een bijdrage aan de leefbaarheid in een buurt, dan moet je dat financieel ondersteunen.” Zo startten bewoners van IJburg vorig jaar een tijdelijke bibliotheek. Ze vonden zelf een geschikt leegstaand pand, dat ze gratis mochten gebruiken en kregen een startsubsidie van de gemeente. Bij de inschatting of zo’n vrijwilligersbibliotheek een succes wordt, kun je de plank misslaan, omdat er bijvoorbeeld niet genoeg vrijwilligers actief worden. Maar ook andere onverwachte factoren kunnen roet in het eten gooien. Zo besloot stadsdeel Oost op de dag dat de vrijwilligersbibliotheek de deuren opende alsnog om een vestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam op IJburg te openen. Projecten kunnen stil komen te liggen of mislukken doordat bewoners er geen energie meer in steken, gaan verhuizen of geen tijd meer hebben. “Dat soort zaken moet je altijd incalculeren”, zegt Weers.

Wachtlijst

Alphen a/d Rijn heeft een inwonertal van ruim 106.000 inwoners op een oppervlakte van ruim 57 km2. Het landelijke Ooststellingwerf telt ruim 26.000 inwoners in een gebied van 226 km2 en het Amsterdamse IJburg heeft 19.000 inwoners op 3,3 km2. Of het nu gaat om een stad, een landelijk gebied of een nieuwbouwwijk met veel hoogbouw, de factoren die ertoe leiden dat bewonersparticipatie slaagt, zijn vergelijkbaar. “Sluit aan bij de behoefte van mensen en luister goed. Dring plannen niet op, want dat werkt averechts”, aldus Westgeest. Bewoners die mee kunnen denken en inbreng hebben, zijn vanzelf meer betrokken en haken niet af. Alphen a/d Rijn zegt niet vaak ‘nee’ tegen bewoners. Westgeest: “Tenzij iets te duur is. Als ze dan echter een ander, goedkoper concept bedenken, of als we ondersteuning kunnen bieden middels het leveren van materialen zoals houtsnippers, compost, of betonmaterialen, zijn er wel weer mogelijkheden.”

De Jong denkt dat het enthousiasme van de bewonerscommissie zelf en van andere vrijwilligers bepalend is voor de succesvolle participatie in Oosterwolde-Zuid. “Ik ga zelf ook mee om zwerfvuil op te ruimen. Mensen zien dat ik niet alleen praat, maar ook iets doe. Dat motiveert hen om zelf zaken op te pakken.” Hij denkt dat het niet uitmaakt of je in Oosterwolde-Zuid of in Amsterdam woont. Goed voorbeeld doet goed volgen. In totaal heeft Oosterwolde-Zuid drie zwerfvuilteams. “De belangstelling om mee te doen is zo groot dat we zelfs een wachtlijst hebben met mensen die vrijwilliger willen worden.”

Informatie delen

Transparantie en communicatie zijn essentieel om van een participatietraject een succes te maken. Weers noemt het voorbeeld van een kavel in haar eigen buurt, die nu wordt bebouwd met woonblokken. De buurt werd betrokken bij de voorbereidingen voor het nieuwe ontwerp. Bewoners hadden echter kritiek op het feit dat hen nooit was gevraagd of ze überhaupt wel iets op de betreffende plek wilden hebben. Het terrein lag al tien jaar braak en voldeed prima als voetbalveldje voor de jeugd. Weers: “Omdat ik bij de overheid werk, weet ik dat die kavel te duur is om braak te laten liggen, maar dat wisten de bewoners niet. Alle informatie die maar enigszins relevant is, moet je voor 100 procent delen.”

Risico´s

Bewoners kunnen bepaalde risico’s lopen bij de uitvoering van hun activiteiten. Als eigenaar van de openbare ruimte en van gebouwen ligt de risicoaansprakelijkheid bij de gemeente. De gemeente is als eigenaar ook verantwoordelijk voor het onderhoud van bijvoorbeeld speeltoestellen. Als dat aantoonbaar niet deugdelijk is uitgevoerd kan ze eventuele schade proberen te verhalen op degene die het onderhoud heeft uitgevoerd. Uit het onderzoek ‘Regel de burgerinitiatieven’ van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2013 blijkt dat gemeenten vaak preventief werken. Risico’s voorkomen of verminderen hoort bij het omgaan met maatschappelijke initiatieven. Westgeest: “In al die jaren dat we bezig zijn, zijn er geen noemenswaardige incidenten geweest. We faciliteren geen activiteiten waarbij mensen veiligheidsrisico’s lopen, langs drukke wegen of bij rotondes. De speeltoestellen op speelveldjes die bewoners beheren, zijn gecertificeerd en worden onderworpen aan een veiligheidskeuring door de gemeente. Ook stelt de gemeente geen gevaarlijk gereedschap beschikbaar. Als bewoners een eigen motorzaag gebruiken, dan is dat op eigen risico.” De gemeente Alphen a/d Rijn heeft een collectieve vrijwilligersverzekering, waarmee vrijwilligers voor ongevallen en wettelijke aansprakelijkheid zijn verzekerd tijdens het uitvoeren van hun taken.

De Jong vertelt over Oosterwolde-Zuid: “We hebben geen vrijwilligersverzekering, maar ook geen werkzaamheden waarbij mensen iets kan overkomen. De gemeente heeft ons gevraagd om speeltoestellen te onderhouden, maar dat hebben we geweigerd. Wij vinden het risico te groot dat er iets gebeurt.” Op IJburg heeft de gemeente in sommige gevallen een medebeheersovereenkomst met bewoners. De gemeente zorgt dan bijvoorbeeld voor het fysieke beheer en maait het gras en snoeit de bomen. In andere gevallen ligt het beheer grotendeels bij de bewoners. “Op allerlei plekken in het groen wordt geparticipeerd. Bewoners zijn over het algemeen zelf aansprakelijk, tenzij het om expliciete zaken gaat die risicovol zijn, zoals een kuil die is ontstaan in een grasveld. of takken die gesnoeid moeten worden hoog in de bomen. Dat is een verantwoordelijkheid van de gemeente“, licht Weers toe.

Leerprestaties

Bewonersparticipatie levert veel op, is de gedeelde mening. “Het kost in eerste instantie wel geld”, zegt Westgeest.  In Alphen a/d Rijn gaat dat naar de mensen die zorgen voor begeleiding van de projecten en naar materialen, huur van accommodaties en het organiseren van workshops en cursussen. “Maar we verdienen ook geld terug. Aan de 5 ha groen die bewoners onderhouden, hoeven wij niets meer te doen. En de tunnels waarop graffiti-kunst is aangebracht, hoeven we niet meer steeds opnieuw schoon te maken. Als je echter puur naar de cijfers kijkt, ben je duurder uit.” Toch levert bewonersparticipatie vooral winst op, stelt hij. Het gaat dan om baten die niet direct in geld zijn uit te drukken. “Het zorgt voor sociale cohesie. Er zijn minder klachten en meldingen van overlast. In wijken waar veel participatie plaatsvindt, voelen mensen zich prettiger en zijn de huizen meer gewild.  En groene schoolpleinen zorgen ervoor dat de leerprestaties beter worden.”  Weers merkt op dat de term ‘participatiesamenleving’ bijna een mantra geworden is en wordt gezien als een manier om geld te verdienen. “Dat zal ik altijd weerleggen, want over het algemeen verdien je niks. We hebben echter geen andere keuze. Bewoners laten zich niet meer de mond snoeren.” `

IJDIJD: podium en ontmoetingsplek

De ’Flexbieb’, de vrijwilligersbibliotheek met zevenduizend boeken op IJburg, is ontstaan uit ‘IJburg Droomt IJburg Doet’ (IJDIJD). Dit is een initiatief van een groep bewoners die een bijdrage willen leveren aan de verdere ontwikkeling van hun wijk. IJDIJD is een netwerk van bewoners, ondernemers, vertegenwoordigers van het stadsdeel en maatschappelijke organisaties. Drie keer per jaar organiseert IJDIJD een bijeenkomst met zeepkistmomenten, waar bewoners hun ideeën pitchen en elkaar helpen om dromen waar te maken. IJDIJD krijgt geen subsidie en voert zelf geen projecten uit. Het biedt een podium en netwerk en legt verbindingen. Bewoners gaan vervolgens zelf of met elkaar met hun plannen aan de slag. Andere projecten die hieruit zijn voortgekomen zijn een jongerencommunity, een buurtmoestuin en het project ‘In de buurt van Geluk’, dat bewoners van diverse culturele achtergronden en leefstijlen met elkaar verbindt.

NVRD: Gram, juni 2014

Veilig papier inzamelen

Veel verenigingen zetten vrijwilligers in om papier in te zamelen. De opbrengst vormt een welkome aanvulling op de verenigingsinkomsten. Meestal verloopt de papierinzameling vlekkeloos, maar in Maastricht ging het vorig jaar een keer mis en raakten twee inzamelaars gewond. Voor de gemeente was dit aanleiding om een training te laten ontwikkelen voor de vrijwilligers.

Toon meer...

“Twee vrijwilligers liepen in juni vorig jaar letsel op tijdens de papierinzameling. Eén van hen had een ontzette kaak en de ander had haar arm zodanig verwond dat ze daar waarschijnlijk de rest van haar leven last van blijft houden”, vertelt Joop Bonekamp, projectleider team Reiniging van de gemeente Maastricht. De chauffeurs van de kraakperswagens waren geïnstrueerd, dat ze de vrijwilligers goed moest uitleggen wat ze wel en niet mochten doen en welke veiligheidskleding ze moesten dragen. Er gebeurden wel vaker kleine ongelukjes, maar het ongeval met de twee vrouwelijke vrijwilligers was van een zodanige aard dat de Inspectie SWZ erbij werd betrokken. Bonekamp: “We wijzen niet met een beschuldigende vinger naar de betreffende chauffeurs. Onze visie is dat de papierinzameling een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van de onderaannemer, het papierrecyclingbedrijf en de gemeente. In praktijk blijkt iedereen de regels echter op zijn eigen manier uit te leggen.” Maastricht ging op onderzoek uit en bij navraag bleek dat de meeste gemeentes op het terrein van een veilige papierinzameling weinig hebben geregeld. Bij diverse partijen, waaronder de EVO, de NVRD en de VNG informeerde Bonekamp hoe de veiligheid het beste kon worden gewaarborgd, maar ook hier kwam geen eenduidig antwoord uit naar voren. “Wij wilden helderheid creëren en voorkomen dat er in de toekomst nog een keer een ongeluk zou gebeuren. Om die reden hebben we een aantal opleidingsinstituten verzocht een offerte uit te brengen voor het ontwikkelen van een training voor de vrijwillige papierinzamelaars.” SPA Groep was de partij die de opdracht kreeg.

Kostenplaatje

In de training van SPA Groep krijgen vrijwilligers onder meer uitleg over de bedieningsknoppen van een kraakperswagen, ze leren wanneer ze op de treeplank mogen staan, hoe ze moet bukken en welke veiligheidskleding ze nodig hebben. De training duurt in totaal drie tot vier uur en wordt afgesloten met een praktijktoets, achter het inzamelvoertuig. Dit gebeurt in een veilige setting. Wie slaagt, krijgt een certificaat en een pasje dat gedurende vijf jaar geldig is. Voor alle vrijwilligers die achter het inzamelvoertuig lopen, is de training verplicht. Vrijwilligers die niet achter het voertuig lopen en niet de papierbelader of knoppen bedienen, hoeven de training niet te volgen. In Maastricht zamelen ongeveer 23 verenigingen oud papier in. Bonekamp: “Per vereniging leiden we vijftien vrijwilligers op. Vanwege de uitstroom van vrijwilligers kan elke vereniging bovendien drie extra mensen laten opleiden.” Behalve een certificaat en een pasje, ontvangen de vrijwilligers die zijn geslaagd, een veiligheidsvest, –schoenen en een –broek van de gemeente. Bonekamp: “We willen voorkomen dat mensen hun eigen schoenen dragen. Die zijn misschien wel van een goede kwaliteit, maar we hebben dan niet de garantie dat ze voldoen aan de Arbowet. Om onduidelijkheid en discussie te voorkomen, lossen we het op deze manier op. De chauffeurs van onze eigen inzameldienst en van onderaannemer Van Gansewinkel zijn op de hoogte. Vrijwilligers die geen pasje kunnen overleggen of geen veiligheidskleding dragen en toch achter het voertuig willen lopen, krijgen van hen geen toestemming om mee te gaan.”

Glashelder

De eerste training werd in augustus 2013 verzorgd. In de periode dat de vrijwilligers niet konden worden ingezet, omdat ze eerst moesten worden opgeleid, nam de gemeente zelf de inzameling op zich, met inzet van Van Gansewinkel. Eind van het jaar waren alle vrijwilligers geschoold en konden de verenigingen weer zelf papier inzamelen. De gemeente Maastricht betaalt de trainingen. Bonekamp: “We betalen dit uit de vergoeding die we krijgen voor de papierinzameling. Dat betekent dus dat we hier minder opbrengst van hebben. Die investering doen we graag. Als verenigingen meer dan de afgesproken achttien mensen willen laten opleiden, is het voor hun eigen rekening.” Maastricht is blij dat de papierinzameling nu goed is geregeld. “Alles is nu glashelder. Met de training en de praktijktoets sluiten we risico’s zoveel mogelijk uit.”

——

Hans Nijboer, opleidingsmanager Spa Groep: “We hadden al een training voor papierinzamelaars in ons aanbod, maar hebben deze op maat gemaakt voor de gemeente Maastricht. Alle theorie- en praktijkonderdelen zijn getoetst door de Inspectie SWZ en voldoen aan de eisen van de Arbowet. Op die manier wilde Maastricht er zeker van zijn dat ze alles hadden gedaan om te voorkomen dat er nog een keer iets mis zou gaan en dat de veiligheid van de vrijwilligers was gewaarborgd. De training vormt echt een toevoeging voor de branche. Beroepskrachten zijn verplicht om veilig te werken en worden daar goed in opgeleid. Toch vinden er nog jaarlijks ongelukken plaats met ervaren vakkrachten. Het is dan logisch dat vrijwilligers, die niet dagelijks met een inzamelvoertuig werken, ook goede instructies ontvangen. Maastricht heeft de training serieus opgepakt. Bij sommige verenigingen was er sprake van weerstand, maar de gemeente heeft voet bij stuk gehouden en de training verplicht gesteld. Het gaat tenslotte om de veiligheid van hun vrijwilligers.”

NVRD, Gram: april 2014

Samen de openbare ruimte beheren

In 2011 startte de gemeente Sittard-Geleen een project met wijkteams waarin team Wijkbeheer van de gemeente, afdeling Sociale Zaken (SZ) en het Sociale Werkvoorzieningsbedrijf Vixia gingen samenwerken. De wijkteams onderhouden sindsdien samen de  openbare ruimte. Met het project loopt de gemeente vooruit op de Participatiewet die in 2015 wordt ingevoerd.

Toon meer...

In drie wijken startte Sittard-Geleen in 2011 een proefproject met wijkteams voor het integrale beheer van het groen, het grijs en de reiniging van de openbare ruimte. Een wijkteam bestaat uit medewerkers van team Wijkbeheer van de gemeente, cliënten van Sociale Zaken (SZ) en medewerkers afkomstig van SW-bedrijf Vixia. Het team wordt aangestuurd door een voorman, of –vrouw; in de meeste gevallen een medewerker van het gemeentelijk team Wijkbeheer. De teams worden ingezet voor een diversiteit aan werkzaamheden: van het opknappen van straatmeubilair tot het opruimen van zwerfvuil en van het schoffelen van plantsoenen tot het schilderen van lantaarnpalen. Theo Ratering, teammanager Wijkbeheer bij de gemeente: “Het proefproject in de drie wijken was zo’n succes, dat we het in 2012 hebben opgeschaald naar de hele gemeente.” In 2013 maakte Sittard-Geleen een volgende stap met het project. Via job carving werden bepaalde werkzaamheden uitgesplitst, waardoor nieuwe functies ontstonden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.  Zo gebeurt het snoeien van de bomen in Sittard-Geleen als vanouds door een vakman. Maar het opruimen en versnipperen van de takken is nu een taak van de wijkteams. Er werken flink meer mensen in de openbare ruimte dan voorheen.  “We helpen op deze manier een groot aantal mensen aan de slag”, vertelt Ratering. Op dit moment zijn er ongeveer honderd mensen vanuit Vixia en honderd cliënten van SZ aan het werk. De insteek is dat deze medewerkers op den duur doorstromen naar een reguliere baan. In 2013 was dat voor twintig mensen het geval. Zo kon er bijvoorbeeld een medewerker aan de slag bij een schildersbedrijf. Ratering: “Het is belangrijk om daarbij zo breed mogelijk te kijken. Het gaat niet alleen om uitstroom in het hoveniers- of stratenmakersvak. Het kan ook voorkomen dat iemand zijn heftruckdiploma haalt en vervolgens uitstroomt naar een baan bij een commercieel bedrijf.”

Social return

Met haar aanpak loopt Sittard-Geleen vooruit op de Participatiewet die in 2015 wordt ingevoerd. Deze wet bepaalt dat de gemeente mensen met een arbeidsbeperking moet ondersteunen bij het vinden van regulier werk. Ratering: “Uiteraard is het belangrijk dat er politiek draagvlak is.” Hoewel het aantal medewerkers in de openbare ruimte meer dan verdubbelde, was de insteek dat het onderhoud voor hetzelfde bedrag als voorheen zou plaatsvinden. Tevens draagt SZ bij in de kosten. Lisette van de Gazelle, beleidsmedewerker gemeente Sittard-Geleen: “De wijkteams bieden werkervaringsplaatsen waarin mensen de kans krijgen om zich te ontwikkelen. Hiermee vergroten ze hun kansen op de arbeidsmarkt.  We investeren veel in begeleiding en zetten middelen in om mensen verder te krijgen in hun re-integratieproces, zoals trainingen om met bepaalde machines te werken. We gaan er van uit dat deze investering zich terugbetaalt, doordat mensen uitstromen naar regulier werk.” Het principe van social return is onderdeel van de aanpak. Ratering: “We hebben de social return zodanig ingericht dat jaarlijks tien mensen die goed functioneren, doorstromen naar een baan bij de aannemer waarmee we werken. Dat is zo opgenomen in de bestekken.”

De wijkteams hebben ieder een eigen wijk onder hun hoede. Een team bestaat uit een voorman of – vrouw, twee of drie mensen vanuit Vixia en twee of drie mensen vanuit SZ. De ervaringen met deze gemengde teams zijn goed, hoewel er ook wat kinderziektes moesten worden overwonnen. Van de Gazelle: “In eerste instantie was het lastig om een goede selectie te maken van mensen die geschikt zijn voor dit soort werk. In welke mate mogen ze beperkt zijn of hoe groot moet het arbeidsvermogen zijn? Je hebt bovendien te maken met een bepaald absorptievermogen van zo’n team. Er moet een goede verhouding zijn tussen de voorman of –vrouw en de mensen die van Vixia en SZ afkomstig zijn. Als er te veel mensen met een bepaalde problematiek zijn, kan dat zijn weerslag hebben op het team. Inmiddels hebben we de selectieprocedure goed in de vingers.” De mensen die vanuit SZ deel uitmaken van het team, krijgen een bonus bovenop hun uitkering. Mensen van Vixia verdienen meer. Dat kan wrijving veroorzaken. Van de Gazelle: “Het zijn collega’s en toch is de financiële beloning verschillend. Het is belangrijk dat mensen zich serieus genomen voelen. Enerzijds dragen we hier zorg voor door te streven naar uniformiteit op de werkplek. Zo draagt iedereen dezelfde werkkleding en rijdt in dezelfde auto’s. Daarbij gaat het ook om dingen die misschien triviaal lijken, zoals het geven van dezelfde kerstpakketten. Anderzijds ontvangen de voormannen en –vrouwen een intensieve training. Zij werken met een andere doelgroep dan ze gewend zijn. De trainingen zijn er onder meer op gericht dat medewerkers het gevoel hebben dat ze gezien en gewaardeerd worden. Ze krijgen bovendien goede ondersteuning bij het vinden van regulier werk.”

Cohesie

Niet iedere cliënt van SZ is meteen enthousiast over het werken in een wijkteam. Van de Gazelle: “Het gaat om mensen die soms al de hoop hadden opgegeven dat ze ooit nog mee zouden doen in de samenleving. Motiveren en stimuleren is dus belangrijk.” Dit gebeurt niet door te dreigen met sancties, zoals het verlagen van de uitkering als ze afwijzend reageren, maar door ze juist op een positieve manier te benaderen. “Dat lukt goed. Soms verloopt het gesprek om iemand over de streep te trekken moeizaam. Maar als iemand vervolgens daadwerkelijk mee gaat doen, zien we dat dit een omslag veroorzaakt. Ze moeten het eerst zelf ervaren”, licht Van de Gazelle toe.  Bewoners zijn inmiddels gewend aan de wijkteams in Sittard-Geleen en reageren hier positief op. Ratering: “We steken veel tijd en energie in het kweken van een groepsgevoel en een wijkgevoel, zodat de teams een klik krijgen met hun wijk en zich er verantwoordelijk voor voelen.” De gemeente kiest er voor om mensen te laten werken in de wijk waar ze wonen. “Ons motto is: van de wijk en voor de wijk. Het sociaal draagvlak voor de wijkteams wordt daardoor groter”, zegt Ratering. Van de Gazelle vult aan: “De medewerkers van het team zijn bekende gezichten in de wijk. Dat heeft als effect dat andere inwoners ook een bijdrage gaan leveren en meewerken aan cohesie. De een heeft er meer moeite mee dan de ander om in de eigen wijk te werken. Als iemand dit echt niet wil, dwingen we hem daar niet toe.”

Een belangrijke reden voor het succes van het project is volgens Ratering het feit dat Sittard-Geleen op kleine schaal is gestart. “We hebben er anderhalf jaar over gedaan om door te groeien en al doende te kunnen leren.” Van de Gazelle: “Goede begeleiding is ontzettend belangrijk. Zo zijn er trajectbegeleiders van SZ dicht bij de werkvloer aanwezig en steeds in gesprek met de voormannen en -vrouwen. Ze houden de vinger aan de pols en kunnen daardoor direct reageren als zich iets voordoet. Maar ook monitoren ze de ontwikkeling van medewerkers, zodat ze door kunnen stromen naar regulier werk.” Van de Gazelle’s boodschap voor andere gemeenten is kort en bondig: “Doen! Dit schept echt kansen. Zorg wel voor goede begeleiding en voorbereiding voor de voormannen en –vrouwen en voor draagvlak op de werkvloer.”

NVRD: Gram, februari 2014

Ruimte voor iedereen

De trend is dat gemeenten zich steeds meer terugtrekken uit het beheer van de openbare ruimte. Tegelijkertijd wordt de rol van burgers en uitvoerende partijen in de openbare ruimte groter. Het voorbeeld van Nijmegen laat zien hoe dit vorm kan krijgen.

Toon meer...

Met de beleidsnota Integraal Beheer Openbare Ruimte (IBOR) uit 2001 koos Nijmegen ervoor om de openbare ruimte integraal te benaderen en niet meer sectoraal. In december 2012 verscheen de opvolger van deze nota, de Beleidsnota Openbare Ruimte 2013-2023 met de titel ‘Geef ze de (openbare) ruimte’. PLAN terra, adviesbureau voor de openbare ruimte, bood ondersteuning bij het opstellen van de nota. Marco Hommel, adviseur en directeur van PLAN terra: “Nijmegen heeft inmiddels tien jaar ervaring met de integrale benadering en gaat nu doorpakken, met name wat betreft de rolverdeling van overheid, burgers en uitvoerende partijen.”

Verbreden en verdiepen

In 2000 verzelfstandigde de Nijmeegse afvalinzamelaar Dar en werd het bedrijf door de gemeente op een afstand geplaatst. Dar werd een zelfstandige nv. Per 1 januari 2012 werden zeven omliggende gemeenten mede-eigenaar. In het afgelopen decennium veranderde de rol van het bedrijf. In twee Nijmeegse wijken heeft Dar inmiddels, via een pilot, ervaring opgedaan met een integrale aanpak en voert het bedrijf zowel het grijze als het groene beheer uit. Voor het groen schakelt Dar Breed in, de organisatie voor Sociale Werkvoorziening in Nijmegen en omgeving. Met de nieuwe beleidsnota wordt de integrale trend voortgezet. Jan ter Wal, hoofd Stadsbeheer gemeente Nijmegen: “We gaan de integrale aanpak verbreden naar meer wijken en verdiepen met meer werkzaamheden. Daarbij valt te denken aan zaken als het reinigen van het riool of het onderhoud van straatverlichting.” Dar gaat optreden als hoofdaannemer en huurt voor bepaalde taken anderen in. Peter van Heeswijk, algemeen directeur van Dar: “Vrijwel de hele organisatie van het werk komt bij ons terecht. Op die manier kunnen we zaken goed op elkaar afstemmen. Zo zal het niet meer voorkomen dat er eerst een veegwagen door de stad rijdt en vervolgens de bomen worden gesnoeid, waardoor er weer rommel op straat ligt. We kunnen ook snel ingrijpen. Ligt er een boom op de weg, dan krijgen we een melding en zorgen we dat dit meteen wordt opgeruimd. Beslissingen hoeven niet meer eerst over allerlei schijven.”

De insteek in de nieuwe beleidsnota is dat ook burgers allerlei taken gaan oppakken in de openbare ruimte. Sinds 2003 stelt Nijmegen voor elke wijk, iedere vier tot zes jaar, een wijkbeheerplan vast, waarin de activiteiten staan beschreven die in de openbare ruimte gaan plaatsvinden. Nijmeegse burgers zijn vanaf het begin nauw betrokken bij het opstellen van de plannen. In eerste instantie dachten bewoners vooral mee over praktische zaken als het aanleggen van parkeerplekken. Ter Wal: “Nu beslissen ze echt mee. We merken daarbij dat bewoners heel anders naar hun wijk kijken dan wij; de techneuten.” Zo blijken bewoners best tevreden te zijn met een lagere kwaliteit van paden aan de randen van de wijk, als de paden bij ontmoetingsplekken maar een hogere kwaliteit hebben. Met het nieuwe beleidsplan verandert het wijkbeheerplan in een contractstuk waarin burgers, samen met de integrale aannemer Dar, bepalen wat nodig is voor hun wijk. Van Heeswijk: “We schuiven nu in een vroeger stadium aan bij burgers om hierover te praten. Wat vinden ze van hun wijk? Hoe ervaren ze hun omgeving?” Ook op straat zal het contact tussen Dar en burgers intensiever worden. Dar wordt het gezicht van de uitvoering en daarmee het directe aanspreekpunt voor burgers, in plaats van de gemeente. Per 1 januari dit jaar heeft Dar, in het kader van de nieuwe ontwikkelingen, de afdeling ‘Advies en Realisatie’ in het leven geroepen. Van de afdeling maken een communicatieadviseur, een IBOR-deskundige, een beleidsmedewerker Afvalinzameling en een KAM-coördinator (verantwoordelijk voor kwaliteit, arbeidsomstandigheden en milieu) deel uit. “Met alle kennis die we bundelen in deze afdeling, proberen we zo goed mogelijk in te spelen op de nieuwe rol van Dar en van onze medewerkers, maar ook op de communicatie met burgers”, aldus Van Heeswijk.

Moestuin

Begin februari dit jaar stelde de Nijmeegse gemeenteraad de Beleidsnota Openbare Ruimte 2013-2023 vast met 37 tegen 1 stem. Nijmegen lijkt er klaar voor te zijn. Toch laat het beleid zich niet zomaar vertalen in de praktijk. “In het beleidsplan wordt gesproken over de regierol van de gemeente. Maar iedereen heeft hierbij een ander beeld. De één zegt: ‘De gemeente geeft opdracht en geld en Dar voert vervolgens uit en rapporteert aan de gemeente. De ander vindt dat veel te ver gaan”, zegt Ter Wal. Een vergelijkbare onduidelijkheid bestaat er nog over de rol van ‘facilitator’ die de gemeente krijgt om burgers te ondersteunen bij een actieve participatie. De komende tijd werken de gemeente en Dar er aan om hierover tot overeenstemming te komen. Het nieuwe beleid brengt het loslaten van oude structuren met zich mee. Twee jaar geleden zou de gemeente ‘nee’  hebben gezegd als bewoners hadden voorgesteld om een moestuin aan te leggen in hun straat op de plek waar nu een grasveld is. Nu kan dit wel, op voorwaarde dat alle bewoners in de straat het daarmee eens zijn. De gemeente maakt in dat geval de grond geschikt hiervoor en geeft bewoners geld voor het aanschaffen van plantjes. Vervolgens kunnen de bewoners aan de slag met de aanleg van de moestuin. Dat is nog wennen voor sommige medewerkers van Stadsbeheer. Ter Wal: “Zij redeneren nog steeds dat de openbare ruimte van de gemeente is. Die denkwijze zijn ze al  jarenlang gewend en dat verandert nu.”

Mogelijke knelpunten zijn er genoeg, zoals regelgeving die het voor bewoners lastig maakt als ze bijvoorbeeld in eigen beheer een speeltoestel willen installeren op een openbare plek. Ter Wal: “Het is daarom belangrijk dat de Haagse, maar ook de gemeentelijke politiek allerlei regels versoepelt.” Ook de huidige crisis kan een knelpunt zijn. “Deels komt ons nieuwe beleid hier uit voort. Er is minder geld en de overheid heeft de hulp van burgers nodig. Als we straks echter tegen bewoners moeten zeggen dat ze een groenstrook zelf mogen onderhouden, maar er is geen budget om ze hiervoor materiaal te geven, dan wordt het lastig. Het animo om te participeren zal dan afnemen”, licht hij toe. Ter Wal hoopt dat de activering van burgers voldoende van de grond komt, maar verwijst daarbij meteen naar de successen die Nijmegen hiermee al heeft geboekt. Op de website www.participatiekaart.nl zijn inmiddels ruim negentig Nijmeegse projecten verzameld, waarin burgers participeren. Zo is er een wijk waar bewoners zelf de speeltuintjes onderhouden en in een ander wijk doet een buurtvereniging een deel van het groenonderhoud. Ter Wal: “Door dit te laten zien, hopen we niet alleen burgers er meer bij te betrekken, maar ook onze medewerkers van Stadsbeheer enthousiast te maken.” In praktijk zullen er verschillen tussen Nijmeegse wijken ontstaan, omdat niet in elke wijk bewoners actief zullen meedoen. Om té grote verschillen te voorkomen bedacht Nijmegen het ‘Marikenniveau’. Ter Wal: “In wijken waar de participatie niet goed van de grond komt, handhaven we het vastgestelde minimumniveau dat we tot nu toe hanteren voor de buitenruimte in een wijk.” Hommel vult aan: “De insteek is dat de grotere differentiatie die tussen wijken ontstaat niet tot kostenverhoging leidt. Hetzelfde geld wordt beter ingezet; op die plekken die bewoners en ondernemers belangrijk vinden.”

Elders in Nederland vinden soortgelijke ontwikkelingen in de openbare ruimte plaats. Zo besloot Breda om het groen in de stad dat om intensief onderhoud vraagt, weg te halen en deze plekken te bestraten, tenzij burgers dit zelf oppakten. Hommel: “Dat is behoorlijk revolutionair, maar ook prikkelend. Het is een succes geworden omdat bewoners redeneerden dat ze dit inderdaad best zelf konden doen. Ze begrepen dat de gemeente een stap terug moet doen.”  Een ander voorbeeld komt uit de Vinex-wijk Vathorst in Amersfoort. Aannemer Heijmans neemt hier de komende tien à vijftien jaar, gedurende het bouwproces, het beheer en het onderhoud van de openbare ruimte over. Zo heeft Heijmans ook een bezoekerscentrum, waar bewoners terecht kunnen met vragen over de openbare ruimte. Problemen of knelpunten kan het bedrijf meteen oppakken. Wat in Nijmegen gebeurt, is dus niet uniek. “Uniek is wel dat Nijmegen een strategische visie hiervoor heeft opgesteld”, aldus Hommel.

Utopie

Hoe ver zal Nijmegen uiteindelijk gaan in het ‘loslaten’? Hommel: “In de beleidsnota wordt niet echt een einddoel geschetst, maar in de komende jaren zal blijken hoe ver Nijmegen kan gaan in het afstoten van allerlei taken en in hoeverre burgers, ambtenaren en Dar in deze ontwikkeling mee kunnen gaan.” In het coalitieakkoord van Nijmegen staat dat de gemeente streeft naar een zo klein mogelijke overheid. Ter Wal: “Je kunt erover dagdromen dat er een overheid is die alleen nog maar opdrachtgever is. Dar voert het werk uit en de burger participeert. De overheid krijgt een minimale, faciliterende rol. Dat komt in de buurt van een utopie. Ik stel voor dat we ons laten verrassen. Zonodig maken we pas op de plaats. Als wijkbewoners zeggen dat ze zelf het groen gaan beheren en ze doen vervolgens niets, dan grijpen wij in. Ergens ligt er een grens en die gaan we de komende tijd samen opzoeken.“

——

Vanuit het traditionele beheer zijn burgers er in de afgelopen decennia aan gewend geraakt dat de gemeente allerlei zaken voor ze regelt.  Vanaf de jaren tachtig, toen er ook sprake was van een recessie, besteedde Nijmegen een aantal zaken uit, zoals het vegen van de straten. Hommel: “Het beheer was toen nog echt een technische aangelegenheid. De afstand tussen marktpartijen en de gemeente werd kleiner, maar de afstand tot de burger werd groter.” Met het verschijnen van de Nijmeegse beleidsnota IBOR in 2001 krijgt de burger meer inspraak en een grotere rol in de openbare ruimte: de burger als klant. De eerste stappen zijn gezet voor een integrale aanpak. De gemeente krijgt een regiefunctie; een ontwikkeling die zich voorzet. Hommel: “In de komende jaren zal de rol van de marktpartijen groter worden. De gemeente bepaalt de ambities en zet zoveel mogelijk taken uit bij de integrale aannemer Dar. Een ander rol die de gemeente krijgt is het ‘faciliteren’ van actief burgerschap. Er zal nog meer van de burger worden verwacht.”

——

NVRD: Gram, maart 2013

Morgensterren actiever op zoek naar waardevolle spullen

Illegale inzameling van afvalstoffen zoals oud papier, metaal of kleding is lucratief, blijkt in de praktijk. Gemeenten en inzamelaars worden creatiever in het bestrijden van illegale inzameling en proberen het de daders lastiger te maken.

Toon meer...

Stadsjutters of Morgensterren worden mensen genoemd, die er ‘s nachts op uit trekken om tussen het vuilnis op zoek te gaan naar (her)bruikbare spullen. In Amsterdam waren er altijd al Morgensterren actief, volgens Riny De Jonge, afdelingsmanager Schoon bij Stadsdeel Oost. “Eerder haalden studenten vaak een deel van hun inboedel uit het grofvuil op straat. Daar is niks op tegen. Oude spullen worden op deze manier opnieuw gebruikt. Nu zien we echter nauwelijks nog studenten maar zijn het vooral georganiseerde groepjes mensen, afkomstig uit Oost-Europa, die in grote auto’s rondrijden op zoek naar spullen met marktwaarde.” Een groot probleem is dat apparaten, zoals koelkasten, op straat worden gestript om de waardevolle onderdelen er af te halen. Vaak halen de illegale inzamelaars ook het motortje uit het apparaat. “De onderdelen die geen waarde hebben, blijven achter. Dat levert rommel op, waar omwonenden overlast van ervaren. Bovendien heeft dit een negatief effect op de leefbaarheid. Ook ontstaan er risico’s voor het milieu, omdat er schadelijke stoffen kunnen vrijkomen als mensen op amateuristische wijze motoren uit koelkasten en andere apparaten halen”, vertelt De Jonge.

In onze hoofdstad is het met name afgedankt metaal dat bewoners aanbieden via de grofvuilinzameling, dat  verdwijnt in het illegale circuit. In sommige delen van Amsterdam komt het ook voor dat karton en oud papier, aangeboden in bundels op straat, wordt weggehaald vóórdat de reguliere inzameling plaatsvindt. Sinds twee jaar is het probleem van de illegale inzameling in Amsterdam toegenomen. De Jonge: “Dat komt omdat de marktwaarde van metaal, maar ook van papier en karton behoorlijk is gestegen.” De daders weten precies op welke dagen de inzameling plaatsvindt. De avond daarvoor gaan ze op pad, omdat bewoners dan vaak al hun spullen buiten zetten. “Soms is er zelfs sprake van een soort file. Dan rijden er drie of vier auto’s rond, op zoek naar dezelfde spullen”, zegt De Jonge.

Armoede

Ook Groningen kende problemen met illegale inzameling. Daarbij ging het om oud ijzer, fietsen, textiel en kleine apparaten, zoals mobieltjes. Volgens Thewis Wits, projectmanager Milieudienst Groningen, betrof dit echter incidenten. Zo verspreidde iemand flyers in een wijk, waarop hij aankondigde dat hij oud ijzer en kleding zou komen ophalen. De opbrengst was voor een goed doel in Polen. In een ander geval verspreidde iemand plastic zakken, bedoeld om mobiele telefoons en andere kleine apparaten op te halen, om deze te recyclen. De opdruk op de zakken vermeldde de naam van een website. De persoon of organisatie die zich hier achter schuilhield, kon niet worden achterhaald. Ook bleef onduidelijk wie de flyers had verspreid. Wits: “We zien dit echter als een signaal. Als bepaalde grondstoffen meer waard worden en de armoede toeneemt, ontstaan er meer van dit soort initiatieven.”

In Breda draait het probleem vooral om oud ijzer en wit- en bruingoed. Maarten Plasschaert, teamleider Productie bij Afvalservice Breda, vertelt: “Oud ijzer en wit- en bruingoed zamelden we eerst op vaste dagen in. Bewoners meldden het bij ons als ze iets wilden aanbieden. Het kwam steeds vaker voor dat er niks meer lag, als onze medewerkers het op kwamen halen. Bij navraag bleek dat bewoners de spullen wel op straat hadden gezet maar dat iemand anders ze had meegenomen. Ik denk dat ongeveer 2/3 deel van onze inzamelroute op deze manier was geplunderd.” In Breda is het probleem met de illegale Morgensterren inmiddels vrijwel opgelost. Plasschaert: “We hebben de ophaalfrequentie aangepast. Voorheen haalden we twee dagen na het grofvuil, oud ijzer op. Dat was lekker gemakkelijk voor de Morgensterren en dat hebben we dus veranderd. Als mensen nu oud ijzer, of wit- of bruingoed willen aanbieden, bellen ze ons en melden we hen op welke datum  we het komen ophalen. Dat pakt heel goed uit. Onze inzameling is nog niet helemaal op het oude niveau, maar we halen duidelijk weer veel meer op.”  Sporadisch rijdt er nog een illegale Morgenster rond in Breda. Een aantal keren heeft een opsporingsambtenaar een Morgenster betrapt en een bekeuring uitgedeeld. “Het ging daarbij met name om Oost-Europeanen. Mijn indruk is dat ze er meer mee verdienen, dan de bekeuring hen kost. Mensen nemen dan het risico en gaan ermee door”, zegt Plasschaert.

Fietswrakken

Groningen werkt al tientallen jaren met een circuit van gelegaliseerde Morgensterren, juist om illegale inzameling tegen te gaan. Bepaalde personen krijgen een vergunning om, in aan hen toegewezen wijken, spullen mee te nemen die bij het afval op straat staan. Zij mogen deze dan weer doorverkopen.  Wits: “We hebben afspraken gemaakt wat ze wel en niet mogen meenemen. Dit systeem werkt goed. Wij denken dat  illegale inzamelingsactiviteiten in praktijk moeilijk zijn tegen te houden. Op deze manier proberen we het te reguleren.” Soms moeten de gelegaliseerde Morgensterren tot de orde worden geroepen. Zo worden in Groningen regelmatig fietswrakken gelabeld. Als deze niet binnen enkele weken zijn weggehaald door de eigenaar, neemt de Milieudienst ze mee. Sommige overijverige Morgensterren uit het gelegaliseerde circuit, nemen wel eens een fietswrak mee, maar dat mag dus niet. Wits: “Wij spreken hen daarop aan. Als ze zich niet aan de afspraken houden, trekken we hun vergunning in.”

Gemiste inkomsten

Gemeenten lopen inkomsten mis, vanwege de illegale inzameling. De Jonge kan hier geen cijfers over geven omdat er in Amsterdam nog geen onderzoek naar is gedaan. Maar het kan behoorlijk winstgevend zijn, denkt hij. “Metaal levert op dit moment tussen de 18 en 20 cent per kilo op, is mijn inschatting. En een motortje dat uit een koelkast wordt gesloopt, schuift bij doorverkoop ongeveer 15 euro.”  Plasschaert: “Ik heb zelf wel eens oud ijzer naar de oud ijzerboer gebracht om te kijken hoe het werkt. Mij leverde dat toen zo’n 20 euro op. Ik kan me dus voorstellen dat mensen zomaar 100 euro per dag verdienen, als ze hier heel actief mee bezig zijn.” Groningen loopt geen inkomsten mis, volgens Wits. “Dat komt door ons systeem met gelegaliseerde Morgensterren. Zij halen spullen op die anders bij het grofvuil terechtkomen. Normaal gesproken kost het ons geld om dit te laten sorteren en te verwerken. Alles wat niet in het grofvuil terechtkomt,  is dus mooi meegenomen”, licht hij toe.

Schadelijke stoffen

Op de acties van Morgensterren wordt in Amsterdam nauwelijks gehandhaafd, volgens De Jonge. Er is weinig kennis beschikbaar over de illegale inzamelaars in de hoofdstad. “We weten niet of het om individuen gaat of om een organisatie. We weten ook niet of mensen dit bijvoorbeeld tijdelijk doen. Het zou goed zijn om hier onderzoek naar te doen. Zeker in de gevallen waarbij illegale inzameling problemen oplevert met rommel en schadelijke stoffen.” Zowel in Amsterdam als in Breda mag je volgens de afvalstoffenverordening, zonder vergunning, geen spullen meenemen die burgers als afval aan de straat zetten. Plasschaert: “ Je zult geen bekeuring krijgen als je een stoel weghaalt bij het grofvuil. Dat is ook niet te controleren en daarop kun je niet gaan handhaven. De grens is, wat mij betreft, als het een beroepsmatige aanpak krijgt. Het weghalen van oud ijzer is in feite diefstal. Afgedankt metaal levert geld op. Dit zou ten goede moeten komen aan de burger. De afvalstoffenheffing kan omlaag, als de inzameling van metaal een gemeente geld oplevert. Dat systeem ondergraven de Morgensterren.”

Getipt

Ook ReShare, het onderdeel van het Leger des Heils dat zich bezighoudt met de inzameling van kleding en textiel wordt geconfronteerd met illegale inzamelaars. Simon Smedinga, directeur Leger des Heils ReShare: “Incidenteel tippen burgers ons als ze zien dat iemand spullen uit één van onze containers haalt. Vaak gebeurt dit bij dezelfde container of in dezelfde wijk. We geven dan het advies om de plaatselijke politie in te schakelen. Als deze hier dan op handhaaft, houdt het op.” Bij de huis-aan-huisinzameling komt het incidenteel voor dat iemand, vóór Reshare, met inzamelen start. Ook heeft ReShare meegemaakt dat in een gemeente waarmee ze een inzamelcontract had gesloten, een andere partij inzamelcontainers plaatste. Smedinga: “Het is aan de handhavers van die gemeente om dit in de gaten te houden.”  Hoe grootschalig de illegale inzameling is, kan hij niet in een cijfer uitdrukken. “Incidenten worden bij ons gemeld, maar we weten niet of dit een structureel probleem is. Tot nu toe zien we het niet in onze inzamelresultaten terug. Maar het is natuurlijk niet raar dat ook andere partijen de waarde van kleding en textiel zien en dat het fenomeen toeneemt.” ReShare komt met inventieve oplossingen. Smedinga: “Door aanpassingen in de constructie van onze inzamelcontainers is het moeilijker geworden om kleding en textiel er weer uit te halen. Dat geldt ook voor de ondergrondse inzameling, waar steeds meer gemeenten toe over gaan. Op die manier wordt het lastiger voor de daders.”

NVRD: Gram, januari/februari 2013

10.000 inzamelpunten voor e-waste

Minstens 85 procent van het elektronische afval moet vanaf 2019 gescheiden worden ingezameld, schrijft een nieuwe Europese richtlijn voor. In Nederland wordt op dit moment 40 procent ingezameld. Er is dus werk aan de winkel.

Toon meer...

Vooral kleine apparaten verdwijnen nog vaak tussen het restafval. Om de doelstelling van 85 procent te halen, is het nodig dat er 10.000 inzamelpunten komen voor elektronisch afval (e-waste), stelt de NVMP, de vereniging van producenten en importeurs van elektrische apparaten. Meer inzamelpunten maken het voor consumenten gemakkelijker om afgedankte apparaten in te leveren. Jan Kamminga, voorzitter van de NVMP: “Het wordt hard werken, maar we hebben te maken met een maatschappelijke en ook een wettelijke verplichting.” Inmiddels zijn in honderden winkels die elektrische apparaten verkopen inzameldozen en andere inzamelmiddelen geplaatst. “De detailhandel reageert positief op de campagne van onze uitvoeringsorganisatie Wecycle, die we in dit kader hebben georganiseerd. Bij consumenten gaat langzamerhand ook doordringen dat apparaten die ze nu in de prullenbak gooien, geen afval zijn”, zegt Kamminga.

Oud-voor-niets

Marcel van Westerhoven, senior consultant bij Crem, bureau voor duurzame ontwikkeling, noemt het behalen van de doelstelling van 85 procent een flinke klus. “Zoals de inzameling nu plaatsvindt, gaat het niet lukken. Inzameling moet meer worden gestimuleerd, bijvoorbeeld via diftar of beloning van consumenten voor het inleveren van apparaten. Het inzamelsysteem moet veranderen in een echt circulair systeem.” Van Westerhoven is van mening dat de oud-voor-nieuwregeling, waarbij je een oud apparaat in kunt leveren, wanneer je een nieuw koopt, moet wijzigen. Beter is een oud-voor-nietsregeling, waarbij je een apparaat altijd kunt inleveren in winkels waar ze elektrische apparaten verkopen. Een aantal winkelketens waaronder de Gamma en Media Markt heeft inmiddels inzamelpunten gerealiseerd voor onder meer kleine apparaten. Consumenten kunnen daar hun spullen inleveren, ongeacht of ze een nieuw apparaat kopen. De NVMP ziet graag dat bij meer bouwmarkten, tuincentra en winkels dit soort inzamelpunten komen.

Ook supermarkten vormen een geschikte plek voor de inzameling van afgedankte apparaten, vindt de NVMP. Tijdens het boodschappen doen, kan de consument meteen zijn afgedankte föhn of koffiezetapparaat afgeven. De meeste supermarkten staan hier echter niet om te springen. Henrieke Crielaard is beleidsmedewerker Public Affairs bij het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL), dat de belangen van de supermarktbranche behartigt. Het inzamelen van afgedankte apparaten en het verkopen van voedsel gaan volgens haar niet samen. “Supermarkten verkopen een beperkte hoeveelheid elektrische apparaten. We vinden het niet terecht dat ze ook producten die ze niet verkopen, zouden moeten inzamelen. Daarnaast hebben we te maken met strenge eisen op het gebied van voedselveiligheid en hygiëne. Afgedankte apparaten, zoals opladers, tandenborstels of koffiezetapparaten passen daar niet bij. Sommige supermarkten kiezen zelf voor uitgebreidere inzamelsystemen. Zij beschikken over de ruimte om dit goed en veilig te regelen. Dat vinden wij uiteraard prima, maar het mag nooit een verplichting zijn.” Crielaard denkt dat er genoeg alternatieven mogelijk zijn en verwijst daarvoor naar de bestaande inzamelstructuren die verbeterd kunnen worden, zoals ruimere openingstijden van milieustraten of het plaatsen van inzamelbakken voor afgedankte apparaten naast glasbakken in winkelcentra. Kamminga denkt dat de supermarkten uiteindelijk wel overstag zullen gaan. “Ik begrijp dat ze het niet direct als hun taak zien, maar ik verwacht dat consumenten in de toekomst gaan informeren of ze hun apparaten bij de supermarkt kunnen afgeven. Ze zullen het vreemd vinden als dat niet kan.”

IJzercontainers

Uit een rapport van de NVMP over de toekomst van de inzameling en recycling van e-waste blijkt dat Nederland van recyclekoploper is veranderd in een middenmoter. In Nederland wordt per hoofd van de bevolking 7,5 kilo e-waste ingezameld. Dat is meer dan de huidige Europese eis van 4 kilo, maar minder dan de 19 kilo die Noorwegen en de 15 kilo die Denemarken inzamelen. Ook is het veel minder dan de nieuwe Europese norm van 16 kilo. Kamminga weerspreekt echter dat Nederland slecht scoort: “Op dit moment zamelen we twee keer zoveel in als de huidige wettelijke doelstelling. Er zijn een paar landen die de inzameling heel rigoureus hebben aangepakt en waar gebrekkige afvalscheiding wordt beboet. Zij scoren beter dan Nederland, maar we doen het goed.”

Voor gemeenten is er ook een taak weggelegd in het ophogen van het percentage e-waste dat wordt ingezameld. Bijna alle Nederlandse gemeenten hebben een contract getekend met Wecycle voor de inzameling van hun e-waste. Toch blijkt uit onderzoek van advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos dat één op de zes gemeenten e-waste verzamelt in ijzercontainers en dit vervolgens doorverkoopt aan commerciële verwerkers. In totaal lekt volgens dit onderzoek 6,7 miljoen kilo e-waste jaarlijks weg uit de gecontroleerde inzameling. Volgens onderzoek van de United Nations University is dit zelfs 20 miljoen kilo per jaar. Kamminga: “Sommige materialen zijn waardevol en handelaren zijn bereid om daar voor te betalen. Maar als gemeenten aantrekkelijke spullen verkopen aan marktpartijen en Wecycle opzadelen met de producten die geen geld opleveren, ontstaat er een probleem met de financiering van ons inzamelsysteem. Spullen afgeven aan commerciële verwerkers is ook in strijd met de contracten die we met gemeenten hebben gesloten.” Wecycle werkt met de NVRD aan het dichten van dit gat in het inzamelsysteem.

Koper

Ook naar Aziatische en Afrikaanse landen lekt nog e-waste weg. Export van nog werkende apparaten is toegestaan, maar van kapotte apparaten niet. Toch gaan er kapotte apparaten illegaal naar landen als Ghana, omdat onderdelen daar meer geld opleveren dan in Nederland en er een schaarste is aan bepaalde grondstoffen. Kamminga: “In Ghana zijn het vaak kinderen die met hun blote handen materialen uit afgedankte apparaten halen. Dat levert enorme gezondheidsrisico’s op.” De NVMP is van mening dat er een registratieplicht moet komen voor commerciële partijen, net zoals Wecycle die heeft. Nu is dat nog niet het geval en is het vaak onduidelijk welke weg apparaten afleggen als ze zijn opgekocht. “Het is belangrijk dat gemeenten alleen zaken doen met gecertificeerde partijen, die voldoen aan de registratieplicht. Op die manier voorkom je dat er illegale export plaatsvindt”, zegt Kamminga.  Volgens Van Westerhoven is illegale export bijna niet te stoppen. “Het is wel belangrijk om export in betere banen te leiden. Daarbij valt ook te denken aan gereguleerde export van afgedankte elektronica. Het is een taak en verantwoordelijkheid van Europese landen, de Verenigde Staten en China, waar de apparaten van afkomstig zijn, om goede ontmantelinrichtingen te bouwen in de landen waar de apparaten terecht komt. Op die manier kunnen mensen daar veilig werken.”

Door de toenemende schaarste van grondstoffen en de gestegen grondstofprijzen wordt inzameling en recycling van e-waste economisch gezien steeds aantrekkelijker. Nederland wil in het herwinnen, verhandelen en distribueren van kritische grondstoffen, waaronder schaarse aardmetalen die essentieel zijn voor veel productieprocessen, een vooraanstaande rol gaan spelen in Europa, vermeldt het rapport van de NVMP. Deels lukt het om grondstoffen opnieuw te gebruiken en daar economisch voordeel van te hebben. Zo halen Wecycle en recyclebedrijven koper uit apparaten en uit kabels tegen lagere kosten dan het in Chili kan worden gewonnen.  Sommige stoffen zijn echter moeilijk terug te winnen, omdat ze in kleine hoeveelheden en complexe verbindingen in apparaten zitten. Het herwinnen van schaarse en kritische stoffen staat nog in de kinderschoenen. Toch verwacht  Kamminga dat Nederland in de komende decennia hier een flinke slag in zal maken. “Van de spullen die worden ingezameld, kan steeds meer worden hergebruikt. Honderd procent herwinnen zal nooit lukken, maar ik ga er van uit dat we in de toekomst 90 procent van het e-waste kunnen recyclen.”

NVRD: Gram, november 2012

Twee werelden komen bij elkaar

Sinds eind juli staan in de gemeenten Weesp en Huizen afvalbakken op straat, waarin inwoners hun papier, kunststof en restafval gescheiden kunnen aanbieden. De eerste reacties zijn positief. “Maar het vraagt wel een nieuwe manier van denken”, vertelt Marc Maassen sectormanager bij afvalstoffendienst GAD.

Toon meer...

“Gescheiden afval inzamelen bij huishoudens is ondertussen de normaalste zaak van de wereld. Inwoners zijn thuis bewust bezig met duurzaamheid en hergebruik van grondstoffen, terwijl in de openbare ruimte al het afval in één bak terechtkomt. Buiten moet het vooral schoon zijn. In feite gaat het om twee gescheiden werelden”, vertelt Marc Maassen, sectormanager bij de Gewestelijke Afvalstoffendienst Gooi en Vechtstreek (GAD). Maassen wilde deze twee werelden bij elkaar brengen en uitzoeken wat het oplevert als je gescheiden inzameling ook op straat introduceert. “Ik wil een prikkel afgeven dat je in de openbare ruimte ook grondstoffen kunt inzamelen. Mensen moeten zich daarvan bewust worden en dat vergt een andere manier van denken.”

Maassen zocht contact met Gemeente Schoon, dat brood zag in een pilotproject voor gescheiden inzameling in de openbare ruimte. De regiogemeenten Weesp en Huizen reageerden enthousiast op de vraag of ze mee wilden doen aan de pilot. Bureau Milieu & Werk schreef een Plan van Aanpak en de NVRD geeft advies.  In mei kwam het projectteam voor het eerst bij elkaar. Maassen: “Doel van de pilot is om uit te zoeken of gescheiden inzameling op straat überhaupt werkt. Gooien mensen het afval ook in de daarvoor bestemde bakken en is het ingezamelde materiaal van voldoende kwaliteit om te kunnen hergebruiken? Daarnaast kijken we naar de schoonheidsgraad en de beleving van schoon in de omgeving van de bakken. Ook zoeken we uit of gescheiden inzameling in de openbare ruimte op grote schaal kan worden ingevoerd en het financieel haalbaar is.” De pilot vindt plaats op vier verschillende locaties in Weesp en Huizen; twee winkelcentra met beide een grote scholengemeenschap in de buurt, een strand in Huizen en een deel van het stadscentrum van Weesp. Sinds 24 juli staan op elke locatie vier of vijf bakken, waarin inwoners papier, kunststof en restafval gescheiden kunnen aanbieden. De bakken werden speciaal voor deze pilot ontworpen.

Petje af

“Het zijn hele mooie bakken geworden en de reacties van inwoners zijn positief”, vertelt Inger van Gelderen, coördinator van de Regionale Samenwerking Zwerfafval ‘Schoon Gooi en Vecht’. “Uit interviews met inwoners blijkt dat ze het een goed initiatief vinden. In praktijk blijken ze het niet vreemd te vinden om ook op straat hun afval te scheiden.”  Om inwoners te informeren over de pilot hanteren de gemeenten de gebruikelijke communicatiekanalen, zoals persberichten, kabelkranten, radiospotjes en posters. Scholen worden apart benaderd en leerlingen zullen lessen ontvangen over afvalinzameling, -scheiding en hergebruik van grondstoffen en ze kunnen een sorteeranalyse bijwonen.  Ook de medewerkers in de uitvoering zijn positief over de pilot. Maassen: “Petje af voor deze mensen. De logistiek zoals die normaal gesproken aanwezig is voor afvalinzameling, ontbreekt nu. De medewerkers moeten kleine hoeveelheden afval, apart van elkaar, inzamelen. Dat kost tijd en vraagt veel van ze, maar ze doen het vol enthousiasme.“

Voor gemeenteambtenaren was het nog wennen dat het afval op straat gescheiden wordt aangeboden, constateert Maassen. “Ze vroegen zich af: ‘Wat krijgen we nu? Straks gaan inwoners ook plastic en papier vanuit huis in de bakken op straat gooien. Is dat de bedoeling?’ Vanuit de gedachte van hergebruik van grondstoffen is dat inderdaad het geval. Om grondstoffen opnieuw te kunnen gebruiken is het noodzakelijk dat inwoners en bedrijven hun afval kwijt kunnen in de juiste bakken, ongeacht of die nu thuis staan, of op straat. De grens tussen afval aanbieden thuis en in de openbare ruimte gaat dus vervagen. Dat begint langzamerhand door te dringen.”

Discussie

Eind augustus verkeert het project nog in de opstartfase en zijn er nog te weinig gegevens bekend om iets te kunnen zeggen over de kwaliteit van het ingezamelde materiaal, of het effect op de schoonheidgraden. Van Gelderen: “In oktober hebben we meer meetgegevens beschikbaar en presenteren we een tussentijdse rapportage.” De monitoring tijdens de pilot vindt plaats via registratie van de ledigingen van de bakken twee keer per week, waarbij er wordt gekeken naar de vervuilingsgraad. Eén keer per drie weken vindt een sorteeranalyse en een weging plaats van de drie afvalstromen. Tenslotte is er één keer per zes weken een schouwing, waarbij de vervuilingsgraad van de omgeving van de bakken wordt beoordeeld. In de eerste weken van augustus gooide het mooie weer roet in het eten bij een eerste sorteeranalyse in Huizen. “Vanwege het mooie weer was het druk op het strand. De gemeente was vooral bezig met het tijdig weghalen van grote hoeveelheden afval, die in korte tijd ontstonden. De vervuilingsgraad van de afvalbakken was daardoor hoog. De betreffende sorteeranalyse was niet representatief en hebben we toen moeten laten varen. Deze gaan we nog wel een keer inhalen.  Maar dit voorval heeft ons wel veel geleerd over de benodigde capaciteit, ledigingsfrequentie en logistiek”, vertelt Van Gelderen.

De pilot loopt door tot eind december dit jaar. Maassen en Van Gelderen zijn benieuwd naar de resultaten. Maassen: “Zelfs als het niet lukt om afval te scheiden op straat, is dat een prima uitkomst. Het zal in ieder een bijdrage leveren aan de discussie over afval als grondstof en grondstoffen inzamelen op straat. Dat hebben we hiermee al bereikt. Maar we verwachten veel van de pilot en hopen dat de uitkomsten prikkelen tot het zetten van verdere stappen voor het terugwinnen van grondstoffen in de openbare ruimte.”

NVRD: Gram, september 2012

Camera´s tegen zwerfvuil in het bos

Toon meer...

“Complete bankstellen, vuilniszakken met kleding, huisvuil, puin en dakplaten, apparatuur afkomstig van wietplantages”, boswachter Corien Koreman somt een aantal zaken op die Staatsbosbeheer zoal in het bos aantreft.  “Het dumpen van afval is al jarenlang een probleem, maar de laatste tijd gebeurt het steeds vaker. Een tijdje geleden troffen we zelfs twee dode schapen aan. Dat was voor mij de limit”, zegt Koreman. Via Twitter plaatste ze een oproep aan burgers om creatieve oplossingen aan te dragen om het probleem van het dumpen van afval aan te pakken. Ze ontving talloze reacties. Koreman: “We hebben alle tips die binnenkwamen serieus beoordeeld, maar niet alle ideeën waren haalbaar. Eén van de tips waaraan we bij Staatsbosbeheer ook al hadden gedacht, was cameratoezicht. Het is niet de meest elegante manier, maar wel de meest kansrijke.”

Burgerwacht

Een andere tip die via Twitter binnenkwam was om meer te surveilleren om het dumpen van zwerfvuil te bestrijden. Staatsbosbeheer heeft echter slechts één surveillant voor het hele gebied beschikbaar. Deze kan dus onmogelijk alles controleren. Een ander idee was het plaatsen van grote containers, waar mensen hun afval in kwijt kunnen. Volgens Koreman nodigt dit mensen echter juist uit om hun afval naar het bos te brengen. Bovendien moet het in de containers gedumpte afval vervolgens ook weer worden verwijderd. Ook het voorstel om een burgerwacht in te schakelen, ziet Staatsbosbeheer niet zitten. Koreman: “Het past niet echt bij een organisatie als Staatsbosbeheer om een burgerwacht op de been te brengen. Ik denk ook niet dat je de verantwoordelijkheid op die manier bij burgers neer moet leggen.”

Op dit moment hangen de camera’s er nog niet. Als de plannen zijn getoetst aan de huidige wet- en regelgeving start Staatsbosbeheer met een proefperiode van drie maanden. De camera’s zullen op de parkeerterreinen in de bossen komen te hangen. De praktijk is dat het dumpen van zwerfvuil met name in de avonduren en op parkeerplaatsen gebeurt. Mensen kunnen daar gemakkelijk met de auto komen en er is weinig sociale controle. Koreman: “We willen zoveel mogelijk voorkomen dat er camera’s in de bossen zelf komen te hangen. Een natuurgebied moet zoveel mogelijk recreatiegebied blijven en bezoekers moeten niet het gevoel krijgen dat ze constant in de gaten worden gehouden.”  Over het aantal camera’s en de plekken waar ze komen te hangen laat Koreman zich liever niet uit. “We schieten ons doel voorbij als we deze informatie geven. Wel zijn we van plan om de camera’s te laten rouleren tussen de diverse parkeerterreinen.”

Koffiedik

De vraag blijft of cameratoezicht het probleem oplost. Staatsbosbeheer hanteert daarom eerst een proeftijd van drie maanden. Koreman: “In die tijd hopen we een duidelijke vermindering te zien van de hoeveelheid afval die wordt gestort. Maar we zijn ons er van bewust dat het probleem zich ook kan verplaatsen. Het blijft koffiedik kijken.” Landelijk gezien gaat het om een pilot. Nog nooit eerder zijn er camera’s in bossen opgehangen.  Als na drie maanden blijkt dat de hoeveelheid zwerfafval aanzienlijk is verminderd, gaat Staatsbosbeheer over tot definitieve invoering van cameratoezicht. Ook andere natuurorganisaties zijn benieuwd naar de resultaten uit de pilot. Een beveiligingsbedrijf stelt voor de pilot kosteloos camera’s en zijn diensten ter beschikking. Als via een camera de kentekenplaat van de auto van een dader in beeld komt, zal dit als bewijsmateriaal gelden. Staatsbosbeheer doet in dat geval aangifte bij de politie, die dan tot vervolging kan overgaan. De straf die de dader krijgt, kan oplopen tot enkele honderden euro’s.

Privacywetgeving

De kosten voor het verwijderen van gedumpt zwerfvuil in de bossen zijn voor Staatsbosbeheer. Koreman: “Gelukkig draagt de gemeente Groesbeek ook wat bij, maar op jaarbasis zijn wij hier zo’n 20.000 euro aan kwijt. Dat geld besteden we liever aan andere zaken.” Fred Thijssen, beleidsmedewerker Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Groesbeek, verwoordt de visie van de gemeente op het plan van Staatsbosbeheer: “Als gemeente zijn wij hier niet direct bij betrokken, maar in principe zijn wij voorstander van alle maatregelen die bijdragen aan het tegengaan van het illegaal storten van afval. Daarbij geldt uiteraard dat dit binnen de wettelijke kaders moeten plaatsvinden en dat daarvoor de juiste procedures worden gevolgd.”

Binnen de privacywetgeving zijn een aantal regels opgesteld, waaraan het inzetten van cameratoezicht moet voldoen. Bezoekers moeten, bijvoorbeeld via een informatiebord, worden geïnformeerd dat er cameratoezicht is. Alleen medewerkers van het beveiligingsbedrijf mogen de camerabeelden zien en de beelden mogen niet langer dan zeven dagen bewaard worden. Koreman: “Die regels leven we uiteraard na.” Niet elke natuurliefhebber zal blij zijn met de camera’s in het bos, erkent Koreman. “Maar ik hoop dat bezoekers begrijpen dat we op deze manier iets aan dit probleem proberen te doen en dat we criminele activiteiten willen bestrijden. Bovendien zal met het plaatsen van camera’s ook schade aan of inbraak in geparkeerde auto’s van reguliere bezoekers wellicht verminderen. Enerzijds kan ik me voorstellen dat er mensen zijn die zich ongemakkelijk voelen bij het idee dat er cameratoezicht in het bos is. Anderzijds hangen er tegenwoordig in elke stad camera’s en is dit inmiddels een algemeen geaccepteerd fenomeen.”

NVRD: Gram, juli/augustus 2012

 

Dienbladen veranderen in koffertjes

Recyclen of upcyclen?
Op het eerste gezicht lijken ze weinig met elkaar gemeen te hebben: een ontwerpbureau van designproducten en een afvaldienstverlener. In het project UP werkt Van Gansewinkel echter samen met Droog Design, én met andere partijen. De samenwerking levert bijzondere producten op, zoals een attachékoffertje gemaakt van dienbladen en een puzzel uit snijplanken.

Toon meer...

UP is een initiatief van Droog Design. Overtollige producten die in magazijnen blijven liggen, krijgen via UP een nieuw ontworpen jasje. Renny Ramakers, directeur van Droog: “In 2010 presenteerden we in Milaan het project ‘ Saved by Droog’, waarvoor we faillissementsveilingen waren afgegaan en goederen hadden opgekocht. Ontwerpers gingen hiermee aan de slag en maakten er nieuwe producten van. Dat leverde een mooie collectie op, maar het betrof kleine aantallen.” Droog wilde het graag grootschaliger aanpakken en zocht samenwerking met andere partijen, waaronder Van Gansewinkel. Een aantal bedrijven, waaronder de Makro en stoffenfabrikant Vlisco, waren bereid producten af te staan, die Droog in een pilotproject kon ‘upcyclen’ tot nieuwe producten. In november vond de presentatie van de eerste UP-ontwerpen plaats in de Westergasfabriek in Amsterdam. Via UP veranderen vliegtuigramen in lampen en kokosmatten in grafkistjes voor huisdieren. Eric Petersen, manager cradle to cradle developments bij Van Gansewinkel: “Wij zien het principe van UP als een serieuze stap om goede, maar overtollige producten een nieuwe functie te geven, via input van ontwerpers. Het betreft producten uit productieoverschotten, faillissementspartijen, of spullen die vanwege imagoveranderingen of misdrukken teruggehaald worden. Het past in de filosofie van Van Gansewinkel dat afval niet bestaat.”

Koffiekopjes

Ondersteuning en advies bij het pilotproject kwamen van Agentschap NL en Call for Action. Marc Rouffaer, is adviseur bij Call for Action, dat ondernemingen adviseert over strategische rendementsprocessen. Rouffaer: “Dit is een heel duurzame manier om met spullen om te gaan. Bedrijven zijn vaak al bewust bezig met duurzaamheid en blijken ook open te staan voor UP.“ Maar gaat het bij UP echt om een nieuwe stap of is het toch een vorm van recycling? De meningen zijn verdeeld. Ramakers en Rouffaer zien het als upcycling en dus een nieuwe stap. “Een product krijgt een nieuw uiterlijk er is sprake van waardetoevoeging. Voorwaarde is wel dat het nieuwe product van goede kwaliteit en echt bruikbaar is”, aldus Rouffaer. Petersen spreekt liever van recycling dan van upcycling. “Maar dan gaat het wel om productrecycling. Dat is de op één na laatste trap op de ladder van Lansink. Het gaat dus verder dan materiaalrecycling.“
Petersen denkt dat het principe van UP zeker toekomst heeft. Voorwaarde is dat het economisch rendabel en aantrekkelijk is voor alle betrokken partijen. Van sommige producten komt slechts eenmalig een pallet beschikbaar. De voorraad is dan zo klein dat het niet rendabel is om het te verwerken in een nieuw product. Rouffaer denkt dat een oplage van tussen 500 en 7000 stuks noodzakelijk is. “Hiermee kun je voldoende opbrengst realiseren en het is bovenden een reële inschatting van wat je kunt aantreffen in een magazijn.” Ook hij ziet mogelijkheden. “Het is doodzonde om een hele container met koffiekopjes in de vergruizer te gooien omdat een bedrijf fuseert met een ander bedrijf en het logo op de kopjes niet meer klopt. Bestaande ontwerpprocessen duren vaak lang, kosten veel energie en zijn niet goed voor het milieu. Een container kopjes kun je voor relatief weinig geld afnemen. Ontwerpers geven de kopjes een nieuw uiterlijk. Het nieuwe ontwerp kan snel goed in de markt worden gezet, zonder dat er een complete productielijn voor nodig is. Het is dus een heel efficiënt en duurzaam proces.“

Lamellen

De komende maanden komen de eerste ontwerpen van UP op de markt. Er zijn geen onneembare barrières meer, volgens Rouffaer, maar er zijn nog wel wat knelpunten. Zo is er de vraag van het copyright. Omdat wordt uitgegaan van een bestaand product is de vraag wie het copyright heeft op het nieuwe product. En bedrijven stellen soms bepaalde voorwaarden, zoals fabrikant Vlisco. Petersen: “Dit hangt samen met het imago van het bedrijf. Vlisco levert exclusieve stoffen aan de Afrikaanse markt en de prints zijn uniek. De afspraak is nu dat deze niet meer herkenbaar zijn in het nieuwe ontwerp.” Voor de ontwerpers van Droog leverde dit een extra uitdaging op. Zij ontwierpen lamellen, bekleed met Vlisco-stoffen, waarvan de print niet meer herkenbaar is. Een ander punt is dat niet elk bedrijf wil erkennen dat het met overtollige voorraden blijft zitten. Via businesscases onderzoekt Droog, samen met enkele van de betrokken bedrijven, hoe de bestaande knelpunten kunnen worden aangepakt. Ramakers zou het ideaal vinden als de bedrijven die de producten leveren waarmee Droog aan de slag gaat, de eindproducten ook zelf weer verkopen. Ramakers: “Die mogelijkheid onderzoeken we op dit moment. De vraag is ook: wie betaalt wat? Voor sommige producten moeten bedrijven normaal gesproken betalen om ze te laten vernietigen. Betalen zij ons dan als wij de producten overnemen? Maar het kan ook voorkomen dat wij moeten betalen voor producten omdat het waardevolle materialen betreft. Het hangt dus af van het specifieke product.” Petersen vindt het tenslotte belangrijk dat beter in beeld komt waar geschikte producten te vinden zijn. “Het zou goed zijn als er een soort platform komt waarop bedrijven overtollige producten aanbieden. Ontwerpers kunnen dan gemakkelijk beoordelen of ze er een nieuw product van kunnen maken.”
Rouffaer denkt dat de afvalbranche een belangrijke rol kan spelen bij het principe van UP. “Dit is een nieuwe manier om overtollige producten toegevoegde waarde te geven. Het is natuurlijk het mooiste als ook de partijen waar de producten binnenkomen daarover meedenken. Het zou ideaal zijn als een afvaldienstverlener de telefoon pakt en Droog belt als ze producten voorbij zien komen waar nog iets mee gedaan kan worden.” Petersen ziet het als een nieuwe stap voor de afvalsector. “We zitten in een transitiefase waarin we van afval naar grondstoffen willen gaan. De afvalsector focust op materiaalrecycling. Productrecycling is de volgende, nieuwe stap en die is niet eenvoudig. Maar het is wel een heel boeiende stap. Ik heb bij dit project ervaren dat het mogelijk is op deze manier succesvol nieuwe producten op de markt te brengen.”

NVRD: Gram, januari 2012

Worden recyclingpercentages overschat?

Van de hoeveelheid kunststofverpakkingen die wordt ingezameld, blijft 71 procent na sortering over voor hergebruik. Uiteindelijk wordt, na verdere sortering, 50 procent van de ingezamelde kunststoffen ingezet voor de productie van nieuwe kunststoffen. Dit blijkt uit onderzoek van de VROM-Inspectie. Gescheiden inzameling leidt dus niet automatisch tot hergebruik. De vraag is of dit ook geldt voor andere afvalstromen.

Toon meer...

“Over het algemeen weten we goed wat er van de verschillende afvalstromen wordt ingezameld”, vertelt Guus van den Berghe, senior adviseur bij Agentschap NL. “Maar we zijn er steeds van uit gegaan dat nagenoeg alles wat werd ingezameld, ook hergebruikt werd. In praktijk komen er ook andere spullen in een glasbak terecht dan alleen glas en zitten er plastic zakjes tussen het papier, maar het ging daarbij slechts om een klein percentage uitval.“ Uit onderzoek van de VROM-Inspectie bleek dat een relatief groot deel van het ingezamelde kunststof niet in aanmerking komt voor hergebruik. Van den Berghe: “Dat heeft ons wel aan het denken gezet. De vraag is nu of dit ook voor  papier, textiel en andere stromen geldt.”

Significante uitval

Van den Berghe vindt het echter te voorbarig om te stellen dat er sprake is van een overschatting van de recyclingpercentages. “Ik durf niet te stellen dat we onszelf rijk hebben gerekend. Daarvoor zal eerst het nodige onderzoek moeten worden gedaan. Voor andere stromen kan het weer heel anders liggen dan voor kunststof.” Volgens Europese regels zou er bij het vaststellen van recyclingpercentages rekening moeten worden gehouden met een significante uitval. Van den Berghe: “Tot nog toe zag het er naar uit dat er geen sprake was van een significante uitval van glas, textiel, papier en andere stromen. Tot het tegendeel bewezen is, blijft dat onze lijn. Op het moment dat vaststaat dat bij een bepaalde stroom wel sprake is van een significante uitval, gaan we daar rekening mee houden en zullen we dat ook naar Europa rapporteren. Maar vooralsnog beschikken we niet over die gegevens. Door het kunststofonderzoek zijn we wel getriggerd en specifieker naar cijfers gaan kijken. We zijn ook in overleg gegaan met de inzamelbranche. Samen met hen gaan we op zoek naar de waarheid. Daar gaan we de komende tijd mee aan de slag.”

Papiervezels

Hans Koning is directeur van de Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie (FNOI) en directeur van de Metaal Recycling Federatie (MRF). Hij vertelt over de berekening van de hoeveelheid oud papier die wordt ingezameld en gerecycled: “De inzamelaars van oud papier houden bij hoeveel er wordt ingezameld. De FNOI houdt bovendien jaarlijks een enquête onder haar leden. Dat geeft een goed beeld van de hoeveelheid die wordt ingezameld. Dit cijfer wordt vervolgens gedeeld door de hoeveelheid papier en karton die op de Nederlandse markt komt, rekening houdend met import en export.” Hieruit blijkt volgens Koning dat 82 procent van het ingezamelde papier en karton wordt gerecycled. Bij recycling van papier en karton is sprake van een kleine hoeveelheid uitval. De belangrijkste reden hiervoor is dat papiervezels zes tot zeven keer kunnen worden gerecycled. Daarna zijn ze niet meer bruikbaar.

Ook voor metaal wordt de hoeveelheid die wordt ingezameld afgezet tegen de hoeveelheid die op de markt komt. Minstens 80 procent van het ingezamelde metaal wordt gerecycled, schat Koning. “Voor het grootste deel van de stromen metaal die we inzamelen, kunnen we dit exact berekenen. Maar voor bijvoorbeeld de hoeveelheid koper die is verwerkt in elektrische apparaten, is die berekening lastiger. En dat geldt dus ook voor de berekening van het aandeel dat hiervan wordt gerecycled. Daar willen we meer inzicht in krijgen. Samen met de Nederlandse staalproducenten, gieterijen en producenten van elektrische apparaten willen we uitzoeken hoe we tot duidelijkere cijfers kunnen komen.” Het metaal dat wordt ingezameld, kan op een hoogwaardige wijze worden gerecycled, waarbij geen sprake is van uitval. In feite kan metaal een oneindig aantal keren worden gerecycled.

Hielke van den Brink is secretaris van de Vereniging Herwinning Textiel (VHT). Hij vertelt: “De gegevens over de textielinzameling worden verkregen van de inzamelaars. Deze cijfers worden afgezet tegen gegevens van Agentschap NL over de totale hoeveelheid restafval die wordt aangeboden. Daar rolt dan een recyclingpercentage uit.” Een groot deel van het textiel dat in Nederland wordt ingezameld, is geschikt voor hergebruik, zoals kleding die een tweede leven krijgt. Een ander deel krijgt bijvoorbeeld een nieuwe bestemming als poetslap. Ongeveer 5 procent van het ingezamelde textiel kan geen nuttige toepassing meer krijgen en gaat de verbrandingsoven in. Uit een onderzoek dat de VHT in samenwerking met Agentschap NL in 2009 liet uitvoeren, bleek dat een vrij grote hoeveelheid textiel in het restafval belandt. Slechts 35 procent hiervan is nog geschikt voor producthergebruik. Bovendien wordt slechts 38 procent van de totale hoeveelheid afgedankt textiel ingezameld.

Kostenbesparende initiatieven

Voor de stromen textiel, papier en metaal geldt dat het grootste deel dat wordt ingezameld, ook daadwerkelijk wordt gerecycled. Gescheiden inzamelen is wel een voorwaarde om hergebruik te optimaliseren. Inzamelen van papier samen met organisch materiaal levert problemen op, omdat dit vervuiling van het papier veroorzaakt. Dit geldt ook voor de combinatie papier en kunststof, omdat kunststofverpakkingen waarin vloeistoffen hebben gezeten, kunnen gaan lekken. Van den Brink: “En papier met textiel levert problemen op, omdat uit papier vezels vrijkomen die in het textiel gaan zitten, waardoor het niet meer geschikt is voor hergebruik. Gescheiden inzameling leidt tot product- of materiaalhergebruik. Gemeenten moeten zich niet rijk rekenen en inzetten op kostenbesparende initiatieven die ten koste gaan van de kwaliteit.”
Winst is er bovendien nog te behalen aan de inzamelkant. Dit gaat met name op voor textiel, maar ook voor metaal. Volgens Van den Brink worden de beste resultaten voor inzameling van textiel bereikt met een combinatie van een goede inzamelstructuur en voorlichting aan burgers. Ditzelfde geldt voor metaal en papier. Koning: “Gemeenten hebben dit in de afgelopen jaren goed aangepakt door huis-aan-huis in te gaan zamelen of meer inzamelbakken te plaatsen. Daar zien we de resultaten van terug.  Voor het ophogen van de inzamelresultaten voor metaal is het belangrijk dat burgers de mogelijkheid hebben om bijvoorbeeld kleine huishoudelijke apparaten apart in te leveren. Maar er is ook een rol weggelegd voor producenten. Door minder composieten in een product te verwerken, wordt maximaal hergebruik van materialen  mogelijk.”
——

Monitoring Nedvang

Joris van der Meulen, manager Inzameling en Recycling bij Nedvang: “Nedvang baseert zich bij de monitoring en haar rapportage op de EU-beschikking 2005/720/EG, waarin is vastgelegd hoe gegevens voor het hergebruik moeten worden bepaald. Deze beschikking vormt de basis voor de Monitoringsrapportage van Nedvang. Op basis van deze voorschriften, gaan wij uit van het gewicht van het kunststofverpakkingsmateriaal dat de sorteerinstallaties verlaat en in het recyclingproces terecht komt. Deze manier van meten en rapporteren hebben wij ook eerder, bij de cijfers over 2008, toegepast. Het toenmalige ministerie van VROM heeft dat toen overgenomen en deze cijfers vervolgens ook aan Brussel gerapporteerd. De VROM-inspectie heeft het hergebruikcijfer dat we op deze manier voor 2009 hebben vastgesteld en gerapporteerd, namelijk 71 procent van het gesorteerde materiaal, ook bevestigd. Er is wat ons betreft dus geen sprake van onduidelijkheid in de meet- en registratiemethode.”
Voorlopige resultaten
“Het gescheiden ingezamelde kunststof verpakkingsafval wordt gesorteerd in een vijftal kunststof materiaalstromen en een reststroom. De kunststof  materiaalstromen worden vervolgens aan kunststof-recyclebedrijven binnen Europa verkocht. Deze gebruiken de materiaalstromen vervolgens weer als input om nieuwe grondstof van te maken.  In 2009 is 71 procent van al het bij huishoudens ingezamelde materiaal na sortering door kunststof- recyclebedrijven afgenomen. Gedurende 2010 is dat percentage opgelopen naar bijna 80 procent. De voorlopige resultaten geven aan dat over 2010 gemiddeld  77 procent van het uitgesorteerde gewicht door recyclebedrijven is afgenomen om er weer kunststof grondstof van te maken. Het ingezamelde materiaal bestaat echter niet geheel uit kunststof verpakkingsafval. Een beperkt deel bestaat ook uit niet-kunststof (verpakkings)afval.”
Inzamelrespons
“Om het percentage hergebruikt kunststof te laten stijgen is een adequate en professionele inzamelstructuur noodzakelijk, zodat de burger zijn kunststof verpakkingsafval op een laagdrempelige en klantvriendelijke manier gescheiden kan aanbieden. Dit betekent voor gemeenten dat de inzamelrespons verder zal stijgen.”
——
NVRD: Gram, juni 2011

“We leven in een urban forest”

De papierinzameling en –recycling heeft in Nederland een hoog niveau bereikt. Ondertussen zijn er nog allerlei nieuwe ontwikkelingen gaande in deze branche. Bart van Konijnenburg van de VNP en Wienus van Oosterum van PRN vertellen hierover.

Toon meer...

“In Nederland wordt 94 procent van het gebruikte papier en karton ingezameld en gerecycled, terwijl de landelijke doelstelling op 75 procent ligt. Mondiaal behoren we tot de absolute top”, vertelt Wienus van Oosterum, directeur van stichting Papier Recycling Nederland (PRN). Verbeteringen zijn nog mogelijk, maar 100 procent van het papier en karton inzamelen en hergebruiken is onmogelijk. Van Oosterum: “Er zullen altijd papiersoorten zijn die niet ingezameld en hergebruikt kunnen worden, zoals hygiënepapier, bankbiljetten en behangpapier. “Voor een goede inzameling hamert PRN op bronscheiding. Het gezamenlijk inzamelen van verschillende afvalstromen leidt tot een slechtere kwaliteit van het oud papier. De kans dat het nat en vies wordt, is dan veel groter, waardoor het moeilijker te recyclen is. Broninzameling is ook de norm in aangepaste Kaderrichtlijn Afvalstoffen. Door vaststelling van de gewijzigde wet Milieubeheer in de Eerste Kamer in februari dit jaar, is de implementatie hiervan een feit. “De Kaderrichtlijn ondersteunt de papierinzameling en -recycling zoals die nu in Nederland plaatsvindt” , aldus Van Oosterum.

Plastic hoesje

Aan de KWDI-kant; kantoren, winkels, diensten, industrie, is de inzameling al nagenoeg optimaal, volgens Van Oosterum. “Zij moeten betalen voor het weghalen van hun afval en dus ook voor oud papier. Vaak wordt het ophalen bekostigd uit de opbrengst van het oud papier.” Een lekstroom zit er nog bij de huishoudens. Van de Nederlandse gemeenten heeft bijna 90 procent een overeenkomst met PRN. Dit brengt met zich mee dat deze gemeenten moeten registreren hoeveel ze inzamelen. PRN gaat op basis hiervan na waar nog verbeteringen mogelijk zijn. Dit geldt met name voor de grootste steden. Vooral bij studenten, tweeverdieners zonder kinderen en allochtonen laat het scheidingsgedrag nog te wensen over. Samen met Nedvang biedt PRN ondersteuning bij de communicatie met burgers. Van Oosterum: “We blijven er op attenderen dat papierinzameling en –recycling goed is voor het milieu.” Een ander deel van de communicatie richt zich op de kwaliteit van het ingezamelde oud papier. Van Oosterum: “Op de Scheidingswijzer oud papier die we uitgeven, staat bijvoorbeeld dat reclamedrukwerk niet in het plastic hoesje moet worden weggegooid en ook vieze pizzadozen horen niet bij het oud papier.” Als de prijs van het oud papier mondiaal gezien erg laag wordt, hebben aangesloten gemeenten recht op een vergoeding vanuit het speciale fonds van PRN. Dit wordt gefinancierd vanuit bijdragen van uitgevers, drukkers en producenten en importeurs van hygiënepapier. Van Oosterum: “Bij een lage oud papierprijs dekken we hiermee toch een deel van de inzamelkosten. In 2009 hebben we bijvoorbeeld € 1.100.000,- uitgekeerd uit het fonds.” Ook regelt PRN een gegarandeerde afname in tijden van overschotten, zodat de inzameling in stand blijft, ook als het oud papier weinig waard is.

Een succesvolle ontwikkeling op het gebied van de papierinzameling was de invoering van de blauwe minicontainer, zo’n acht jaar geleden. “De blauwe mini is in een aanzienlijk deel van de gemeenten ingevoerd, of wordt daar ingevoerd. Inzet van deze container levert een extra hoeveelheid schoon, oud papier op, is gebleken”, aldus Van Oosterum. Gemeenten hebben een taak op het gebied van de inzameling, maar kunnen zelf ook laten zien dat ze aandacht hebben voor het milieu. “Van een gemeentelijke organisatie gaat een voorbeeldfunctie uit. Het is belangrijk dat ze zelf hun papier dubbelzijdig printen en bijvoorbeeld papier gebruiken met een ecolabel”, vertelt Bart van Konijnenburg, secretaris van de VNP, de branchevereniging van de papier- en kartonfabrieken in Nederland. Het ministerie van I&M en Agentschap NL lieten in dit kader een onderzoek uitvoeren naar een printerloos kantoor, waarin geen papier meer wordt gebruikt en gegevens alleen nog digitaal beschikbaar zijn. Van Konijnenburg: “Uit het onderzoek bleek echter dat de milieuwinst bij een printerloos kantoor slechts 1 procent is. Dit houdt verband met de korte levensduur van veel digitale apparaten en met de milieubelasting in de productie- en de afvalfase van deze apparaten.”

Lichter papier

In het eerste LAP richtte het Nederlandse afvalbeleid zich met name op de afvalfase van stromen. Inmiddels loopt Nederland tegen de grens aan van mogelijkheden om de milieudruk in deze fase nog te verlagen. Toch is het nodig dat de milieudruk nog verder daalt. Het accent is nu meer verschoven naar ingrijpen elders in de keten. In het LAP2 komt dit uitgebreid aan bod. De papiersector is hiermee al aan de slag gegaan. Van Konijnenburg: “Zo hebben de papier- en kartonfabrieken in de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan een zuiniger productieproces, wat betreft het gebruik van energie, grondstoffen en toevoegingsmiddelen. Ook onderzoeken we samen met ketenpartners, zoals drukkerijen, hoe we er voor kunnen zorgen dat er minder afval vrijkomt in de keten. En we denken bijvoorbeeld na over de productie van lichter papier met eenzelfde functionaliteit. Dit levert met name bij verpakkingen een grote meerwaarde op, omdat vrachtwagens voller beladen kunnen worden.” Van Konijnenburg verwijst ook naar de programma’s uit de Energietransitie Papierketen. (Zie kadertekst).

Van Oosterum wijst tenslotte op technieken die leiden tot een langere levensduur van papiervezels. “Bij hernieuwd gebruik neemt de kwaliteit van papiervezels af en op een gegeven moment zijn ze aan verversing toe. Met nieuwe, verfijndere technieken slagen we erin om de kwaliteitsslag naar beneden zo lang mogelijk uit te stellen.” De levensduur van papiervezels wordt steeds meer opgerekt, zonder dat dit effect heeft op de kwaliteit van het gerecyclede papier. “Oud papier en -karton zijn een belangrijke secundaire grondstof. We leven in feite in een urban forest”, stelt Van Oosterum. “In Nederland vormen niet bomen, maar oud papier en -karton de basis voor het maken van nieuwe producten.”

NVRD: Gram, februari 2011

Twitter of een verhalenverteller?

Communicatie is een belangrijk instrument om inwoners te motiveren hun afval goed te scheiden en zwerfafval te bestrijden. Daarover is iedereen het eens. Maar hoe communiceer je zo effectief mogelijk en welke middelen zet je daarvoor in?

Toon meer...

“Belangrijk voor goede communicatie is: herhaling van de boodschap, afstemming op de doelgroep en inzet van de juiste communicatie-instrumenten op het juiste moment”, aldus Ageeth Boos, communicatieadviseur bij Agentschap NL. Kors van der Wolf, projectmanager bij Nederland Schoon, geeft als tips mee: “Maak gebruik van natuurlijke momenten om burgers aan te spreken, zoals opschoonactiviteiten in het voorjaar. Zoek mensen in de eigen omgeving op en stem de boodschap daarop af. Mensen die op het strand liggen voelen zich meer aangesproken door een poster met daarop een vrouw in bikini die haar rommel opruimt, dan door een algemene boodschap over afval in de prullenbak gooien.”

Gratis

Gemeenten kunnen bij Agentschap NL terecht voor advies en ondersteuning als het gaat om communicatie over zwerfafval. Agentschap NL heeft een concept ontwikkeld, waar gemeenten gebruik van maken op het moment dat hen dit het beste uitkomt. Gemeenten kunnen gratis middelen als posters, artikelen voor huis-aan-huisbladen, persberichten en radio-commercials inzetten en deze afstemmen op lokaal niveau. Voor verschillende doelgroepen komen specifieke middelen beschikbaar, zoals voor scholieren die afval achterlaten op de zogenaamde snoeproutes, of voor reizigers in OV-gebieden. Deze zomer worden de communicatiemiddelen online getest. Nederland Schoon heeft gemiddeld drie keer per jaar een grote landelijke campagne op het gebied van zwerfafvalbestrijding, waarbij onder meer grote billboards langs snelwegen, posters op bushokjes  en televisiecommercials te zien zijn. De campagne van Nederland Schoon van deze zomer heeft betrekking op vier doelgroepen: wandelaars, fietsers, bezoekers van het strand en automobilisten. Van der Wolf:  “We confronteren burgers steeds in andere situaties met dezelfde boodschap. Mensen worden zich bewust van het onderwerp en het blijft ‘ hangen’.”  Agentschap NL en Nederland Schoon zijn partners in het Focusprogramma Zwerfafval 2010-2012 en stemmen hun campagnes op elkaar af. Doel van het programma is dat Nederland over drie jaar daadwerkelijk schoner is. Nederland Schoon steekt met haar campagnes in op gedragsverandering. Dat is ook het uitgangspunt van de nieuwe campagne van Agentschap NL . Boos: “Hiervoor oefenen we enige sociale druk uit, middels de boodschap: ‘Geen excuus, afval in de bak’.” Humor is een belangrijk ingrediënt van de campagne en het belerende vingertje wordt vermeden.

Voetbalvelden

Hoe pakken gemeenten en inzamelbedrijven hun communicatie naar de inwoners aan en wat is daarbij hun insteek? Twente Milieu richtte zich vooral op informatieoverdracht, maar gaat nu meer focussen op bewustwording en gedragsverandering. Communicatieadviseur Karin Freriksen:  “In Enschede hebben we voor de papierinzameling bijvoorbeeld geïllustreerd hoeveel voetbalvelden met bomen op deze manier worden bespaard. Dit soort informatie spreekt tot de verbeelding.”  Voor het creëren van meer bewustwording kiest Twente Milieu bovendien steeds vaker voor een interactieve aanpak bij de communicatie met inwoners. Zo organiseerde het bedrijf bij de introductie van de plastic inzameling een wedstrijd waarbij de school die het meeste plastic inzamelde een prijs kon winnen. Kinderen kregen van tevoren informatie over wat en wel en niet in de plastic afvalzak thuishoorde. Ze spoorden hun ouders aan om het plastic afval goed te scheiden. Freriksen: “ Deze vorm van informatieoverdracht werkt beter dan alleen vertellen hoe het moet. Mensen worden zich bewust van wat ze weggooien en hoe ze bij kunnen dragen aan een schoner milieu.”

Achter de voordeur

Kinga Kollar, woordvoerder Communicatie bij Roteb, ziet communicatie als een belangrijk instrument voor informatieoverdracht, om bewustwording te creëren en voor het realiseren van gedragsbeïnvloeding. Rotterdam heeft de campagne Rotterdam: Schoon, heel en veilig. Veel van de communicatieactiviteiten die plaatsvinden vallen hier onder. Kollar: “Wij communiceren in feite over alles wat betrekking heeft op de buitenruimte: van het aanspreken van mensen die een barbecue hebben in het park over het opruimen van hun afval tot het inleveren van grofvuil bij het Milieupark.” Enerzijds communiceert Roteb op stadsniveau, waarbij middelen worden ingezet die voor alle doelgroepen en wijken hetzelfde zijn. Kollar: “Hiermee geven we de normen weer die voor iedereen gelden, zoals de regels voor het aanbieden van huisvuil.” Anderzijds is maatwerk in de communicatie cruciaal. Kollar: “We hebben te maken met jongeren en ouderen, allochtonen en autochtonen, mensen die het goede en mensen die het verkeerde gedrag vertonen. Waar nodig stemmen we onze boodschap af op die verschillende doelgroepen. Die afstemming vindt ook plaats op wijkniveau, want in de ene wijk bieden meer mensen hun huisvuil verkeerd aan dan in de andere.” Roteb heeft een aparte afdeling Publieksvoorlichting. Medewerkers van deze afdeling gaan de wijken in en komen ook bij moeilijk bereikbare doelgroepen achter de voordeur. De publieksvoorlichters maken daarvoor gebruik van bestaande netwerken in de wijk en hebben contact met scholen, buurtverenigingen en religieuze instellingen. Ze hanteren voor de informatieoverdracht methodes als aanbelacties, knutselactiviteiten voor kinderen of zetten verhalenvertellers in die voorlichting geven aan Marokkaanse en Turkse bewoners over het schoonhouden van de buitenruimte. “Met ons maatwerk sluiten we aan op wat er leeft in de wijk, laten we bewoners actief meedoen en motiveren we hen om zich in te zetten voor hun eigen straat”, aldus Kollar.

Smaakpolitie

Zowel Twente Milieu als Roteb beraden zich over de inzet van nieuwe communicatiemiddelen. Voor het aanspreken van jongeren maakt Roteb bijvoorbeeld gebruik van social networks, zoals Hyves en MSN. Twente Milieu werkt onder meer met Twitter. Freriksen: “We geven via Twitter bijvoorbeeld tips over het voorkomen van stankoverlast door gft-containers. Met Twitter kun je snel een boodschap overbrengen, maar het is wel belangrijk om hier consequent mee bezig te blijven.”  Ook de traditionelere middelen als een inloopavond en een ouderwetse persoonlijke brief blijven belangrijk. Freriksen: “Bij de introductie van de plastic inzameling werkte een persoonlijke brief heel goed. Ook de wethouder die de eerste zak met plastic in de container gooit, met een feestje er omheen en de pers die daar aandacht aan besteedt, dragen bij aan goed afvalgedrag. Het gaat altijd om een combinatie van middelen.”

Landelijk

Voor de bestrijding van zwerfvuil zijn er de campagnes van Nederland Schoon en van Agentschap NL. Van der Wolf van Nederland Schoon is van mening dat het goed is als gemeenten aanhaken bij landelijke campagnes. “In onze optiek is het effect het grootst als een landelijke en lokale campagne elkaar versterken en mensen steeds in verschillende situaties een vergelijkbare boodschap tegenkomen. Een ander voordeel van het bundelen van landelijke en lokale campagnes is dat het kostenbesparend is. Het produceren van communicatiemiddelen is nu eenmaal duur.” Een nadeel van een landelijke campagne kan zijn dat deze niet altijd aansluit bij de planning van de gemeente. Freriksen van Twente Milieu: “Wij werken in zes gemeenten en kijken wat op dat moment wenselijk en mogelijk is. Met de Landelijke Opschoondag van Nederland Schoon zijn we bijvoorbeeld heel fanatiek aan de slag gegaan en hebben we gebruik gemaakt van de beschikbare posters en flyers. Maar we geven er ook een lokale draai aan. Zo was bij de aftrap in Enschede Rob Geus van de Smaakpolitie aanwezig en zijn we de wijk in gegaan om schoon te maken.” Het voordeel van het aanhaken bij een landelijke campagne is, volgens Freriksen, dat deze veel media-aandacht krijgt en mensen er dus vaak op worden geattendeerd.  “Maar we pakken het in de diverse gemeenten wel op een persoonlijke manier aan.” Roteb maakt gebruik van de materialen van de campagnes van Nederland Schoon, zoals in maart tijdens de week van Nederland Schoon. Kollar: “We maken gebruik van de bekendheid van Nederland Schoon, maar kiezen er voor om de Rotterdammer direct aan te spreken, via onze wijkgerichte aanpak. Daarmee leggen we de motivatie voor een goed afvalgedrag zo dicht mogelijk bij de burger zelf.” Freriksen merkt op dat een campagne met de kreet ‘Gooi afval in de bak’ voor de bestrijding van zwerfafval verwarrend kan zijn voor burgers. Op gemeentelijk en landelijk niveau worden burgers immers gestimuleerd om hun afval te scheiden. Ze mogen het juist niet in één bak gooien. Freriksen: “Het is belangrijk dat we die verschillende boodschappen goed op elkaar afstemmen en bijvoorbeeld voorzieningen op straat treffen, zodat burgers ook daar afval gescheiden kunnen weggooien.”

NVRD: Gram, juli/augustus 2010

Maatregelen tegen export elektronica-afval

In 2008 bracht Greenpeace aan het licht dat grote hoeveelheden elektronica-afval, afkomstig uit Nederland en andere westerse landen, gedumpt worden in landen in Afrika en Azië. Daar levert het gevaar op voor mens en milieu. Diverse maatregelen leiden ertoe dat de keten rondom elektronica-afval meer gesloten wordt. Maar we zijn er nog niet.

Toon meer...

In 2009 voerde de VROM-Inspectie controles uit ten aanzien van afgedankte elektronica bij milieustraten, kringloopwinkels, handelaren en inzamelaars. Ook zochten inspecteurs bij overtreding van de EVOA-regels uit, welk bedrijf de eerste ontdoener was van het elektronica-afval. Bedrijven kregen een proces-verbaal als ze in strijd met de regels afval hadden afgegeven. In de EVOA (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen) zijn de regels voor het overbrengen van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap vastgelegd. Export van elektronica-afval naar niet-OESO-landen is verboden. Handel in nog werkende tweedehands apparaten is wel toegestaan. Bij de helft van de handelaren die de VROM-inspectie in 2009 bezocht, was sprake van overtredingen. Leo Buckers van de VROM-Inspectie vertelt: “ Vaak ging het niet om handel in nog werkende apparaten maar om afval, terwijl de bedrijven die dit opkochten niet voldeden aan de voorschriften, zoals registratie op de VHIB-lijst.” Op deze landelijke lijst staan alle rechtspersonen die afvalstoffen mogen inzamelen, vervoeren, verhandelen, of daarin mogen bemiddelen. De VROM-Inspectie voerde ook controles uit bij grootwinkelbedrijven waar handelaren afgedankte elektronica opkochten. Buckers: “Bij de grootwinkelbedrijven zat niet goed tussen de oren dat kapotte apparaten afval zijn. Vaak betrof het partijen met een combinatie van werkende en kapotte apparaten, die consumenten hadden terug gebracht. De kapotte apparaten werden, zonder dat ze werden getest of gerepareerd, doorverkocht aan handelaren. Zij verkochten het door aan bijvoorbeeld exporteurs die het verhandelden naar Afrika.” Grootwinkelbedrijven en ook een groot aantal handelaren die in de fout gingen, kregen een proces verbaal. Hen werd te kennen gegeven dat ze moesten stoppen met het doorverkopen van kapotte apparaten.

De VROM-Inspectie gaat de overtreders opnieuw bezoeken. Exporteurs die apparaten verhandelen naar onder meer Afrika ontvingen bovendien voorlichting van de VROM-Inspectie over welke producten ze wel en niet mogen exporteren. Buckers: “Ze exporteren vaak allerlei tweedehands producten, zoals fietsen en meubels. Daar doen ze dan wat koelkasten en televisies bij, waarvan een deel niet meer werkt. De export vindt plaats onder de noemer van handel in tweedehands goederen en ze geven het ook op die manier aan bij de douane. Deze ondoorzichtigheid maakte het lastig om deze transporten te onderscheppen.”

Vergoeding

Uit de controles van de VROM-Inspectie in 2009 bleek verder dat vanuit milieustraten geen elektronica-afval wordt doorverkocht aan illegale handelaren. Een groot deel van de milieustraten gaf een deel van het afgedankt wit- en bruingoed niet af aan producentenorganisatie NVMP, maar verkocht het aan metaal- en schroothandelaren, die hiervoor een vergunning hebben. Buckers: “Dat is legaal, maar in zo’n geval is er geen zicht op het verdere verloop van de recycling.” Het wit- en bruingoed dat bij de NVMP terecht komt, wordt op een goede manier verwerkt, bleek uit eerder onderzoek van de VROM-Inspectie. Hetzelfde geldt voor ICT-apparatuur die ICT-Milieu inzamelt. Producentenorganisaties NVMP en ICT-Milieu rapporten bovendien aan VROM. Deze rapportageverplichting geldt niet voor andere erkende inzamelaars en verwerkers. Jan Vlak, directeur van de NVMP: “Milieustraten geven producten wel goed af, maar daarna gaan ze van handelaar naar handelaar en kunnen ze uiteindelijk in een illegaal circuit terechtkomen. Daar zit een groot probleem.” Een goede ontwikkeling is daarom de overeenkomst die de NVMP, ICT-Milieu, de NVRD en de VNG in 2009 sloten, volgens Buckers. Gemeenten die een inzamelcontract tekenen en al hun ingezamelde elektronica-afval afgeven aan de NMVP en ICT-Milieu krijgen een vergoeding van 79 euro per ton elektronica-afval. Op zeven gemeenten na, hebben alle Nederlandse gemeenten inmiddels het inzamelcontract gesloten. Buckers: “Met de afspraken van gemeenten en kringloopbedrijven met de NVMP en ICT-Milieu ontstaat er een aanzienlijke kleinere lekstroom van apparaten die op een verkeerde manier worden afgegeven.”

Sinds december 2009 heeft de NVMP ook met ongeveer 750 detaillisten, waaronder de grote winkelketens, afspraken gemaakt over afgifte aan de NVMP. De organisatie sloot eenzelfde overeenkomst met de Branchevereniging Kringloopbedrijven Nederland (BKN). Veel kringloopbedrijven vallen bovendien al onder het contract dat gemeenten met de NVMP hebben.

Greenpeace

Het effect van de afspraken die inmiddels zijn gemaakt is merkbaar. Vlak: “In 2009 zamelde de NVMP 83,5 miljoen kilo wit- en bruingoed in. In de eerste drie maanden van 2010 was dit al bijna 25 miljoen kilo. Dit jaar gaan we dus richting de 100 miljoen kilo. Daarnaast zamelt ICT-Milieu dit jaar 20 miljoen kilo ICT-afval in. De NVMP krijgt met name meer grote witgoedapparaten, zoals wasmachines en wasdrogers binnen. Voorheen kwamen die vaak in de ijzercontainer terecht.” Het liefst zou Vlak zien dat er een afgifteplicht komt voor de detailhandel, kringloopbedrijven en de gemeenten bij de NVMP. Ook Greenpeace is voorstander van een afgifteplicht bij de NVMP en ICT-Milieu. Kim Schoppink, campagneleider bij Greenpeace: “Voorwaarde daarbij is wel dat gemeenten en winkeliers hiervoor voldoende betaald krijgen van de producentenorganisaties.” De inzamelcontracten met de NVMP en ICT-Milieu leveren meer transparantie op en minder kans dat apparaten verkeerd worden afgegeven en uiteindelijk als afval in Azië of Afrika belanden. Maar ook andere maatregelen dragen ertoe bij dat lekken worden gedicht.

De VROM-Inspectie blijft dit jaar controles uitvoeren bij kringloopwinkels. Buckers: “Er zijn nogal wat tweedehands winkels die niet vanuit een kringloopgedachte werken en elektronica-afval niet goed afgegeven. Daar blijven we op controleren.“ Ook bij detaillisten blijft de VROM-Inspectie letten op een goede afgifte. Verder krijgen verwerkers van elektronica-afval, zoals metaalhandelaren in 2010 extra aandacht. Buckers: “Een metaalhandelaar moet niet alleen het metaal, maar ook de andere onderdelen van een apparaat op een goede manier verwerken of doorverkopen. En hij moet de juiste vergunningen bezitten.” Gemeenten hebben ook een taak wat betreft de controle van winkeliers, volgens Buckers. “Dit gebeurt relatief weinig. Gemeenten kunnen vaker controleren of winkeliers hun elektronica-afval afgeven aan een legale handelaar of aan de NVMP.” Verder zou de VROM-Inspectie graag zien dat milieustraten afgiftebewijzen geven aan zakelijke ontdoeners. “Op die manier kunnen we natrekken of deze ontdoeners inderdaad hun afgedankte apparaten aan de milieustraat hebben afgegeven.”

Platte televisies

Samen met de VROM-Inspectie voert de NVMP een onderzoek uit in Ghana, waar veel elektronica-afval vanuit westerse landen terecht komt. Vlak: “De NVMP en Nederlandse producenten en consumenten zijn niet verantwoordelijk voor het oplossen van de problemen die handelaren veroorzaken die illegale activiteiten uitvoeren. Maar we denken wel mee over oplossingen om in deze landen een goede recycling tot stand te brengen. Daar is dit onderzoek op gericht.” Greenpeace ziet het wel als een verantwoordelijkheid van de producent om te voorkomen dat apparatuur in landen als Ghana terecht komt. Schoppink: “Producenten hebben de apparatuur gemaakt. Greenpeace vindt dat zij financieel volledig verantwoordelijk zijn voor de inzameling en recycling van hun eigen afgedankte apparatuur. Het gaat bovendien om elektronica-afval dat onder meer afkomstig is uit Nederland. Om de export hiervan te stoppen, moeten er in Nederland maatregelen worden genomen en niet in de landen waar het gedumpt wordt. Het is belangrijk dat het inzamelsysteem hier verbetert.”
Export van werkende tweedehands apparaten naar landen in Afrika en Azië is een goede zaak, omdat mensen daar er gebruik van kunnen maken en de levensduur van apparaten wordt verlengd, vindt Buckers. “Maar het betreft landen waar recycling nauwelijks bestaat. Het is dus de vraag wat er met een apparaat gebeurt als het daar uiteindelijk kapot gaat. Dat valt buiten het bereik van ons toezicht.” Vlak denkt dat een exportverbod voor een aantal producten goed zou zijn. “Ik denk daarbij aan producten die gevaarlijke stoffen bevatten, zoals monitoren en producten die niet gewenst zijn in de ontvangende landen, zoals oude beeldbuistelevisies. Ook in Afrika hebben ze het liefst platte televisies.”

Ook Greenpeace is een voorstander van een exportverbod van bepaalde apparaten. “Dat zou dan gekoppeld moeten zijn aan de leeftijd van een product. Alleen apparaten van een paar jaar oud zouden mogen worden geëxporteerd. Daarnaast moeten er eisen worden gesteld aan de uiteindelijke verwerking in het land waar ze terecht komen”, aldus Schoppink. Afgifteplicht Om de export van elektronica-afval te beperken zouden producenten bovendien schonere apparaten moeten ontwerpen, vindt Greenpeace. Schoppink: “Elektronica bevat veel giftige stoffen en weinig waardevolle materialen. Hierdoor kost het veel geld om apparaten op een verantwoorde manier te verwerken en is het goedkoper om ze te dumpen in arme landen. Als producenten financieel verantwoordelijk worden voor de inzameling en recycling van hun eigen apparaten, worden ze gestimuleerd om schonere apparaten te produceren die tot lagere recyclingkosten leiden.” Vlak is geen voorstander van regels voor ecodesign (milieugerichte productontwikkeling) in de afvalwetgeving. “Producenten zijn al jarenlang bezig met het ontwikkelen van apparaten die langer meegaan en minder giftige stoffen bevatten, waardoor ze ook beter zijn te recyclen.” Hij ziet producentenverantwoordelijkheid als een gedeelde verantwoordelijkheid. “Consumenten hebben de verplichting om afgedankte apparaten in te leveren. Gemeenten en detaillisten hebben de verplichting het in te nemen en verantwoord af te geven. De NVMP en ICT-Milieu zorgen voor een goede recycling en de rijksoverheid zorgt voor een goede regelgeving en stringente handhaving.” Vanuit Brussel zullen er scherpere regels komen ten aanzien van de producentenverantwoordelijkheid, is de verwachting. Buckers: “Nederland is voorstander van een afgifteplicht, die winkeliers en milieustraten verplicht om hun elektronica-afval af te geven aan organisaties als de NVMP en ICT-Milieu. In 2012 komt er een nieuwe Europese richtlijn. Wij hopen dat daarin een grotere producentenverantwoordelijkheid is opgenomen, waarmee producenten verplicht worden om meer in te zamelen. Ook is onze hoop dat hierin de afgifteplicht wordt opgenomen.“
Greenpeace is voorstander van een inzamelplicht tot 100 procent voor producenten voor de eigen afgedankte apparatuur. Vlak reageert: “De NVMP doet er alles aan om zoveel mogelijk apparaten in het systeem te krijgen. Daar moeten dan wel realistische doelstellingen aan ten grondslag liggen. Honderd procent terugname is niet realistisch, ook al zou er een door ons gewenste wettelijke afgifteplicht van gemeenten en de detailhandel komen. Onzekere factoren blijven de handhaving en het inzamelgedrag van consumenten, die momenteel nog 33 miljoen kilo aan apparaten per jaar in de vuilnisbak gooien.”

NVRD: GRAM, juni 2010

Regierol voor gemeenten

Bij het beheer van de openbare en semi-openbare ruimte zijn diverse partijen betrokken. Naast gemeenten spelen woningcorporaties hierin een belangrijke rol. Een goede afstemming van het beheer is uiteraard belangrijk. Suzanne Roling van woningstichting Rochdale en Kyra Geertsema van woningcorporatie Provides geven hun visie.

Toon meer...

Woningstichting Rochdale bezit woningen in Amsterdam, Purmerend en Zaandam. De woningen staan in allerlei soorten wijken, variërend van herstructureringswijken tot nieuwbouwwijken. Suzanne Roling is medewerker Sociaal Beheer bij Rochdale: “De enige wijken waar we geen woningen hebben, zijn villawijken.” Rochdale investeert in een schone en prettige leefomgeving. Roling: “Leefbaarheid, veiligheid en sociale cohesie zijn daarbij onze uitgangspunten. Samen met andere corporaties en de gemeente zetten we flink in op de bestrijding van zwerfvuil en graffiti, want  in een schone wijk voelen mensen zich prettiger en veiliger.”

Voor Rochdale gaat investeren in een schone leefomgeving een stap verder dan investeren in schoon, heel en veilig. “In wijken waar veel mensen wonen met lage inkomens, neemt de verloedering vaak toe. Mensen zijn daar echt bezig met ‘overleven’ en hebben daardoor weinig oog voor de leefomgeving. Indien nodig kijken we daarom bij bewoners achter de voordeur en plegen we interventies, zoals het regelen van schuldhulpverlening”, aldus Roling.  Rochdale betrekt bewoners bij het schoonhouden van hun leefomgeving via gerichte schoonmaakacties met bewoners en scholen. In wijken waar veel bewoners met lage inkomens wonen en waar sprake is van weinig sociale cohesie, is het echter moeilijk om bewonersparticipatie te bewerkstelligen.

Schouw

Kyra Geertsema is leefbaarheidsconsulent bij woningcorporatie Provides in IJsselstein. Provides bezit flatwoningen in wijken waarvoor een wijkvernieuwingsplan is opgesteld, maar heeft ook veel  eengezinswoningen in haar beheer. Provides vindt het belangrijk om te werken aan de uitstraling van een wijk, maar investeert niet direct in het beheer van de openbare ruimte. Geertsema: “Dat is altijd indirect of in samenwerking met de gemeente. Als woningcorporatie zijn we niet wettelijke verplicht om de openbare ruimte schoon te houden. Maar als verhuurder is het wel onze plicht om portieken netjes te houden en een goed verhuurbaar product af te leveren. Dat doen we vanuit onze visie op leefbaarheid. Ons beleid op dat gebied voeren we samen met de gemeente uit, maar bijvoorbeeld ook met het opbouwwerk.” Provides houdt regelmatig een schouw in de wijken, samen met bewoners. Geertsema: “We horen dan waar bewoners zich aan storen. Problemen die dan worden gesignaleerd, pakken we aan.”

Vanwege de bezuinigingen hebben sommige gemeenten nieuwe keuzes gemaakt op het gebied van afval en reiniging. De bezuinigingen in het stadsdeel Amsterdam-Noord hebben bijvoorbeeld als gevolg dat grof vuil nog maar één keer per maand wordt opgehaald en er is bezuinigd op de inzet van papierprikkers en vegers. Roling: “We zien dat in Amsterdam-Noord, waar wij ook woningen hebben, de vervuiling toeneemt. Ik vind dat heel zorgelijk.” Ook Rochdale wordt geconfronteerd met bezuinigingen. Dit heeft invloed op de visie op investeren in de leefomgeving. Roling: “We kijken kritisch naar welke taken bij ons horen en wat een primaire taak van een stadsdeel of van een gemeente is. Iedereen moet zijn eigen verantwoordelijkheid  daarin nemen.” De wijkbeheerders van Rochdale in Amsterdam-Noord stemmen zaken zoveel mogelijk af met de uitvoerders van de gemeente.  Maar ook zij lopen er tegenaan dat bepaalde taken niet meer, of met een lagere frequentie worden uitgevoerd. Roling: “Het stadsdeel heeft nu bij ons de vraag neergelegd of we met onze wijkbeheerders, huismeesters en bewoners de openbare ruimte een paar keer per jaar willen schoonmaken. Maar het is natuurlijk niet reëel om dat van een woningcorporatie te verwachten.“ Roling ziet vooralsnog geen oplossing voor dit probleem. “Het wordt wel op diverse niveaus besproken, maar het gaat om een bezuinigingsmaatregel die het stadsdeel heeft genomen.” Heel anders verloopt de afstemming tussen Rochdale en de gemeente Zaandam. “´Als er een knelpunt is, bespreekt de betreffende wijkbeheerder van onze corporatie dit met de betrokken ambtenaar van de gemeente en wordt er aan een oplossing gewerkt.”

Convenant

Vanwege de bezuinigingen focust woningcorporatie Provides meer op het beter structureren van processen en het stellen van prioriteiten. Geertsema: “We kunnen nog een efficiency-slag maken en daar werken we aan. Leefbaarheid blijft echter een belangrijk punt op onze agenda en daar bezuinigen we niet op.”  In IJsselstein verloopt de samenwerking tussen de gemeente en Provides goed en weten beide partijen elkaar te vinden. Geertsema: “De gemeente heeft een aantal wijkcoördinatoren in dienst, die intern weer vragen kunnen doorsturen naar de juiste persoon. De lijnen zijn kort en dat werkt heel prettig.”

Soms loopt Provides aan tegen problemen in de uitvoering. Zo is in IJsselstein het project ‘Schoon is gewoon’ gestart, waarvoor bewoners een convenant hebben getekend met de gemeente en met Provides. In het kader van dit project besteedt de woningcorporatie extra aandacht aan het schoonhouden van de portieken van haar woningen. De gemeente zet extra in het op het schoonhouden en onderhouden van het openbare groen. Geertsema: “Bewoners willen soms dat er een keer extra een veegwagen komt. Het proces om dit te regelen kan nogal stroperig zijn. Enerzijds is het begrijpelijk, omdat de gemeente moet bezuinigen en dit tijd en geld kost. Anderzijds is het voor het schoon en leefbaar houden van een wijk belangrijk om snel actie te ondernemen.”

Geertsema noemt het absoluut belangrijk dat de regierol voor het beheer van de openbare ruimte bij de gemeente ligt. “Wij zijn alleen daar aanwezig, waar we huurwoningen hebben. Een gedeelde regie met de gemeente zie ik niet als een serieuze optie. Twee kapiteins op een schip is nooit goed. Vanuit haar regierol kan de gemeente, in overleg, zaken uitzetten naar de woningcorporaties.” Ook Roling vindt dat de regie over het beheer van de openbare ruimte primair een taak van de gemeente is. “Waar er sprake is van overlapping met het beheer van een corporatie, is een goede afstemming essentieel. Het is bovendien belangrijk dat alle partijen zich bewust zijn van de wisselwerking tussen het werken aan onderhoud, sociale cohesie en een schone leefomgeving en het aanpakken van problemen achter de voordeur. Dat hangt allemaal met elkaar samen en ook in die zaken moeten we samen optrekken.”

NVRD: Gram, mei 2011

Inzamelen als tweede natuur

Het Wecycle-project leert kinderen dat inzamelen goed is voor het milieu en het levert de school ook iets op. De leerlingen van cbs Visvliet-Pieterzijl spaarden zo een digitaal schoolbord bij elkaar.

Toon meer...

Maar liefst 4742 afgedankte elektrisch apparaten verzamelden de 51 leerlingen van cbs Visvliet-Pieterzijl in Visvliet in 2009. Via de Wecycle Scholenactie sparen scholen punten bij elkaar met de inzameling van kleine elektrische apparaten. Hiermee kunnen ze spullen aanschaffen, zoals spellen, digitale camera’s of laptops. Cbs Visvliet-Pieterzijl kon er vorig jaar een digitaal schoolbord voor kopen. Directeur Meindert van der Schaaf: “Als kleine school hadden we dit anders nooit kunnen betalen. Zo snijdt het mes aan twee kanten. We hebben er zelf maar een klein bedrag bijgelegd.” Wecycle is een initiatief van producenten en importeurs om zoveel mogelijk elektrische apparaten en spaarlampen in te zamelen. In 2009 zamelden 1100 basisscholen in totaal 50.000 apparaten in. CBS Visvliet-Pieterzijl nam daarvan bijna 10 procent voor zijn rekening en werd uitgeroepen tot beste Wecycle-school van Nederland.

Een actieve moeder startte zo’n tien jaar geleden met de inzameling van afgedankte apparaten. Zij ontwikkelde in de loop van de jaren een uitgebreid netwerk, waardoor apparaten vanuit de hele regio en zelfs van buiten de provinciegrenzen naar Visvliet gaan. De verkiezing tot beste Wecycle- school 2009 kwam toch nog als een verrassing, volgens Van der Schaaf. “We hebben dit te danken aan haar inzet en het feit dat inzamelen ondertussen een tweede natuur is geworden.” Leerlingen nemen automatisch kapotte apparaten van thuis mee naar school. In de hal staat daarvoor een grote doos. Van der Schaaf: “Wij zijn de school van de elektrische apparaten. Dat is deel van onze identiteit geworden. We vinden het belangrijk om zuinig te zijn op de aarde en haar grondstoffen. Op deze manier maken we dat zichtbaar voor de leerlingen en naar buiten toe.”

Didaktief, mei 2010

Doelstellingen kunststofinzameling: een mission impossible?

Volgens Nedvang verloopt de inzameling van kunststof verpakkingsafval voorspoedig. Recycling Netwerk, een coalitie van (milieu)organisaties, beweert echter dat de afgesproken doelstellingen voor inzameling en recycling niet worden gehaald.

Toon meer...

In 2007 sloten VROM, de VNG en Nedvang de Raamovereenkomst Verpakkingen. Daarin werd voor 2009 afgesproken dat 38 procent van het kunststof verpakkingsafval wordt ingezameld. In 2012 moet dat 42 procent zijn. Eind 2008 werden deze doelstellingen bijgesteld. In veel gemeenten kwam de inzameling van kunststof namelijk pas in de loop van 2009 op gang. De nieuwe doelstellingen werden 32 procent in 2009, 38 procent in 2010 en voor 2012 blijft het 42 procent. In een brief van 18 maart aan VROM geeft de VNG aan dat de kunststofinzameling voorspoedig verloopt. Per maart 2010 doet meer dan 90 procent van de gemeenten mee met de inzameling. Uit een monitoring van Nedvang zal later dit jaar blijken of in 2009 aan de hergebruikdoelstellingen is voldaan. Volgens Recycling Netwerk, een coalitie van (milieu)organisaties, waaronder Greenpeace, Stichting Natuur en Milieu en Vereniging Milieudefensie, zijn de doelstellingen voor 2009 niet gehaald. De organisatie baseert deze conclusie op twee onderzoeken die ze uitvoerde in de gemeenten van de provincie Utrecht en in de 71 meest verstedelijkte gemeenten van Nederland, waar 51 procent (3,7 miljoen) van de Nederlandse huishoudens is gevestigd. De onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van gegevens die gemeenten rapporteerden over de kunststofinzameling.

De conclusies uit de onderzoeken van Recycling Netwerk staan in schril contrast met de positieve verhalen van Nedvang. Robbert van Duin, voorzitter van Recycling Netwerk: “Eind 2008 gaven onderzoeks- en adviesbureau K+V en Nedvang aan dat voor 2009 het doel was om 85 kiloton in te zamelen en te recyclen. In ons onderzoek constateren we dat nog geen kwart daarvan is gerealiseerd. Bij de 3,7 miljoen huishoudens uit ons onderzoek, is nog geen 5 kiloton ingezameld.” Volgens Van Duin is er vooral sprake van ‘groene imagobuilding’, zoals ook het geval was bij de zwerfvuilcampagnes, waarin werd gemeld dat 80 procent van de flesjes en blikjes in het zwerfafval gereduceerd zou worden. Van Duin: “Lange tijd werd vol gehouden dat dit goed ging. Maar toen het verpakkend bedrijfsleven de feitelijke resultaten naar buiten moest brengen, kregen we te horen dat de monitoring niet gelukt was.” Recycling Netwerk enquêteerde destijds een aantal verantwoordelijken voor het opruimen van zwerfafval en directeuren van reinigingsbedrijven. “De resultaten logen er niet om. Niemand van de directeuren of verantwoordelijken constateerde dat er minder zwerfafval was.” Ook voerde de Universiteit Leiden in 2005 een onderzoek uit, waaruit bleek dat de reductie van 80 procent niet was gerealiseerd. Van Duin: “Bij de kunststofinzameling zien we dat er weer mistig wordt gedaan over de cijfers. De producenten nemen opnieuw niet de verantwoordelijkheid voor de te realiseren doelstellingen.”

Optimale milieuwinst

Ook voor 2010 verwacht Van Duin dat de afgesproken doelstellingen niet worden gehaald. “We hebben uitgerekend dat om de doelstelling voor recycling te halen 134 kiloton kunststof verpakkingsafval van huishoudens moet worden gerecycled. De verplichting van 38 procent heeft betrekking op recycling. De in te zamelen hoeveelheid moet beduidend hoger zijn, omdat bij het ingezamelde materiaal de nodige vervuiling zit.” Van Duin denkt dat in 2010 nog niet de helft van 134 kiloton zal worden ingezameld en gerecycled. “Dit is een mission impossible. We verwijten overigens niemand dat de doelstellingen niet worden gehaald, maar wel dat er afspraken zijn gemaakt om belachelijk grote hoeveelheden recycling te realiseren. Deze leiden ertoe dat betere milieumaatregelen die wel realiseerbaar zijn, niet getroffen worden.” Van Duin is van mening dat beter had moeten worden nagedacht over haalbare doelstellingen in combinatie met een optimale milieuwinst. De beste aanpak daarvoor bestaat uit drie stappen, volgens Recycling Netwerk. Ten eerste is het belangrijk om voor zoveel mogelijk kunststof verpakkingen een statiegeldsysteem in te voeren, omdat dit de hoogste milieuwinst oplevert. Van Duin: “Dat moet wel realistisch zijn. Wij denken daarbij aan 15 procent van het totale aantal kunststof verpakkingen. Het gaat dan om eenduidige stromen die weinig vervuild zijn, zoals kleinere en grotere drankverpakkingen. De overige 85 procent van de kunststof verpakkingen leent zich niet voor een statiegeldsysteem.“ Ten tweede is het inzamelsysteem van groot belang. Vijf van de 71 gemeenten uit het onderzoek van Recycling Netwerk hanteren een diftarsysteem. In deze vijf gemeenten werd de helft van de totale hoeveelheid kunststof ingezameld, volgens het onderzoek. Van Duin: “Naast diftar leveren ook haalsystemen met een hoge ophaalfrequentie goede resultaten op. Volgens ons kan met de juiste inzamelsystemen bij ongeveer 50 procent van de huishoudens een redelijke hoeveelheid worden ingezameld.” Ten derde is nascheiding een mogelijkheid. “We weten nu echter nog niet wat de resultaten van nascheiding zijn vergeleken met bronscheiding. Dat hangt af van ontwikkelingen in de techniek en van de mate van vervuiling van het kunststof afval.”

Later dit jaar presenteert VROM de cijfers over de resultaten van de kunststofinzameling en -recycling in 2009. “Ik verwacht dat we dan eindelijk reële cijfers zien van de hoeveelheid kunststofverpakkingen die op de markt komen. Uit afvalcijfers van SenterNovem blijkt bijvoorbeeld dat deze bijna 200 kiloton groter moet zijn dan de cijfers die de organisatie van producenten aangeven”, aldus Van Duin. In het komende jaar worden bovendien de cijfers van de Belastingdienst meegenomen van kunststofverpakkingen die op de markt komen. Het recyclingpercentage is gebaseerd op de hoeveelheid kunststofverpakkingen die zijn ingezameld en gerecycled, gedeeld door de hoeveelheid kunststof verpakkingen die het jaar daarvoor op de markt zijn gebracht. Van Duin: “Voor het eerst krijgen we te maken met objectief vastgestelde cijfers. Het is de vraag of de overheid en Nedvang deze keer hun rug recht houden en hun cijfers op een verdedigbare manier presenteren, of dat ze weer zoals destijds met de zwerfafvalmonitoring een toneelspel gaan opvoeren.”

NVRD: Gram, mei 2010

Creatief aan de slag met duurzaam inkopen

De overheid wil het goede voorbeeld geven als het gaat om het realiseren van een duurzame samenleving. Om die reden zijn landelijke doelstellingen afgesproken op het gebied van duurzaam inkopen. Zo moeten in 2015 alle inkopen van de diverse overheden 100 procent duurzaam zijn. Dit vertaalt zich uiteraard ook naar de afval- en reinigingsbranche.

Toon meer...

Om overheden en aan de overheid gelieerde instellingen en bedrijven te ondersteunen bij duurzaam inkopen, ontwikkelde Agentschap NL duurzaamheidscriteria. Deze zijn vastgelegd in documenten. Per productgroep, variërend van kantoorartikelen tot zware voertuigen en van straatmeubilair tot gebouwen, gelden bij aankoop bepaalde eisen op het gebied van milieu. Aankopen die aan de criteria voldoen, krijgen het predicaat ‘duurzaam’. Voor sommige productgroepen zijn nog geen duurzaamheidscriteria opgesteld. Voor andere productgroepen geldt dat de criteria nog verder zullen worden uitgewerkt. Voor een deel is duurzaam inkopen daarom nog pionieren, blijkt uit de ervaringen in Rotterdam, Terneuzen en Bronckhorst.

Hebben we dit nodig?

De gemeente Terneuzen hanteert zoveel mogelijk de duurzaamheidscriteria van Agentschap NL. Paul Marinissen, hoofd afdeling Realisatie en Beheer van de gemeente Terneuzen: “De voertuigen die we inzetten voor de afvalinzameling en reiniging rijden op schone brandstof en hebben schone motoren. We denken bovendien na over het gebruik van alternatieve brandstoffen, zoals aardgas, maar dit moet wel haalbaar zijn. Zo lang er geen tankpunt voor aardgas hier in de buurt is, schaffen we daarom nog geen auto’s aan die op aardgas rijden.” Op dit moment is duurzaam inkopen soms nog lastig, volgens Marinissen. “Ik werk bij Openbare Werken. Voor producten in de grond-, weg- en waterbouw is het gemakkelijker om duurzaam in te kopen, omdat de criteria van Agentschap NL hiervoor al zijn uitgewerkt in productspecificaties. Voor de afval- en reinigingsbranche zijn er nog bijna geen standaardcriteria die we kunnen hanteren voor bijvoorbeeld de aanschaf van een veegmachine. We kijken steeds kritisch naar elke aankoop, maar deels blijft het pionieren.”

Om toch zoveel mogelijk duurzaam in te kopen, is de gemeente Terneuzen creatief aan de slag gegaan. Zo is in overleg met een leverancier een zijbeladend reinigingsvoertuig ontwikkeld waarmee groene kliko’s meteen na het leegmaken, ook worden schoongemaakt. Voor het schoonmaken wordt opgevangen regenwater met milieuvriendelijk zeepsop gebruikt. Marinissen: “Uiteindelijk zijn we met de leverancier tot een mooi eindresultaat gekomen, maar dat was wel puzzelen. Het is gemakkelijker om een kant en klaar product uit een catalogus te kopen.” Marinissen is van mening dat soms erg snel ergens het etiket ‘duurzaam’ op wordt geplakt. Volgens hem zou de basisvraag bij duurzaam inkopen eigenlijk steeds moeten zijn: hebben we dit product überhaupt nodig? “Dat is waar je ten eerste bij stil zou moeten staan. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor investeringen in kliko’s. Elk huishouden in Terneuzen heeft standaard drie kliko’s. We zouden ook kunnen kijken naar andere mogelijkheden, zoals minder of kleinere kliko’s, of kliko’s geproduceerd van duurzamer materiaal.”

Op dit moment is ongeveer 75 procent van de aankopen die de gemeente Terneuzen doet, duurzaam. Marinissen: “Als je puur naar de normering van Agentschap NL kijkt, kun je de doelstelling van 100 procent in 2015 halen, als je steeds voor de meest milieuvriendelijke optie kiest. In mijn beleving is dat echter niet 100 procent duurzaam. Feit is dat je nog steeds een vieze, stinkende vuilnisauto koopt die uitlaatgassen produceert, ook al heb je rekening gehouden met alle duurzaamheidsaspecten.”

Speelruimte

Erik Mol, beleidsmedewerker van de gemeente Bronckhorst, vertelt: “Omdat er nog geen landelijke duurzaamheidscriteria zijn voor de productgroep Afval, geven we daar in Bronckhorst zoveel mogelijk zelf invulling aan. Zo was onze aanbesteding voor de verwerking van het restafval 100 procent duurzaam. We hebben gelet op de energetische kwaliteit van de verwerkingsinstallatie en op het rendement dat deze oplevert. Ook was een voorwaarde dat de afstand tot de verwerkingsinstallatie beperkt zou zijn.” Dit jaar gaat Bronckhorst over tot de aankoop van duurzame elektriciteit, die binnen de regio of gemeente is opgewekt. Ook is de gemeente actief bezig met social return: het aan het werk helpen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt om ze bijvoorbeeld in te zetten bij de afvalinzameling en –verwerking. Ook dit is een vorm van duurzaam inkopen.
Waar mogelijk hanteert de gemeente Bronckhorst minimaal de criteria zoals Agentschap NL die heeft vastgesteld. Voor het overige ontwikkelt de gemeente zelf criteria en onderzoekt, in overleg met leveranciers, hoe ze innovatief kan aanbesteden. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de keuze voor nieuwe ondergrondse containers. Mol: “We hebben gekeken naar het product zelf, het productieproces, het materiaal en de plek waar ze worden geproduceerd.” Uiteindelijk bleken de kosten echter te hoog te zijn en ging de aanbesteding niet door. Toch hoeft duurzaam inkopen, volgens Mol, niet altijd duurder te zijn. “Vaak levert duurzaam inkopen voordeel op de lange termijn op. Soms lopen de kosten echter hoog op, zeker als je ook het hele productieproces meetelt. Dan kan het er op uitdraaien dat je voor een minder duurzame oplossing kiest.”
Mol denkt dat Bronckhorst voldoet aan de landelijke doelstelling voor 2010 dat 75 procent van de gemeentelijke aankopen duurzaam moest zijn. Hij is van mening dat de lat nog wel hoger kan worden gelegd. “Voor de landelijke criteria geldt dat deze een compromis zijn tussen de wensen van markt en van de overheid. De criteria zijn goed hanteerbaar, maar zijn nog in ontwikkeling. Gemeenten en bedrijven hebben dus nog speelruimte om er zelf creatief mee aan de slag te gaan en verder te onderzoeken hoe duurzaam inkopen in de praktijk werkt.”

5 %-regeling

Bij Roteb is duurzaam inkopen een onderdeel van het programma ‘Duurzame Bedrijfsvoering’, waarin verschillende onderdelen van duurzaamheid aan bod komen. Annelies Pausma, inkoopadviseur Roteb: “In Rotterdam hebben we een aantal afspraken gemaakt. Zo geldt voor alle aanbestedingen boven 193.000 euro dat we de duurzaamheidscriteria van Agentschap NL hanteren.” Roteb werkt bovendien met de 5 %-regeling. Deze houdt in dat de aannemer bij aanbestedingen verplicht is om 5 procent van de totale opdrachtsom in te zetten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Pausma: “Op die manier proberen we langdurig werklozen aan het werk te krijgen, met als doel dat ze uiteindelijk uitstromen naar een vaste baan.”

Rotterdam probeert bij alle aankopen duurzaamheidscriteria toe te passen. Pausma: “Dat varieert van het gebruiken van schone brandstoffen voor onze voertuigen tot het recyclen van meubels en andere spullen.” Voor de aankoop van producten als printers, koffie- en drankautomaten geldt dat deze energiezuinig en duurzaam moeten zijn geproduceerd. Deze producten worden voor de hele gemeente ingekocht. Op het gebied van logistiek kijkt Roteb hoe routes efficiënter kunnen worden ingedeeld, waardoor er minder hoeft te worden gereden. Roteb koopt samen met de gemeente Rotterdam groene energie in. Het reinigingsbedrijf heeft voor zichzelf een reductie van 2 procent van het energieverbruik in 2011 als doel gesteld en een reductie van 5 procent in 2025. Voor de CO2-uitstoot geldt dat deze in 2025 vergeleken met 2009 verminderd moet zijn met 50 procent. In 2011 moet de uitstoot 5 procent lager zijn. Pausma: “Per product gaat het om maatwerk. We kijken steeds hoever we kunnen gaan in het meenemen van duurzaamheidsaspecten, maar het moet wel realistisch zijn en leveranciers moeten ermee uit de voeten kunnen. Daarover gaan we ook met hen gesprek. Bij een aanbestedingstraject hebben we natuurlijk ook te maken met de nationale en Europese wetgeving. Onder de aanbestedingsgrens zijn er meer mogelijkheden om duurzaam in te kopen. Roteb zet nu ook in op het hanteren van duurzaamheidscriteria bij aankopen onder de aanbetedingsgrens.”

René van Wilgenburg, hoofd inkoop Roteb, denkt dat op dit moment 40 à 45 procent van de aankopen duurzaam is. “Maar duurzaamheid is moeilijk objectief te meten. De criteria van Agentschap NL zijn op meerdere manieren uit te leggen, waardoor er een bepaalde speelruimte overblijft. Duurzaamheid gaat overigens prima samen met een goede bedrijfsvoering. Onze belangrijkste opdracht blijft tenslotte het schoonhouden van de stad en het creëren van werkgelegenheid.”

NVRD: Gram, april 2011

Arbeidsinspectie onderzoekt werkomstandigheden vuilnismannen

Bij ruim twee van de drie afvalinzamelbedrijven zijn de werkomstandigheden van vuilnismannen niet in orde. Dit concludeerde de Arbeidsinspectie in december 2009. Toch doen bedrijven veel om de arbeidsomstandigheden te verbeteren.

Toon meer...

De inspectie bezocht 113 bedrijven, ongeveer de helft van het totale aantal inzamelbedrijven. Stephan Segboer, projectleider bij de Arbeidsinspectie, vertelt wat de belangrijkste conclusies waren. “Bijna de helft van de overtredingen lag op het gebied van dieselmotoren-emissie (DME). Het gaat dan om vuilnismannen die worden blootgesteld aan uitlaatgassen. Deze zijn kankerverwekkend.” Bedrijven kunnen blootstelling aan uitlaatgassen voorkomen of minimaliseren door vuilniswagens op een alternatieve brandstof te laten rijden, door het inzetten van Euro 4 of 5-dieselmotoren, of door het plaatsen van een roetfilter.

Ongevallen

De inspectie concludeerde ook dat de kans dat vuilnismannen betrokken raken bij een ernstig ongeval groot is. Vergeleken met een onderzoek van tien jaar geleden, is er wel sprake van verbeteringen, omdat vuilniswagens tegenwoordig met meer veiligheidsvoorzieningen zijn uitgerust. Segboer: “Toch blijft de laatste jaren het aantal ongevallen vrij stabiel. Dit blijft dus een aandachtspunt.” Tijdens twee bezoeken ging de inspectie over tot stillegging; de meest zware maatregel. Medewerkers liepen het risico om bekneld te raken, omdat er een veiligheidsmechanisme van de vuilniswagen waarmee ze werkten, was verwijderd. Het aantal overtredingen met betrekking tot de fysieke belasting van medewerkers is afgenomen, vergeleken met tien jaar geleden. Toen controleerde de inspectie op de P90-norm. “Er is nu sprake van andere risico’s, omdat de werkzaamheden zijn veranderd. Met zijbelading kan veel fysieke belasting worden voorkomen, maar het betekent wel dat de persoon die de joystick bedient, zijn nek meer belast. Er moet voor worden gewaakt dat dit geen nieuwe risico’s met zich meebrengt”, aldus Segboer. In 23 gevallen waren medewerkers onvoldoende voorgelicht over omgaan met agressie, of was het beleid op dit gebied onder de maat was. Segboer: “Burgers worden soms agressief of gewelddadig, omdat bijvoorbeeld een inzamelwagen een straat blokkeert of omdat een medewerker van een milieustraat er op wijst dat afval niet op een juiste manier is verpakt. In een training leren medewerkers hoe ze in zo´n situatie het beste kunnen reageren, zodat escalatie wordt voorkomen.”

Vergistingsinstallatie

Els van der Jagt is beleidsmedewerker HRM bij De Meerlanden. Ze vertelt: “Ik ben wel verbaasd dat er bij twee van de drie bedrijven iets niet in orde is. Het besef ten aanzien van veiligheid is in onze branche heel groot. We kennen de veiligheidvoorschriften goed en handelen daar ook naar, maar misschien hebben we nog niet alles goed op papier vastgelegd.” De Meerlanden kreeg ook bezoek van de inspectie. Van der Jagt: “Er waren geen extra aandachtspunten waarop wij moesten letten.” Bij De Meerlanden voldoen alle wagens aan de Euro 4 en 5-norm. De wagens die De Meerlanden nu aanschaft, zijn bovendien allemaal geschikt om op aardgas te rijden. “We hebben een eigen vergistingsinstallatie. In het kader van ons MVO-beleid willen wij de CO2-uitstoot verminderen.” Alleen voor het bedrijfsafval werkt De Meerlanden nog met achterladers. Voor het overige werkt het bedrijf met zijbelading en ondergrondse inzameling, waardoor de fysieke belasting minder is. De Meerlanden heeft tweewekelijks een arbo-arts en een fysiotherapeut op locatie. Het bedrijf organiseert cursussen en opleidingen, zodat medewerkers over de noodzakelijke kennis beschikken als ze met bepaalde machines en voertuigen gaan werken. Ook is er aandacht voor schadepreventie. Later dit jaar gaat De Meerlanden voor het eerst een cursus ‘Agressie op de werkvloer’ aanbieden aan medewerkers van de inzameling, reiniging en de milieustraat. Van der Jagt moet goed nadenken over de vraag naar een recent ongeval. Ze noemt een voorval, waarbij een klein meisje door een zijbelader een stukje omhoog werd getild. Ze had zelf de rand van de zijbelader vast gepakt. De chauffeur had dit meteen gezien. Van der Jagt: “ Gelukkig is er niets gebeurd, behalve dat het meisje erg was geschrokken. Bij een dergelijk incident gaat de teamleider er direct op af, regelt eventuele schade en communiceert met alle betrokken; ook met collega´s. Als het nodig is, wordt een medewerker doorgestuurd naar de bedrijfsarts, of het maatschappelijk werk. We analyseren elk incident en als het nodig is, leidt dit tot aanpassing van de werkinstructies.”

Aangifte doen

Kinga Kollar is woordvoerder Communicatie bij Roteb. Ze vertelt: “Wij proberen de fysieke belasting van medewerkers zoveel mogelijk te beperken. In vrijwel de hele stad hebben we inmiddels ondergrondse containers ingevoerd.” Alle vuilniswagens, haakarmwagens en overige vrachtwagens die Roteb in de laatste twee jaar aanschafte voldoen aan de Euro 5-norm + EEV. Hiermee gaan ze een stapje verder dan de verplichte Euro 4 of 5-norm. De oudere voertuigen van het type Euro 2, 3 en 4 zijn voorzien van een gesloten actief regenerend roetfilter. Kollar: “We hebben verder de beschikking over middelgrote veegmachines Euro 5 en een aantal elektrische veegwagens. Binnenkort krijgen we ook een hybride vuilniswagen. Voor tien voertuigen zijn we bezig met een proef met biodiesel B30.” Roteb werd niet meegenomen in de inspectiebezoeken. Kollar doet liever geen uitspraken over de conclusies van de Arbeidsinspectie: “Ik kan alleen zeggen hoe we bij Roteb omgaan met de arbeidsomstandigheden. Bij ons bedrijf werken in totaal zo’ n 5000 mensen. Als grote organisatie hebben wij de beschikking over een aparte Unit Gezondheid, die zich bezighoudt met alles op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn van medewerkers.” De arbo-dienst en arbo-deskundigen, zoals reïntegratieadviseurs en fysiotherapeuten, maken deel uit van de Unit Gezondheid. De unit analyseert ook werkprocessen. Kollar: “Medewerkers kunnen op een gegeven moment last krijgen van een soort beroepsblindheid. Ze worden dan bijvoorbeeld slordig bij het uitstappen uit een wagen en verzwikken een enkel. Daarvoor organiseren we voortdurend bijeenkomsten waarbij mensen werkinstructies krijgen en we maken instructiefilms, waardoor ze alert blijven.”

Agressie

Roteb heeft een eigen educatiecentrum dat cursussen en trainingen verzorgt. Zo ontvangen medewerkers trainingen op het gebied van omgaan met agressie. Kollar: “Aandacht voor geweld en agressie heeft sowieso hoge prioriteit in Rotterdam. De gemeente en Roteb zelf stimuleren het doen van aangifte bij een incident. Afhankelijk van de ernst van een voorval nemen we ook juridische stappen. En we schakelen psychologische hulp in voor een medewerker als dat nodig is.” In 2009 registreerde Roteb zeven incidenten waarbij sprake was van (verbale) agressie. Bij één zaak ging dit gepaard met slaan en schoppen en één keer werd er gedreigd met een vuurwapen. “Dat zijn de gemelde incidenten. We weten dus niet of dit alles is. Voor dit soort incidenten, maar ook bij ongevallen geldt, dat de Unit Gezondheid deze analyseert. Zij geven waar nodig adviezen voor verbeteringen aan leidinggevende of het management”, aldus Kollar. Als medewerkers van Roteb chemische of gevaarlijke stoffen tegenkomen tijdens hun werk, schakelen ze een speciaal team in dat ook hennepplantages ontmantelt. Het bedrijf beschikt bovendien over een stoffenmanager; een computerapplicatie die blootstellingsberekeningen kan maken. Kollar: “Stoffen die kankerverwekkend zijn, gebruiken wij niet. Onze afdeling Inkoop schakelt bij de aanschaf van chemische producten altijd eerst de Unit Gezondheid in om ze op risico’s te beoordelen. Daarbij letten we ook op het milieu en op duurzaamheid.”

Arbocatalogus

De conclusies van de inspectiebezoeken heeft de Arbeidsinspectie besproken met de afvalsector. Veel bedrijven moeten nog maatregelen nemen om DME-bloostelling te voorkomen. Voor het verbeteren van de veiligheid is het belangrijk dat een bedrijf eerst een goede risico-inventarisatie maakt en daarop een plan van aanpak ontwikkelt. Bedrijven kunnen veel van elkaar leren. Dat gebeurt bijvoorbeeld tijdens het KAM-overleg dat de NVRD organiseert. De KAM-managers van de grote inzamelbedrijven komen hiervoor bij elkaar en bespreken ongevallen en bijna-ongevallen en hoe ze deze in de toekomst kunnen voorkomen. “Bedrijven komen dan ook met innovatieve ideeën, zoals een automatisch systeem waarmee een net over een container kan worden gespannen. Werknemers hoeven dan niet meer over het afval heen te lopen om het net aan te brengen”, licht Segboer toe. De verbeterpunten die de Arbeidsinspectie aantrof, verwerken de werkgevers- en werknemersorganisaties op dit moment in de arbo-catalogus. Hierin staan de maatregelen beschreven, die bedrijven moeten hanteren om risico’s te voorkomen. In de eindversie van de catalogus mogen geen tegenstrijdigheden staan met betrekking tot de wetgeving en er moet voldoende invulling worden gegeven aan het arbobeleid. Segboer: “De arbo-catalogus is een mooi instrument om verbeteringen door te voeren. Mogelijke nieuwe risico’s, zoals nekklachten die het werken met zijbelading kan opleveren, moeten hierin aandacht krijgen. Als bedrijven de maatregelen uit de catalogus opvolgen, voldoen ze aan de Arbowet. Dan kunnen er nog steeds ongevallen plaatsvinden, maar dat zijn er minder dan nu het geval is.”

NVRD: GRAM, maart 2010

Meer grip op afvalinzameling

Nadat gemeenten eerder kozen voor verzelfstandiging of privatisering van hun afvalinzamelingsdiensten, kiezen sommige gemeenten er nu voor om deze weer meer naar zich toe te halen. Nijmegen en Eindhoven zijn hiervan een voorbeeld.

Toon meer...

In 2000 was de Nijmeegse afvalinzamelaar Dar verzelfstandigd. De gemeente Nijmegen kiest er nu voor om de afvalinzameling en reiniging weer meer in eigen hand te nemen en wil daarbij gaan samenwerken met buurgemeenten. Nijmegen nam deze beslissing om diverse redenen. De huidige concessie van Dar loopt eind dit jaar af. Deze kan niet onderhands worden verlengd, omdat dit botst met de Europese aanbestedingsregels. De gemeente wil het niet tot een openbare aanbesteding laten komen. Een raadscommissie had naar aanleiding van een onderzoek de conclusie getrokken dat Nijmegen meer grip moest krijgen op verzelfstandigde bedrijven. Wethouder Paul Depla: “Eerder was de politieke wens dat Dar en ook andere Nijmeegse bedrijven, waaronder busbedrijf Novio en de Keizer Karel Podia (het concertgebouw en de schouwburg) zich op de particuliere markt zouden begeven. Deze bedrijven werden toen verzelfstandigd en de gemeente werd de enige aandeelhouder. Het betreffende onderzoek leidde begin 2008 tot de conclusie dat bedrijven erg grote ondernemersrisico’s hadden genomen. Als gemeente ondervonden we hiervan de financiële gevolgen.” Zo schreef busbedrijf Novio scherp in op concessies en moest het enkele grote verliezen incasseren. Toen het busbedrijf in 2006 werd verkocht, was de opbrengst miljoenen euro’s lager dan de gemeente oorspronkelijk hoopte. Reden voor de gemeenteraad om een onderzoek te laten uitvoeren. In het onderzoek werd gekeken naar de invloed en het toezicht van de gemeente op het busbedrijf en ook op andere verzelfstandigde bedrijven. De conclusie was dat de gemeente had verzuimd om sturend op te treden bij de verkoop van het busbedrijf. Ook zou de gemeente onvoldoende toezicht hebben gehouden op de Keizer Karel Podia en op Dar.

Opdrachtgeversrol

Depla: “Het onderzoeksrapport en de discussie over meer sturing vanuit de gemeente waren er ook gekomen als de concessie van Dar niet was afgelopen. Nu kwam dit samen. We kiezen bewust niet voor privatiseren of verkopen van Dar. Dit sluit aan bij de politieke opvatting in Nijmegen dat afvalinzameling een publieke taak is. Burgers spreken de gemeente er op aan als hun straat er niet schoon bij ligt. Wij gaan onze opdrachtgeversrol weer scherper en beter spelen.” Dar zal een NV blijven met een directeur en een Raad van Commissarissen. De huidige NV wordt omgevormd, zodat de aandeelhouder meer zeggenschap krijgt en toetreding van nieuwe aandeelhoudende gemeenten mogelijk is. Dar mag dan nog maar zeer beperkt commerciële activiteiten uitvoeren. Depla: “Tegelijkertijd moet Dar een zo groot mogelijk takenpakket kunnen bieden om efficiënt te kunnen werken. Om die reden willen we het aandeelhouderschap van Dar verbreden richting regiogemeenten.” Op dit moment vinden er gesprekken plaats met andere gemeenten. Nieuwe aandeelhouders zullen gemeentelijke activiteiten op het werkterrein van Dar via aanbesteding bij het bedrijf kunnen onderbrengen. Volgens Depla reageren gemeenten positief op het voorstel. “Bij die gesprekken gaat het om de waarde van de aandelen en van welke diensten een aandeelhouder gebruik kan maken. De vraag is ook wat gemeenten er voor over hebben om mede-eigenaar te worden van dit – financieel gezonde – bedrijf.” Mochten andere gemeenten er toch niet voor kiezen om mede-eigenaar te worden, dan zal de Nijmeegse gemeenteraad beslissen wat de volgende stap wordt. De wethouder verwacht echter voldoende interesse voor het aandeelhouderschap. Kleinere aandeelhouders hoeven volgens hem niet te vrezen voor een te beperkte rol als toezichthouder. “De gemeente Nijmegen krijgt als grootste aandeelhouder van Dar de zwaarste stem, maar loopt ook de grootste risico’s. Het is uiteraard belangrijk dat er sprake is van een goede verhouding tussen de risico’s, zeggenschap en de omvang van het takenpakket van Dar in de verschillende gemeenten. Samenwerking betekent dat we met elkaar een strategie bepalen en samen voor het bedrijf staan.”

Europese regelgeving

De gemeente Eindhoven werkt voor haar afvalinzameling op dit moment samen met Van Gansewinkel in de gemeenschappelijke publiek-private regeling Cure. Ook de gemeenten Valkenswaard en Geldrop-Mierlo participeren hierin. Eindhoven en de andere twee gemeenten hebben besloten de afvalinzameling weer in eigen hand te nemen. Erik van Merrienboer, wethouder gemeente Eindhoven: “We hebben de gemeenschappelijke regeling met Van Gansewinkel geëvalueerd. Deze functioneert in feite prima, maar de bestuurlijke deelname van een private partij aan deze gemeenschappelijke regeling is voor de toekomst niet meer wenselijk. De huidige constructie is juridisch niet langer houdbaar.” Alle partijen, inclusief Van Gansewinkel, zijn het eens over ontbinding van de regeling, volgens Van Merrienboer. De huidige samenwerking valt onder de wet Gemeenschappelijke Regelingen (WGR), voor verlengd lokaal bestuur. Met betrekking tot de Europese regelgeving is het discutabel of een private partij deel kan nemen aan het bestuur van zo’n gemeenschappelijke regeling. Van Merrienboer: “Om die reden gaan we publiek en privaat meer uit elkaar halen. Maar we zijn zeker niet ontevreden over de afvalinzameling zoals Cure die uitvoert.” Eindhoven wil de gemeenschappelijke regeling wel voortzetten, maar deze zal dan nog slechts bestaan uit de drie betrokken gemeenten. De inzet van de drie gemeenten is dat er zo weinig mogelijk verandert, maar hoe de nieuwe regeling er exact uit gaat zien is nog niet duidelijk. Van Merrienboer: “De vraag is of er in de toekomst nog ruimte is voor een private partij in de uitvoering, het management of in de organisatie. Dat zoeken we op dit moment uit. Er zal echter geen sprake zijn van een radicaal andere organisatie.”

Kosten en baten

De huidige regeling met Cure loopt van 2008 tot 2013. Eventueel houdt deze eerder op te bestaan, als de partijen het daar over eens zijn. Tot het einde van de regeling blijft Van Gansewinkel contractpartij. Daarna gaan de drie gemeenten de afvalinzameling- en verwerking in eigen beheer uitvoeren, of ze kiezen voor een aanbesteding van een deel van de werkzaamheden, waarmee er ook andere partijen in beeld komen. Van Merrienboer: “De inzet van Eindhoven is echter, dat we de regeling voortzetten als publieke gemeenschappelijke samenwerking en dat we de afvalinzameling en reiniging zelf gaan uitvoeren.” Het personeel en het materieel dat deel uitmaakt van de huidige regeling, zal meegaan in de nieuwe constructie. Eindhoven ziet het als een voordeel dat de gemeente weer meer grip krijgt op de afvalinzameling en verwerking. Van Merrienboer: “Op die manier kunnen we de kosten en baten goed in balans houden. Bij Cure zijn de milieuprestaties hoog. Het scheidingsrendement is prima. Wel is voor ons een sterkere inzet op voortdurende verbetering van de service gewenst. Ook op het punt van efficiëntie kunnen we nog winst boeken. Dan gaat het niet alleen om de kosten voor de inzameling, maar ook om de opbrengsten van het ingezamelde afval.”

NVRD: Gram, juli/augustus 2009

Beleving als onderdeel van reinigingsbeleid?

Er bestaat een verschil tussen de werkelijke aanwezigheid van zwerfafval en de beleving van de burger, constateerde advies- en ingenieursbureau Tauw in een onderzoek. In Apeldoorn en Utrecht worden op dit moment projecten uitgevoerd die als doel hebben de beleving van burgers in kaart te brengen en eventueel onderdeel te maken van toekomstig beleid.

Toon meer...

Ook al is een straat schoon volgens objectieve meetgegevens, dan kunnen burgers nog het oordeel vellen dat dit niet het geval is. Gemeentes ervaren dit ook zo in de dagelijkse praktijk. Het extra reinigen van een straat of buurt zal ook niet als gevolg hebben dat de mening van de burger verandert, stelt Tauw. Om meer tevredenheid bij burgers te bereiken zou daarom de beleving moeten worden beïnvloed, zodat deze zo goed mogelijk aansluit bij het werkelijke beeld. Op die manier kan een optimale inzet van reiniging bereikt worden. In Utrecht en Apeldoorn vinden op dit moment twee proefprojecten plaats die zich hier op richten. De gemeente Apeldoorn experimenteert met een zogenaamd perceptiebestek. Utrecht richt zich op ‘slimme’ communicatie met burgers en een zichtbaardere inzet van reinigingspersoneel.

Perceptiebestekken

Marc Veenhuizen, senior beleidsadviseur afval gemeente Apeldoorn, vertelt: “In 2005 bleek uit een onderzoek dat we in Apeldoorn minder zwerfafval hadden dan het jaar daarvoor. Uit onze meetgegevens bleek dat we goed werk hadden verricht. In een tv-uitzending van BNN werden we echter uitgeroepen tot smerigste stad van Nederland. Wij vroegen ons af hoe dit mogelijk was.” Veenhuizen besloot, na overleg met een aantal mensen van onder meer SenterNovem, CROW en Stichting Nederland Schoon, met beleving aan de slag te gaan. Op een congres verzorgde hij vervolgens een presentatie. Veenhuizen: “Daar heb ik verteld dat we in de toekomst niet meer met frequentie- of beeldbestekken zouden werken, maar met perceptiebestekken; gebaseerd op de beleving van burgers. Dat heb ik nooit serieus overwogen, maar ik wilde een discussie op gang brengen. De realiteit is dat we niet meer om de beleving van burgers heen kunnen.” Tauw ontwikkelde voor de gemeente Apeldoorn een 3D-programma om beleving van burgers te meten. Mensen kunnen in een virtueel stukje Apeldoorn rondlopen en maximaal vier elementen wegklikken die van invloed kunnen zijn op het beeld dat ze van de omgeving hebben. Door elementen, zoals zwerfafval, hondenpoep of graffiti weg te halen, ontstaat er voor de testpersoon een zo optimaal mogelijke situatie. Aan de test zijn gegevens gekoppeld over de leeftijd van de testpersoon en de wijk waar hij woont. De virtuele omgeving kan in een openbare ruimte, zoals het gemeentehuis, worden geplaatst. Uit een testonderzoek met de virtuele omgeving bleek onder meer dat inwoners van grote steden fietswrakken op straat over het algemeen geen probleem vonden. Dan leeft een stad, was hun idee. Inwoners van Apeldoorn vonden die wrakken wel storend. Veenhuizen: “Dit soort zaken heeft puur met beleving te maken. Met de virtuele omgeving meten we hoe mensen het straatbeeld beleven en aan welke onderdelen ze prioriteit geven. Dat kan voor het centrum van een stad weer anders zijn dan voor een recreatiegebied of een woonwijk. Met de test krijgen we een gevoel -want meer is het niet- van wat mensen belangrijk vinden.”

Utrecht

De gemeente Utrecht ging ondertussen aan de slag met meer gerichte communicatie met bewoners, om hun beleving meer in overeenstemming met de werkelijke situatie te brengen. In enkele wijken vindt op dit moment een proefproject plaats, dat betrekking heeft op zwerfafval. Dit pilotproject voert de gemeente Utrecht samen met Tauw uit. Marion Overberg, hoofd Stafbureau Wijkonderhoud & Service gemeente Utrecht: “Utrecht ligt er behoorlijk schoon bij, maar bewoners vinden het vies. Daar wilden we iets mee gaan doen.” In één Utrechtse wijk worden tijdens de pilot huis aan huis flyers verspreid, met daarop informatie over de afgesproken schoonheidsgraad, maar ook over de resultaten die zijn bereikt. Door meer communicatie worden onduidelijkheid en negatieve beeldvorming bij burgers weggenomen, is de achterliggende gedachte. Zo zou het zichtbaar maken van veegschema’s de beleving van burgers positief beïnvloeden.

In een andere Utrechtse wijk wordt ingezet op een betere zichtbaarheid van reinigingspersoneel, tijdens marktdagen of koopavonden. Een grotere visuele aanwezigheid van reinigingspersoneel geeft burgers het idee dat ‘er iets gedaan wordt’ aan het opruimen van zwerfafval. Ook dit heeft een positieve invloed op de beeldvorming. Tauw en de gemeente Utrecht willen met dit onderzoek de wisselwerking tussen communicatie, beleving en reiniging beter in beeld krijgen en nagaan welke mogelijkheden er zijn voor optimalisatie. Zo kan bijvoorbeeld blijken dat meer communicatie beter werkt dan vaker reinigen. Duco Reineman van Tauw: “Ook zoeken we uit of er een ‘best mix’ mogelijk is van communicatie door informatieverschaffing en communicatie door zichtbaarheid.” Het pilotproject startte in mei en loopt door tot augustus. Daarna volgt een evaluatie.

Reinigingsbeleid op maat

Over beleving en hoe het werkt is nog maar weinig bekend. Geert Cuperus van Tauw: “Met de onderzoeken in Apeldoorn en Utrecht proberen we hier meer grip op te krijgen. We willen ook aan de slag met anders aspecten van beleving, zoals opmerkingen van burgers tijdens wijkbijeenkomsten en klachten van mensen die het niet schoon vinden. In een vervolgstap willen we gaan bekijken wat daar de betekenis van is en hoe een gemeente daar op kan sturen.”

Veenhuizen denkt dat de gegevens die met de virtuele omgeving worden verzameld onder meer van belang kunnen zijn in discussies. “Als reinigingsdienst kun je honderd keer laten zien dat je je werk goed doet, maar als een raadslid zegt dat de hoofdstraat vies is, dan is zijn beleving op dat moment de waarheid. Met een goede meetmethode voor beleving kunnen we bijvoorbeeld onderbouwen dat we het accent leggen op het verwijderen van hondenpoep, omdat burgers dit vanuit hun beleving belangrijk vinden.” De virtuele testomgeving is een eerste aanzet voor een ander reinigingsbeleid. Maar voorlopig is het nog niet zover. Veenhuizen: “Daarvoor is het begrip ‘beleving’ nog te abstract. We gaan eerst de meetmethodiek verder ontwikkelen. We willen beleving eerst zo zuiver mogelijk identificeren: hoe meet je het en hoe werkt het?” Het is mogelijk dat de test in Apeldoorn uiteindelijk resulteert in een reinigingsbeleid op maat, waarbij in de ene wijk meer aan bestrijding van zwerfafval wordt gedaan en in een andere wijk meer nadruk komt te liggen op het weghalen van onkruid tussen de stoeptegels. Overberg: “In Utrecht zijn we nieuwsgierig naar de resultaten van de pilot. Als we meer weten over communicatie in relatie tot beleving kunnen we daar op anticiperen in ons beleid. Daar zijn we zeker toe bereid.”

Mooi weer

Overberg en Veenhuizen denken dat het mogelijk is om beleving positief te beïnvloeden. Overberg: “Maar je zult het nooit helemaal onder controle krijgen. Daarvoor hangt beleving met te veel factoren samen. Als het bijvoorbeeld mooi weer is, zijn mensen vrolijker en beoordelen ze alles positiever; ook hun omgeving. Maar mooi weer heeft ook als gevolg dat mensen meer buiten zijn en misschien meer vuil op straat zien liggen.” Overberg stelde zichzelf de vraag of het beïnvloeden van beleving niet neigt naar manipulatie. “Het onderzoek in Utrecht is bedoeld om in het hoofd van de bewoner te kijken en daar onze dienstverlening beter op af te stemmen. Ik zie het als een stukje marketing, waardoor burgers zich prettiger voelen. Als we ons werk goed blijven doen en we niet door middel van communicatie een vertekend beeld geven van de werkelijkheid, is er geen sprake van manipulatie.”

De huidige methodieken om de schoonheidsgraad te meten, zullen noodzakelijk blijven. Reineman: “Deze objectieve gegevens heeft een gemeente nodig, onder meer om afspraken te maken met aannemers. Maar gemeentes hebben ondertussen ook ontdekt dat ze iets extra’s moeten doen om ervoor te zorgen dat de burger tevreden is.” Veenhuizen zegt: “Het meten van beleving is niet het Ei van Columbus. De technische meetmethodiek, maar ook zaken als schouwen en het beoordelen van het werk van de reinigingsdienst blijven noodzakelijk en moeten we absoluut blijven toepassen. Daarnaast is het meten van beleving belangrijk. Al die onderdelen samen maken het verhaal compleet.”

NVRD, Gram, juni 2009

Textielinzameling toen en nu

Van oudsher had textiel- en kledinginzameling een charitatief karakter. Consumenten vertrouwden er op dat ze hun afgedankte kledingstuk ergens anders op de wereld een tweede leven kreeg. Wat is hierin veranderd in de afgelopen jaren en wat gebeurt er precies met het ingezamelde textiel?

Toon meer...

“Ook de charitatieve organisaties zijn tegenwoordig in zekere zin commercieel bezig”, vertelt Martijn van Leeuwen, secretaris van de brancheorganisatie Vereniging Hergebruik Textiel (VHT). Bijna geen enkel textielstuk dat wordt ingezameld, wordt nog fysiek uitgedeeld aan mensen die het nodig hebben. Als de inzameling een charitatief karakter heeft, betekent dat in de praktijk dat de opbrengst van de verkoop naar goede doelen gaat. KICI kledinginzameling is zo’n charitatieve inzamelaar. Van de winst die KICI maakt, gaat 100 procent naar het goede doel. Ellen van den Adel, bestuurslid bij KICI: “De kosten voor de inzameling en logistiek zijn zo hoog, dat het ondenkbaar is geworden om kleding om niet af te geven. Bovendien zouden we oneigenlijke concurrentie toestaan als we dat zouden doen.” In het afgelopen jaar zamelde KICI bijna 9 miljoen kilo textiel in. De helft van de opbrengst gaat naar Amnesty International en de andere helft naar 69 kleinere projecten op het gebied van educatie, ontwikkeling en duurzaamheid, in binnen- en buitenland. Op kleine schaal doneert KICI wel textiel aan projecten. Zo zamelt KICI bij KPMG afgedankte pakken en mantelpakken van accountants in. De kleding gaat naar ‘Dress for success’. Deze stichting helpt mensen met een uitkering om goed gekleed naar een sollicitatiegesprek te gaan. Ook doneert KICI kleding aan enkele voedselbanken in Nederland.

Noodvoorraad

Een klein deel van de 28 miljoen kilo textiel die ReShare, het textielinzamelbedrijf, van het Leger des Heils jaarlijks inzamelt, is bedoeld voor noodvoorraden in geval van nationale of internationale rampen en calamiteiten. Ongeveer 1 miljoen kilo wordt verkocht in of verstrekt door de 62 tweedehands kledingwinkels van het Leger des Heils. De winkels verzorgen hun eigen lokale inzameling. De rest van het ingezamelde textiel verkoopt ReShare aan sorteerbedrijven. De winst van ReShare gaat naar gesubsidieerde projecten van het Leger des Heils op het gebied van zorg en welzijn in Nederland en naar ontwikkelingsprojecten in het buitenland.

Verkeerde tendens

In toenemende mate vragen gemeenten een vergoeding voor de inzameling van textiel. Robert Paul Fennema, operationeel directeur van ReShare: “De kosten voor kledinginzameling zijn hierdoor enorm toegenomen. Met gemeentes sluiten we tegenwoordig via offertes en aanbesteding contracten af. Sommige gemeenten werken met lease-overeenkomsten, voor de verhuur van containers of ze vragen per ingezamelde kilo textiel een bepaald bedrag.”
KICI vindt het vragen van een inzamelvergoeding door gemeenten een verkeerde tendens. Van den Adel: “De kleine marges die de textielinzamelbranche heeft, staan al onder druk; zeker nu met de kredietcrisis. Uit onderzoek dat wij jaarlijks uitvoeren, blijkt dat burgers verwachten dat de kleding die ze weggooien goed terecht komen. Als wij gemeenten moeten betalen voor de inzameling, gaat dit ten koste van onze donaties aan goede doelen.”

Ondersoorten

Sorteerbedrijven sorteren het textiel en verkopen het in diverse segmenten door aan klanten. Van de kleding die KICI inzamelt, is 50 procent herdraagbaar. Hiervan wordt, via sorteerbedrijven, een groot deel geëxporteerd naar Oost-Europa en naar Afrika. Daar gaat het de markt op. De overige 50 procent zijn de zogenaamde ondersoorten. Deze krijgen diverse toepassingen, als poetslap voor de petrochemische industrie of als isolatiemateriaal voor de automobielindustrie of de bouw. Van het materiaal dat ReShare in het afgelopen jaar inzamelde is 5 procent afval. Dit betreft beschadigde of vuile kleding of restafval dat in de containers terecht is gekomen. Van de overige 95 procent is 80 tot 84 procent herbruikbaar, volgens Fennema. Het gaat daarbij om kleding, maar ook om beddengoed en linnen. De overige 16 procent zijn ondersoorten. Van het textiel dat ReShare inzamelt gaat 1/3 deel via sorteerbedrijven in België naar Afrika, 1/3 deel gaat naar Oost-Europa. De rest gaat grotendeels naar Azië.

Export

De opkopers van textiel in het buitenland zijn vaak kleinere, lokale bedrijfjes. KICI let op de gevolgen die de export van textiel heeft voor de bestemmingslanden, merkt Van den Adel op. “In 1999 hebben we hiernaar een onderzoek laten uitvoeren. Ook volgen we de berichtgeving en studies over dit onderwerp en vorig jaar hebben we hierover nog overleg gehad met ontwikkelingsorganisatie HIVOS.” Enkele jaren geleden voerde ontwikkelingsorganisatie Oxfam een onderzoek uit naar de gevolgen van de verkoop van tweedehands textiel in Afrikaanse landen. Dit bleek geen negatieve gevolgen te hebben voor de lokale textielindustrie. In de jaren tachtig en negentig was dat nog wel het geval. Volgens het onderzoek creëert de handel in tweedehands textiel werkgelegenheid en verschaft het de bevolking goedkope kleding.

Oxfam concludeerde ook dat de lokale textielindustrie toch niet meer op gang komt, als gevolg van factoren als de import van goedkope Aziatische kleding. Van den Adel: “De toegevoegde waarde van de handel in tweedehands textiel blijkt in praktijk groter te zijn dan het afbreukrisico voor de lokale textielindustrie. Daarnaast hebben we natuurlijk te maken met de Europese EVOA-wetgeving, die bepaalt dat export van kleding naar bepaalde landen niet is toegestaan, omdat dit daar marktverstorend zou kunnen werken.” Fennema zegt over de effecten in de bestemmingslanden: “Bij elk bedrijfje in het buitenland dat onze kleding opkoopt, werken tientallen mensen. Hele gezinnen leven dus van de tweedehands kleding die we inzamelen en verkopen.”

Transparantie

ReShare werkt met een leveringsprotocol voor zijn afnemers. Fennema: “We screenen op kinderarbeid en zien er op toe dat geen textiel wordt gedumpt in het milieu.” ReShare en KICI leveren beiden textiel aan sorteerbedrijf Wieland Textiles. Mede-eigenaar Hans Bon van Wieland Textiles: “Bij ons staat transparantie hoog in het vaandel. We geven openheid over wat er met het textiel gebeurt en nemen leveranciers ook mee naar onze klanten in het buitenland.” KICI werkt alleen met sorteerbedrijven met een transparante bedrijfsvoering, volgens Van den Adel. “We willen in de keuken kijken en hechten er belang aan dat de sorteerbedrijven waaraan we leveren naar ons terugkoppelen wat er gebeurt met het herbruikbare textiel, met de ondersoorten en met de afvalstromen. We gaan ook kijken in de landen zelf.”
Wieland Textiles was een kleine twee jaar actief in Kenia en had in een sorteerbedrijf ter plaatse zo’n honderd mensen in dienst. Het textiel werd in Nederland voorgesorteerd en ging vervolgens naar Kenia. Daar werd het verpakt in balen en vervolgens verder vermarkt naar de Oost-Afrika. Van verstoring van de lokale textielindustrie was geen sprake, volgens Bon: “We creëerden daar werkgelegenheid, maar we zijn kapot gegaan aan de corruptie en de bureaucratie. Daarom zijn we weer vertrokken. Nu sorteren we weer in Nederland, met de hoge kosten die daarbij horen.” Afgedankt textiel belandt uiteindelijk een keer in het milieu, als het geen enkele functie meer kan vervullen. Bon: “In veel landen maakt textiel nog een aantal fases door, voordat het definitief wordt afgedankt. Maar uiteindelijk houdt het een keer op. We denken na over de vraag welke rol we kunnen spelen bij het terughalen van textiel uit Afrika en andere landen, nadat het is afgedankt. Het gaat dan bijvoorbeeld om ideeën als het geven van korting aan onze klanten als we een baal textiel verkopen in ruil voor eenzelfde hoeveelheid afgedankte textiel.”

Milieuwinst

De verwachting is dat gemeenten en overheden in Nederland, met het oog op duurzaamheid, in toenemende mate regelgeving zullen introduceren voor het verhogen van de inzameldoelstelling en dat Nederland een producentenverantwoordelijkheid zal gaan invoeren voor textiel. Van Leeuwen van de VHT: “Het ministerie van VROM zal de inzameling van textiel gaan stimuleren, omdat er nog veel milieuwinst te behalen is met textielrecycling.” Volgens Van Leeuwen is het een wetmatigheid dat de vervuilingsgraad toeneemt als er meer textiel wordt ingezameld, omdat mensen dan ook textiel in de container gooien dat niet meer voor herdragen geschikt is. Het gevolg hiervan is dat het percentage ondersoorten toeneemt. Van den Adel: “Die trend is al langer gaande. Als de kwaliteit verder verslechterd hebben we op een gegeven moment geen levensvatbaar businessmodel meer. Het geld wordt namelijk verdiend aan het herdraagbare textiel en niet aan de ondersoorten. Het sorteren van de ondersoorten kost meer geld dan we er uiteindelijk voor terug krijgen.”

Verwijderingsbijdrage

De toekomstige producentenverantwoordelijkheid vereist een goed, transparant registratiesysteem, denkt Van Leeuwen. “Wellicht komt er een verwijderingsbijdrage voor textiel, die wordt geïnd via diverse kanalen. De overheid zal daar een rol in spelen en bedrijven die in het systeem meedraaien, zullen eventueel een keurmerk krijgen. We zijn nu bezig met de ontwikkeling van zo’n systeem. Verder denken we na over een garantiefonds, waaruit partijen kunnen worden gecompenseerd als de kosten voor de verwerking hoger uitvallen dan de opbrengst. Op die manier kunnen we voorkomen dat de keten dan stilvalt.” Over nieuwe toepassingen voor textiel denkt de branche ondertussen na. Fennema: “Op dit moment levert hergebruik nog de meeste milieuwinst op; in ieder geval als het gaat om CO2-reductie.” KICI zet zich in om nieuwe toepassingen te bedenken voor de ondersoorten. Van den Adel: “Als we ook aan de ondersoorten kunnen verdienen, kunnen we voor de tweedehands textielinzameling op de lange termijn continuïteit garanderen.” KICI onderzoekt of het mogelijk is om uit tweedehands vezels, de zogenaamde ‘post consumer waste’, nieuwe vezels te genereren, waarmee weer kleding kan worden gemaakt. De techniek is nog in ontwikkeling. Fennema: “Ook in Europees verband denken we na over methodes om van katoen weer de grondstof katoen te maken. Er is nu een beweging gaande van awareness en de eerste stappen naar onderzoek om te komen tot haalbare businessmodellen. Maar ik verwacht dat het nog wel vijf tot tien jaar duurt voordat het zover is.”

NVRD: Gram, april 2009

De kredietcrisis en de afvalmarkt

De gevolgen van de kredietcrisis zijn ook voor de afvalmarkt duidelijk merkbaar. De ene deelstroom wordt echter harder getroffen dan de andere. Een aantal inzamelaars, verwerkers en recyclebedrijven vertelt wat zij merken van de crisis.

Toon meer...

Secretaris Hans Koning van de Federatie Herwinning Grondstoffen (FHG): “Vanaf september 2008 zijn de prijzen voor de recyclingstromen die onze leden inzamelen, bewerken en verhandelen, enorm gedaald. De prijzen voor metaal, maar ook voor papier en kunststof zijn binnen enkele weken tijd met soms wel 75 tot 80 procent gekelderd. Een groot deel van de secundaire grondstoffen wordt afgezet in het Verre Oosten en met name in China. Terwijl containers met grondstoffen vanuit Rotterdam onderweg waren naar Zuid-China, gingen de prijzen ineens enorm omlaag. Afnemers lieten vervolgens weten dat ze de materialen niet wilden afnemen voor de eerder afgesproken prijs. Ze stelden onze leden voor de keuze om opnieuw te gaan onderhandelen of de containers weer terug te nemen. Op die manier zijn bedrijven in totaal behoorlijk wat miljoenen euro’s kwijtgeraakt. We merken ook dat bedrijven in de recyclingsector tijdelijke dienstverbanden en oproepcontracten moeten beëindigen. Ik verwacht echter dat medio 2010 de vraag weer gaat aantrekken. Want hoe je het ook wendt of keert; het belang van recyclingmaterialen zal alleen maar groter worden. Dat is een hoopvolle boodschap voor de langere termijn.”

Papier

John van den Heuvel, directeur van Peute Papierrecycling: “Vanaf half september heeft de kredietcrisis ons direct getroffen. Afnemers van oud papier in Azië hielden zich niet aan prijsafspraken. Materiaal dat werd verscheept voor een prijs van 100 euro, leverde nog maar 20 euro per ton op. Ons bedrijf verwerkt en vermarkt ongeveer 900.000 ton oud papier per jaar. Dat is een enorme hoeveelheid. We werken met spreiding en zetten ook in Europa af, zodat we niet alleen afhankelijk zijn van de markt in Azië. Daardoor kunnen we onze verplichtingen blijven nakomen. Ook de Europese industrie is prijsdruk gaan uitoefenen, omdat er genoeg papier is. Op dit moment zijn de prijzen voor oud papier nog steeds heel laag. We moeten door de zure appel heen bijten. Daarna komt er zeker een periode van herstel en zal de vraag naar grondstoffen en ook naar oud papier weer toenemen. Alleen zal het op een ander prijsniveau zijn dan in de afgelopen jaren. In 2007 en 2008 was het prijsniveau buitengewoon hoog. Misschien zijn we toen wel te zeer verwend. Ik verwacht dat we meer richting het prijsniveau van 2005 gaan.”

Wienus van Oosterum, directeur Stichting Papier Recycling Nederland (PRN): “De export van oud papier naar het Verre Oosten is drastisch teruggelopen. In kranten staan berichten dat oud papier niets meer waard is, maar dat klopt niet. De oud papierprijs is wel 75 tot 80 procent gedaald ten opzichte van de periode vóór oktober. Toen waren de prijzen echter ongekend hoog. In het Verre Oosten geeft men de voorkeur aan de schone kwaliteit oud papier en karton uit Nederland, boven het co-mingled materiaal uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Daar wordt het papier samen met kunststof, textiel en andere spullen ingezameld, waardoor de kans op vervuiling groter is. De gevolgen voor Nederland zijn daarom iets minder groot dan voor andere landen.”

Glas

Robert van Notten, directeur Stichting Kringloop Glas (SKG): “Als koepel- en belangenorganisatie van de verpakkingsglasindustrie merken wij weinig van de kredietcrisis. In de voedingsmiddelen- en drankindustrie, waar wij aan leveren, is nauwelijks sprake van enige daling in de omzet. Mensen blijven ondanks alles natuurlijk eten en drinken. Wel zijn de schervenprijzen in Nederland met tientallen procenten gestegen in de afgelopen twee jaar. Hierdoor is de glasindustrie naar alternatieven gaan zoeken. Bedrijven halen scherven tegen lagere prijzen uit het buitenland, of ze maken zelf glas. Dit verhaal staat echter helemaal los van de kredietcrisis.”

Frank Janssen, directeur Corporate Communicatie van Van Gansewinkel Groep, is woordvoerder van dochterbedrijf Maltha dat glasscherven recyclet: “Bij de inzameling en recycling van glas is er op dit moment veel minder vraag naar het halffabrikaat glasscherven. In november hebben we al bij gemeenten aangegeven dat we de tarieven voor het ophalen van glas moesten verlagen. We blijven het glas natuurlijk wel ophalen. Anders ontstaan er onwenselijke toestanden met volle glasbakken. Maar omdat de markt zo is ingezakt, kunnen we gemeenten voor het inzameldeel geen vergoeding meer geven.”

Kleding

Hans Markowski, directeur van KICI kledinginzameling: “KICI zamelt alleen kleding in. Onze klanten sorteren en exporteren echter ook. Zij hebben meer problemen als gevolg van de kredietcrisis. In Oost-Europa en ook in Afrika is nog steeds vraag naar kwalitatief goede, herdraagbare kleding. Toch stagneert de export naar Afrika. Dat komt omdat klanten problemen hebben met het innen van het geld van hun afnemers daar.
Van de kleding die wij inzamelen is 50 procent niet-herdraagbaar. Dit zijn de zogenaamde ‘ondersoorten’. Een groot deel hiervan wordt verwerkt als geluidsisolatie in auto’s, of krijgt een functie als poetslap in de staal-, gas- of olie-industrie. De productie in deze sectoren en dus ook van de traditionele toepassingen van ondersoorten ligt helemaal op z’n gat. Het gaat om prijsdalingen van tientallen procenten.
Tot nu toe bedroeg voor KICI de groei van het volume enkele procenten per jaar. Die groei is tot stilstand gekomen en ik verwacht dat er een daling gaat plaatsvinden van zo’n tien procent. Voor de langere termijn zijn onze verwachtingen echter positief. Gemeenten zullen het gescheiden inleveren van textiel meer gaan stimuleren. Wellicht kunnen consumenten hun afgedankte kleding in de toekomst inleveren bij producenten en retailers van textiel. Uiteindelijk zal er dan meer textiel ingezameld worden dan op dit moment het geval is.”

Metaal

Kees Heuvelman is directeur van HKS Metals, dat ferro en non-ferro metalen recyclet. Heuvelman: “We kregen te maken met een daling in de grondstofprijzen van 70 procent. Inmiddels zijn de prijzen weer wat opgeklauterd, maar er is nog steeds sprake van een daling van 50 procent, vergeleken met juni vorig jaar. In de bouwsector lopen de opdrachten terug en zullen de problemen na de zomer pas echt aan het licht komen. Dat betekent dat onze afnemers dan ook veel minder afzet hebben. Dat speelt nu ook al. Er wordt geen betonijzer gekocht, omdat er geen funderingen gemaakt worden. In het verleden exporteerden we veel non-ferro metalen naar bijvoorbeeld China en India. In die landen zal in 2009 de economische groei 60 procent minder zijn dan eerder was voorspeld. Dat betekent dus ook 60 procent minder behoefte aan grondstoffen. Door de terugval in onze omzet hebben we gebruik moeten maken van het ‘potje van Donner’. Voor 125 medewerkers hebben we arbeidstijdverkorting aangevraagd. Wij hopen dat dit een periode is die niet te lang gaat duren.”

Theo van den Heuvel, directeur van Jacomij Metalen bv: “De kredietcrisis is dramatisch voor onze branche. Door de ontwikkelingen op de markt, met name in de metaalverwerkende industrie, zoals de autobranche en de staalindustrie, is er nauwelijks meer vraag naar metalen. De prijzen zijn nog maar een derde van wat ze een half jaar geleden waren. Bedrijven zitten met grote voorraden waar ze behoorlijke verliezen op lijden. De omzetten zijn met 60 tot 80 procent gedaald en voor veel bedrijven zal 2009 het jaar van de waarheid worden. We horen allerlei verhalen over ontslagen en arbeidstijdverkorting. Toch vertrouwen we er op dat het weer goed zal komen. Nog vóór de kredietcrisis hebben we besloten een paar grote investeringen te doen. Er is een grote taak weggelegd voor de banken. Zij moeten weer wat scheutiger worden met het verstrekken van kredieten tegen een redelijke rente.”

Inzamelaars

Jan Koolhaas, afvalmanager van verwerker en inzamelaar De Meerlanden: “Met name met de verbrandingsovens gaat het slecht. Per week brengen we 1000 tot 2000 ton minder naar de verbranders. Met de papierinzameling gaat het heel slecht, maar in de andere mono-stromen, zoals kunststof, hout en puin, zie ik geen terugval. Ik verwacht wel dat dit verandert tegen het einde van dit jaar. Een crisis biedt echter ook kansen. We worden aangespoord om ons meer te gaan richten op de klant en we proberen de scheiding van afval verder te verbeteren. Zo verdwijnt er bijvoorbeeld nog veel papier bij bedrijven en valt er nog winst te halen uit het scheiden van kunststoffen. Hoewel onze omzet iets is gezakt, zitten we nog aan de goede kant. De Meerlanden is nog bezig met investeren. Dit jaar gaan we een biovergister bouwen om groengas én CO2 uit gft-afval te halen. Onze eigen voertuigen rijden daar dan ook op. Zo proberen we de negatieve gevolgen van de crisis om te buigen naar iets positiefs.”

Frank Janssen, directeur Corporate Communicatie Van Gansewinkel Groep: “De Van Gansewinkel Groep richt zich op inzameling, recycling en verbranding. Het effect van de kredietcrisis op de inzameling en recycling is relatief het grootst. Bij de verbranding is sprake van een vrij stabiele stroom afval en is het effect van de crisis minimaal. De inzameling heeft voor een groot deel betrekking op grote industriële klanten. Het teruglopen van de vraag naar hun producten heeft gevolgen voor de hoeveelheid afval die we ophalen. In de recycling van grondstoffen, met name van metalen, is sprake van een sterke daling van de prijzen. Ook dat heeft uiteraard effect op ons bedrijf. Zo hebben we in december onze Engelse vestiging van Coolrec, dat onder meer huishoudelijke apparatuur ontmantelt, moeten sluiten. Verder kijken we goed naar onze kosten- en efficiencykant. Vanwege de afname van de hoeveelheid afval hoeven we op sommige plaatsen minder vaak in te zamelen. We houden bovendien scherp in de gaten hoe de markt zich ontwikkelt en dragen zorg voor een goed contact met onze klanten. Op die zaken concentreren we ons, zodat we straks zo sterk mogelijk weer uit de crisis komen.”

Machiel van Haaften, directeur van Midwaste: “De kredietcrisis heeft met name gevolgen voor onze zeven aandeelhouders. Dat zijn allemaal overheidsgedomineerde bedrijven. Zij merken het bijvoorbeeld direct in de daling van de prijzen voor monostromen, zoals metaal, papier en kunststof. Indirect merken onze bedrijven ook dat het aanbod van afval uit de bouw- en sloopmarkt daalt. Het gaat in totaal om miljoenen euro’s die minder binnenkomen. Voor overheidsgedomineerde bedrijven zijn de consequenties van de crisis minder groot dan voor de private markt. Onze bedrijven houden zich voor 70 procent bezig met de inzameling van huishoudelijk afval. Op dit moment merken we niets van een terugval in het aanbod van dit afval. Mensen gaan als gevolg van de kredietcrisis misschien wel ergens anders boodschappen doen, maar ze kopen niet minder. Ik verwacht dat naar het einde van het jaar toe zaken zich langzamerhand gaan herstellen. Maar ook economen hebben geen zicht op hoe de crisis zich verder gaat ontwikkelen.”

NVRD: Gram, februari 2009

Verantwoorde verwerking: ook een taak voor ontdoeners

Elektronica-afval uit Nederland komt in Afrika en Azië terecht, bleek uit onderzoek. Van een deel van het elektronica-afval is bovendien niet bekend wat ermee gebeurt. Als dit afval niet goed wordt verwerkt, kan het risico’s opleveren voor mens en milieu. Ontdoeners in Nederland kunnen een bijdrage leveren aan een goede verwerking van afgedankte apparaten.

Toon meer...

Volgens Greenpeace kunnen ontdoeners; gemeenten en winkeliers, voorkomen dat afgedankte apparaten in een verkeerd circuit terechtkomen, door ze af te geven bij de collectieve inzamelsystemen van de producentenorganisaties. Stichting Nederlandse Verwijdering Metalektro Producten (NVMP) regelt de inzameling van afgedankt wit- en bruingoed en ICT-apparatuur. ICT~Milieu verwerkt vervolgens de ICT-apparatuur en de NVMP verwerkt het wit- en bruingoed. Beide organisaties verwerken de afgedankte apparaten tot grondstoffen of brandstof. Jan Vlak, managing director van ICT~Milieu: “Als gemeenten en detailhandelaren afgedankte apparaten afgeven aan collectieve inzamelsystemen als de NVMP of ICT~Milieu, kunnen ze er zeker van zijn dat ze in Nederland op een goede manier verwerkt worden. Wij werken op een transparante manier en rapporteren aan de overheid. De trajecten die apparaten afleggen, kunnen helemaal gevolgd worden, tot en met de nieuwe grondstof en brandstof die ze opleveren.” De VROM-Inspectie heeft in het verleden onderzoek gedaan naar het inzamelsysteem van de producentenorganisaties. Carl Huijbregts, projectleider bij de VROM-Inspectie: “We hebben toen geconstateerd dat de apparaten die worden afgegeven bij de NVMP en ICT~Milieu goed worden verwerkt.”

In Nederland kunnen gemeenten en detaillisten er ook voor kiezen om afgedankte apparaten die ze inzamelen, door te verkopen aan erkende handelaren en verwerkers. Op die manier kunnen ze er nog geld voor krijgen. Als ze afgeven aan het collectieve inzamelsysteem ontvangen ze geen geld voor de inzameling. Volgens Vlak hebben de problemen met gedumpt elektronica-afval te maken met de ondoorzichtigheid van het traject, dat apparaten afleggen als ze niet bij de producentenorganisaties terechtkomen. “Gemeenten en winkeliers zullen afgedankte apparaten in de regel niet afgeven aan illegale opkopers, maar de marktpartijen waaraan zij verkopen, kunnen het ook weer doorverkopen. Het zicht op het traject wordt onduidelijk en op die manier kunnen er illegale situaties ontstaan.” Een afgifteplicht aan het collectieve systeem kan er volgens Vlak voor zorgen dat apparaten niet in verkeerde circuits terechtkomen. “Als een afgifteplicht vanwege juridische redenen niet haalbaar is, vind ik dat er een rapportage- en monitoringsplicht voor handelaren en verwerkers moet komen, zoals die nu ook voor de NVMP en ICT~Milieu geldt.”

Frits Verhulst, manager operations bij de NVMP, is voorstander van een afgifteplicht. Hij vindt afgeven aan erkende inzamelaars en verwerkers een goed alternatief als deze een gelijkwaardige rapportageplicht krijgen, zoals die ook bij het collectieve inzamelsysteem van toepassing zijn. Greenpeace is voorstander van een afgifteplicht, maar daarmee is niet het probleem van illegale dumping van elektronica-afval opgelost, denkt Kim Schoppink, campagneleider bij Greenpeace: “Ook via internet worden afgedankte apparaten verhandeld en veel bedrijven geven afgedankte apparatuur direct af aan handelaren. Een afgifteplicht voorkomt in ieder geval dat het elektronica-afval dat bij gemeenten en winkeliers afgegeven wordt, uiteindelijk op een verkeerde manier wordt verwerkt.” Greenpeace is wel van mening dat de NVMP en ICT~Milieu gemeenten zouden moeten betalen voor de inzameling van afgedankte apparaten. Schoppink: “Want de producentenorganisaties zijn degenen die verantwoordelijk zijn voor een goede verwerking van de apparaten die zij produceren en ook voor het afval dat deze opleveren.”

In 1999 ontstond het huidige inzamelsysteem in Nederland, waarbij producenten de verantwoordelijkheid kregen voor de inzameling en verwerking van elektrische en elektronische apparaten. Huijbregts: “Het doel was om zoveel mogelijk in te gaan zamelen. Gemeentes en de detailhandel kregen daarin een belangrijke rol. Destijds is afgesproken dat de administratieve lasten voor hen beperkt moesten blijven. Vandaar dat deze afvalstroom gedeeltelijk werd uitgezonderd van het besluit Melden Registreren.” Dat betekent in de praktijk dat het voor de VROM-Inspectie lastig kan zijn om te controleren wat er gebeurt in de trajecten die niet via de producentenorganisaties lopen. “Volgens een algemene bepaling in de wet Milieubeheer moeten gemeenten en detaillisten echter wel bijhouden hoeveel afval ze afgeven en op welke manier ze dat doen. Daar controleren wij op”, aldus Huijbregts. Bij controleacties die de VROM-Inspectie in 2005 en 2006 uitvoerde, bleek dat detaillisten afgedankte apparaten soms niet goed afgaven. Huijbregts: “Daar waren ze zich niet altijd van bewust. Winkeliers, bedrijven en ook gemeenten hebben we toen aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het nalevingsniveau is daarna flink gestegen. Binnenkort volgt er een herhalingsonderzoek om te kijken hoe het er nu voor staat.” De VROM-Inspectie merkt dat gemeenten en detaillisten wel eens redeneren dat een paar apparaten die verkeerd worden afgegeven, nog geen afvalberg in Afrika veroorzaken. Huijbregts: “De illegale handel typeert zich echter door kleine handelaren die televisies, of wasmachines verzamelen tot ze een container vol hebben. Uiteindelijk gaat die container naar Afrika of Azië. Dus ook dat ene televisietoestel dat niet goed is afgegeven, kan mede oorzaak zijn van de problemen met westers elektronica-afval in Afrika.”

Volgens Huijbregts kunnen ontdoeners er zeker zorg voor dragen dat de apparaten die ze doorverkopen op een goede manier worden verwerkt. Zo zijn er inzamelaars van oud ijzer die wasmachines of stofzuigers innemen, omdat deze veel metaal bevatten. “Een stofzuiger bestaat echter ook voor een deel uit plastic. Veel plastics in elektrische apparaten bevatten broomhoudende brandvertragers, die schadelijk kunnen zijn voor het milieu. Het is daarom belangrijk om uit te zoeken of zo’n metaalhandelaar dat wel goed kan verwerken”, aldus Huijbregts. Ontdoeners kunnen nagaan of degene aan wie ze het afgeven óf een eigen vergunde verwerkingsinrichting heeft, óf als inzamelaar op de VIHB-lijst staat. Op deze landelijke lijst staan alle rechtspersonen die afvalstoffen mogen inzamelen, vervoeren, verhandelen, of daarin mogen bemiddelen. De lijst is te vinden op: www.niwo.nl. Huijbregts: “Gemeenten en winkeliers zijn wettelijk verplicht om met iemand in zee te gaan, die zich aan de regels houdt.” Ontdoeners moeten er bovendien rekening mee houden dat wanneer een handelaar apparaten opkoopt, ze soms nog diverse malen verhandeld worden, voordat ze uiteindelijk verwerkt of geëxporteerd worden. Daarom kunnen ze het beste afgeven aan een eindverwerker. Huijbregts: “Een ontdoener die zelf afgeeft aan een eindverwerker, mag er van uitgaan dat het goed wordt verwerkt. Maar hoe verder degene aan wie hij afgeeft van de eindverwerking af staat, hoe groter het risico.”

Scheidslijn

Volgens de Europese wetgeving is de export van gevaarlijk elektronica-afval verboden. Voor veel landen waar het naar het naartoe gaat, geldt ook een verbod voor ongevaarlijk elektronica-afval. De export van nog werkende tweedehands apparaten is toegestaan. Maar een apparaat dat is geëxporteerd naar een Afrikaans of Aziatisch land kan er na een paar maanden de brui aan geven. De kans is dan groot dat het als afval wordt gedumpt. Bij de export kan het om handel gaan, maar ook goede doelenorganisaties, die bijvoorbeeld computers versturen, kunnen een land onbedoeld met een milieuprobleem opzadelen. Is export van tweedehands apparaten wel een goede zaak? Schoppink: “Die apparaten kunnen in deze landen nog een functie hebben. Ze verschaffen mensen toegaan tot computers en internet. Wel is het belangrijk dat apparaten getest zijn en volgens de voorschriften worden verpakt, voordat ze worden verscheept. Ook vinden wij dat apparaten niet ouder mogen zijn dan een bepaald model. Zo zouden computers op z’n minst een Pentium 4-processor moeten hebben.” Verhulst denkt dat de scheidslijn tussen wat een nog werkend product en wat afval is, soms vaag is. In het grijze gebied daartussen kan veel misgaan. “Als bijvoorbeeld medische apparatuur via refurbishing een tweede leven krijgt in Afrika, is dat prima. Maar als het gaat om handel onder de noemer van hergebruik, ontstaan er risico’s. Goede controle hierop is belangrijk.”

Huijbregts verwijst naar ‘the digital gap’; het gat in de digitalisering tussen Afrika en het westen, waardoor de ontwikkeling van landen achterblijft. “Vanuit die gedachte is het niet verkeerd dat opgeknapte computers daar naartoe gaan. Als apparaten functioneren, maar slechts een levensverwachting van een paar maanden hebben, kunnen wij daar vanuit de afvalstoffenwetgeving niets tegen doen, tenzij we weten dat er geen vraag meer naar is. We stellen als voorwaarde voor export dat een apparaat werkt. Daarnaast moet het voor hergebruik bedoeld zijn en niet voor recycling, want dan is het een afvalstof.”

Vlak pleit voor het creëren van awareness. Donateurs en organisaties moeten er bewust van worden gemaakt dat tweedehands apparaten die naar Afrika gaan, op een gegeven moment afval worden. “Dan zullen ze ook de afvalkant willen regelen. ICT~Milieu, de NVMP en ook andere partijen kunnen een bijdrage leveren aan het creëren van awareness op dat gebied.” Schoppink kent enkele kleine, lokale projecten die apparaten weer naar Europa terughalen als ze afval zijn geworden, waarna ze hier worden verwerkt. “Ik denk echter dat dit niet op grote schaal gerealiseerd kan worden. De export van tweedehands apparaten naar Afrika en Azië zal daarom zeker moeten worden ingeperkt.” Ook ICT~Milieu haalt via een stichting apparaten die afval zijn geworden, vanuit Afrika weer terug naar Nederland. Vlak: “We onderzoeken hoe dit werkt in de praktijk. In de toekomst gaan we het mogelijk breder aanpakken.”

Een compleet waterdicht systeem, waarmee er geen elektronica-afval meer op verkeerde plekken belandt, lijkt een utopie. Vlak: “Een afgifteplicht maakt het systeem wel meer waterdicht dan het nu is. Wat er dan nog geëxporteerd wordt vanuit Nederland, is incidenteel van aard. Handel in elektronica-afval kun je echter niet helemaal uitsluiten. Zeker niet met de huidige hoge grondstoffenprijzen.” Huijbregts geeft nog een paar eenvoudige tips, waarmee ontdoeners meer grip kunnen krijgen op de eindverwerking. Zo doen gemeenten en detailhandelaren er goed aan om te controleren hoe een bedrijf dat apparaten opkoopt, staat geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. “Dat is een kleine moeite en levert vaak veel op. Een dubieus bedrijf kun je er meestal snel uithalen.” Verder is het belangrijk dat ontdoeners om een afgiftebewijs vragen als ze apparaten verkopen aan een inzamelaar of verwerker. Ook zegt een eerste indruk vaak veel. Huijbregts: “Veel apparaten gaan het tweedehands circuit in om opgeknapt te worden. Tussen de bedrijven die apparaten opknappen, zitten goede en minder goede. Ik adviseer gemeenten en detaillisten om eerst een bezoek te brengen aan zo’n bedrijf. Als er bijvoorbeeld maar één testcomputer staat om grote partijen computers te testen, is dat geen goed teken. Maar het zegt natuurlijk niet alles.”

Awareness en kennis zijn volgens Verhulst belangrijk. “Niet iedereen weet welke producten gevaarlijke stoffen bevatten. Mensen kunnen daardoor onbewust verkeerde dingen doen. Dat geldt voor consumenten, maar ook voor gemeenten. Een brede kennis over een goede verwerking van afgedankte apparaten en de milieuaspecten die daarmee samenhangen, is belangrijk. Dat is een taak van de overheid, maar ook van de producentenorganisaties en andere partijen in de keten. Als er bovendien goede afstemming is tussen alle partijen, kunnen we het aantal ingezamelde kilo’s zeker verhogen in Nederland.”

NVRD: Gram, november 2008

Handel in afgedankte elektronica

Uit een onderzoek van Greenpeace bleek dat veel afgedankte elektronica uit Nederland en andere Europese landen in Afrika belandt. Voor een groot gedeelte betreft dit afval, volgens het onderzoek. Ook in Aziatische landen komt Europees elektronica-afval terecht. Greenpeace en de NVRD lichten hun visie op dit probleem toe

Toon meer...

Het Greenpeace-onderzoek vond plaats in Ghana. Kim Schoppink, campagneleider bij Greenpeace: “Bijna 80 procent van het elektronica-afval dat we daar aantroffen, is afkomstig uit Europa. Verhoudingsgewijs komt er veel elektronica-afval uit Nederland.” Schoppink denkt dat veel elektronica wordt verscheept onder het mom dat het om bruikbare tweedehands goederen gaat. Dit is toegestaan volgens de Europese wetgeving. Export van elektronica-afval is echter verboden. Schoppink: “Het grootste deel van de spullen die in Ghana terechtkomen, werkt niet meer en is dus afval. Dit gaat direct naar de schroothoop, waar het veelal door kinderen uit elkaar wordt gehaald met een steen of een hamer. Een deel verbranden ze, waardoor alleen de metalen overblijven, zoals koper. Die leveren nog wat geld op. Door het verbranden en het kapot slaan, komen er schadelijke stoffen vrij.” Greenpeace nam op twee schrootmarkten bodemmonsters en trof daar hoge concentraties schadelijke stoffen aan, waaronder lood, weekmakers en dioxine.

Handelaren

Ook in andere Afrikaanse en Aziatische landen komt elektronica-afval uit westerse landen terecht, blijkt uit onderzoek van Greenpeace en de VROM-Inspectie. In Europese richtlijnen is vastgelegd hoe tweedehands apparaten en afval van elkaar onderscheiden kunnen worden. Volgens deze richtlijnen moet bij een apparaat dat wordt geëxporteerd een certificaat zijn gevoegd, dat aangeeft dat het is getest en nog werkt. Een andere voorwaarde is dat het goed verpakt is. De Europese richtlijnen zijn echter niet bindend en Schoppink denkt dat handelaren zich er vaak niet aan houden. In Nederland voert de VROM-inspectie regelmatig controles uit om de export van elektronica-afval tegen te gaan. Het aanscherpen van deze controles is niet voldoende om het probleem op te lossen, denkt Schoppink. “In Ghana bleek dat veel apparaten die afkomstig waren uit Nederland, via de haven van Antwerpen waren verscheept. Daar zijn de controles minder streng. Handelaren kiezen daarom voor die route. De controles zouden op Europees niveau aangescherpt moeten worden.”

Marktplaats

Uit een ander onderzoek dat Greenpeace liet uitvoeren, bleek dat maar van 15 procent van de Nederlandse ICT-apparatuur en bruingoed kon worden vastgesteld dat het bij een erkende verwerker terechtkomt. Een groot gedeelte zou bij het huisvuil belanden en van ongeveer de helft was niet bekend wat ermee gebeurde. Ook ICT-Milieu, dat in Nederland verantwoordelijk is voor de inzameling van ICT-apparatuur en Stichting Nederlandse Verwijdering Metalektro Producten (NVMP), die verantwoordelijk is voor de inzameling- en verwerking van afgedankt wit- en bruingoed lieten in Nederland een onderzoek uitvoeren naar de inzameling van afgedankte elektronica. Daaruit bleek echter dat het overgrote deel daarvan in ons land wordt verwerkt. De conclusie uit dit onderzoek was dat 80 procent wordt gerecycled, 11 procent in het restafval terechtkomt en van 9 procent niet bekend is wat ermee gebeurt. Maarten Goorhuis, senior sectormanager NVRD, vertelt: “Slechts een kleine fractie zou mogelijk in het buitenland terecht komen.” De NVRD houdt zich op het gebied van de inzameling en verwerking van elektronica met name bezig met apparaten die consumenten afdanken en aanbieden aan gemeenten en milieustraten. Goorhuis: “Ik durf mijn hand er voor in het vuur te steken dat vrijwel niets daarvan op de verkeerde plaats terechtkomt. De apparatuur die Greenpeace in Afrika heeft aangetroffen, is vrijwel zeker niet afkomstig van de inzamelkanalen van de gemeenten.” Goorhuis merkt op dat er een duister circuit bestaat met afgedankte apparaten die niet aan reinigingsdiensten of erkende afvalinzamelaars worden aangeboden. “Van deze apparaten is niet duidelijk waar ze vandaan komen of naartoe gaan. Zo ken ik bijvoorbeeld verhalen over handelaren die via ‘Marktplaats’ rechtstreeks apparaten bij burgers opkopen en deze vervolgens zelf exporteren. Zolang deze apparaten een economische waarde bezitten, zullen dit soort praktijken blijven bestaan.”

In Nederland krijgen winkeliers een vergoeding voor de inzameling van afgedankte apparaten, die consumenten bij hen afgeven. Gemeenten en winkeliers kunnen de apparaten die ze inzamelen, om niet afgeven bij producentenorganisaties ICT-Milieu en de NVMP. Maar gemeenten en detailhandelaren kunnen er ook voor kiezen om de apparaten door te verkopen aan commerciële handelaren en verwerkers, die daarvoor een vergunning hebben. Op die manier leveren ze nog geld op. Toch komen er apparaten in verkeerde trajecten terecht. Schoppink: “Bij winkels zou daarom beter gecontroleerd moeten worden of ze de apparaten aan erkende handelaren en verwerkers doorverkopen.” Greenpeace pleit er in dit kader ook voor dat gemeentes verplicht worden om afgedankte elektronica aan ICT-Milieu en de NVMP af te geven. Deze organisaties willen zelf ook dat er een afgifteplicht komt voor gemeenten aan hun inzamelingssystemen om export van elektronica-afval naar het buitenland te voorkomen. Goorhuis merkt hierover op: “Dat helpt niet om de export van elektronica-afval te verminderen, want dat is dus niet de bron van de illegale exportpraktijken.” De VROM-Inspectie ziet er op toe dat gemeentes hun afgedankte apparaten afgeven aan geregistreerde bedrijven, vervolgt hij. “In het verleden heeft de VROM-Inspectie een onderzoek gedaan naar de inzameling bij gemeenten en bij Regionale Overslagstations. Daar zijn toen geen misstanden geconstateerd.” Uit een ander onderzoek van de VROM-Inspectie bleek wel dat vrij veel apparaten die bij de detailhandel werden ingeleverd in onduidelijke circuits terechtkwamen. Goorhuis: “Daar is de sector toen op aangesproken. Uit een tweede onderzoek dat een jaar later plaatsvond, bleek dat er sprake was van een forse verbetering. Dat wil overigens niet zeggen dat het nu allemaal goed gaat.” Volgens Goorhuis kan dit soort handel alleen worden tegengegaan als de producentenorganisaties de marktwaarde vergoeden. “De NVMP wil echter voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en apparaten met een positieve marktwaarde om niet innemen. Daarmee draagt de NVMP zelf bij aan de handel en de export naar het buitenland. Een afgifteplicht verandert daar niets aan en zal alleen de handelsprijzen omhoog stuwen. Het wordt voor winkels dan nog aantrekkelijker om de markt op te gaan.”

Greenpeace legt voor een betere inzamelings- en verwerkingsstructuur met name de nadruk op de verantwoordelijkheid van de producenten. Zij zouden ervoor zorg moeten dragen dat het elektronica-afval van hun eigen producten ingezameld en verwerkt wordt. Schoppink: “Op die manier krijgen producenten een stimulans om schonere producten te ontwerpen, met minder giftige stoffen.” Schoppink is van mening dat het inzamelsysteem via ICT-Milieu en de NVMP aanpassing behoeft. “Bij het systeem van ICT-Milieu geldt dat de producent die het meeste verkoopt, ook het meeste betaalt voor de inzameling. Het zou logischer zijn om producenten te laten betalen naargelang de hoeveelheid afval die hun producten opleveren.” De NVMP wordt gefinancierd via de verwijderingsbijdrage die de consument betaalt. “De producent betaalt bij dit systeem dus helemaal niet mee aan de recycling- en de inzamelingskosten en heeft dus ook geen impuls om minder afval te produceren of apparaten te maken die langer meegaan. Dat moet veranderen”, aldus Schoppink. Ook de NVRD is voorstander van een grotere producentenverantwoordelijkheid. Samen met de brancheorganisatie van de kringloopbedrijven, de VNG en Stichting Natuur en Milieu startte de NVRD het ‘E-cycle4all’-initiatief, als reactie op de Wecycle-campagne van de producentenorganisaties. Met de Wecycle-campagne willen deze organisaties consumenten bewegen hun afgedankte apparaten in te leveren. Ook willen ze met gemeenten een convenant sluiten voor de inzameling van afgedankte apparatuur. “Met het E-cycle4all-initiatief willen we aangeven dat we de afspraken van dit convenant te beperkt vinden. Wij vinden dat de producentenverantwoordelijkheid niet alleen betrekking moet hebben op de inzameling, maar ook op het ontwerpen van schonere producten, producthergebruik en het opnemen van alle afvalbeheerskosten in de productprijs”, vertelt Goorhuis. Daarnaast vindt hij het geen goede zaak dat detailhandelaren twee keer geld kunnen innen voor een afgedankt apparaat. Van de producenten krijgen ze een vergoeding voor de inzameling, gebaseerd op de hoeveelheid verkochte apparatuur. Als ze een ingenomen apparaat vervolgens verhandelen, kunnen ze er nog een keer geld voor krijgen. De NVRD pleit er al jaren voor de vergoeding die de producentenorganisaties betalen aan de detailhandel, te baseren op het aantal apparaten dat ze innemen en niet op het aantal dat ze verkopen. Goorhuis: “Dat geeft een stimulans om apparatuur niet aan louche handelaren te verpatsen, zeker wanneer de vergoeding marktconform is.”

Greenpeace voert op dit moment een internationale campagne om grote elektronicabedrijven te bewegen het afval van hun eigen producten in te zamelen en op een goede manier te laten recyclen. In de meeste landen buiten Europa bestaat nog geen wetgeving voor de inzameling en verwerking van afgedankte elektronica. “Wij willen dat producenten zelf een inzamelsysteem opzetten in die landen om te voorkomen dat hun apparaten daar uiteindelijk gedumpt worden. Een aantal bedrijven doet dat al of heeft daartoe inmiddels stappen gezet”, aldus Schoppink. Goorhuis ondersteunt dit voorstel. “Daarnaast kan in Europees verband worden gestimuleerd dat in de landen waar de apparaten heen gaan, de verwerkingsfaciliteit wordt verbeterd.” Greenpeace uit in de bewuste campagne veel kritiek op Philips, dat nog niets zou doen aan de inzameling van zijn apparaten. Goorhuis: “Op die manier pikt Greenpeace er één grote vis uit en zet die voor het blok. In principe is dat een goede strategie om aandacht te vragen voor het probleem. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de andere bedrijven allemaal schone handen hebben.”

NVRD: Gram, september 2008

Onderzoek VROM-Inspectie naar afvaltransporten

Gemiddeld 15 procent van de gecontroleerde afvaltransporten in Europa voldoet niet aan de Europese wetgeving; de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Overtredingen variëren van papieren die niet in orde zijn, tot illegale transporten.

Toon meer...

De EVOA bevat regels voor het overbrengen van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap. Onder leiding van de VROM-Inspectie werkten 25 Europese landen in het project IMPEL-TFS Enforcement Actions I samen aan de handhaving van de regels voor grensoverschrijdende afvaltransporten. Vanuit concurrentie-oogpunt is het wenselijk dat er een gelijkwaardig handhavingsniveau ontstaat in alle landen in Europa. Samenwerking tussen Europese lidstaten draagt daar aan bij. Handhaving beperkt de risico’s voor milieu en gezondheid, omdat er minder illegaal afval wordt gedumpt. Het Enforcement Actions I-project duurde van september 2006 tot juni 2008. Gedurende die periode waren er vier inspectieperiodes, waarbij controles werden uitgevoerd bij transporten via havens, het spoor en de weg. Projectleider Jolanda Roelofs van de VROM-Inspectie vertelt: “Bij de bewuste controles ging er in 15 procent van de gevallen iets fout. Bij 6 procent was er sprake van illegale transporten. In de overige gevallen ging het om administratieve fouten, zoals het ontbreken van formulieren of niet juist ingevulde papieren.”

Tijdens de controles bleek er in Nederland met ongeveer 20 procent van de gecontroleerde vrachten iets niet in orde te zijn. Het aantal overtredingen in Nederland was het hoogste in de havens, wat te maken heeft met de wijze van controleren. “In een haven is het mogelijk vooraf een selectie te maken op basis van documenten die vervoerders moeten afgeven”, aldus Roelofs. “Je weet dan meteen of er sprake is van een afvaltransport. In dat geval kun je gericht uitzoeken of er iets mee aan de hand is. Het percentage gevonden overtredingen is daardoor hoger dan bijvoorbeeld bij transport over de weg. Daar werden de controles namelijk at random uitgevoerd.” Het aantal bedrijven dat zich moedwillig niet aan de regels houdt, is beperkt, volgens Roelofs. “In Nederland proberen we die bedrijven op te sporen. Daarbij gaan we heel risicogericht te werk met controles.” Als er illegale transporten worden onderschept, zijn diverse maatregelen mogelijk. “Als het illegaal afval uit een ander land betreft, wordt het daar naartoe teruggestuurd. Een Nederlands bedrijf dat betrapt wordt op het uitvoeren van illegale transporten, krijgt meestal een proces verbaal. En bij notoire overtreders komt de inspectie op bezoek.” Ook bestuursrechtelijke maatregelen, zoals een dwangsom zijn mogelijk.

Het aantal overtredingen in de diverse deelnemende landen uit het Enforcement Action I-project liep sterk uiteen. In Bulgarije ging in 100 procent van de gevallen iets fout. Roelofs legt uit: “Dat land deed voor de allereerste keer mee aan controles. Bulgarije is pas sinds 1 januari 2007 lid van de EU en bedrijven en inspecteurs waren nog niet op hoogte van de regels.” In Engeland werden er tijdens het project geen overtredingen aangetroffen, wat te maken kan hebben met de at random uitgevoerde controles. Roelofs: “Maar ook in Engeland kan het voorkomen dat inspecteurs niet goed weten waar ze op moeten letten en een transport goedkeuren, terwijl er iets niet in orde is.” Inspectiemethodes kunnen per land verschillen. Die verschillen hebben te maken met de geografische ligging, of met de specifieke situatie in een land. Zo is het in sommige gebieden in Finland niet zinvol om wegtransportcontroles uit te voeren, omdat er nauwelijks auto’s voorbij komen. Roelofs: “Daar moet je dus een andere inspectiemethode op los laten. Landen worden ook gestimuleerd om hier over na te denken. ”

De EVOA geldt voor alle Europese landen. Ook enkele landen die niet bij de EU zijn aangesloten, zoals Noorwegen, Kroatië en Zwitserland, hebben ervoor gekozen om zich aan de regelgeving te houden en deel te nemen aan het project. De interpretatie van de regels kan echter per land verschillen, waarbij het met name gaat om de vraag of iets een product is of een afvalstof. Zo wordt in het ene land een oude auto beschouwd als een wrak, terwijl het in een ander land een product is dat nog gerepareerd kan worden. Om die verschillen te verkleinen, wordt er gewerkt aan een handleiding, waarmee landen dit soort gevallen in de toekomst op dezelfde wijze gaan beoordelen. Tijdens het Enforcement Actions I-project werd gewerkt aan kennisoverdracht en informatie-uitwisseling. Inspecteurs van verschillende landen gingen bij elkaar op bezoek om te zien hoe de handhaving in buurlanden vorm kreeg. En bij grenzen vonden gezamenlijke controles plaats met medewerkers van het bevoegd gezag uit verschillende landen. Ook waren er meetings, waarin mensen ervaringen uitwisselden. Een belangrijk onderdeel was het ontwikkelen van een netwerk waarmee partijen in verschillende landen elkaar gemakkelijk kunnen vinden. “Het afval wordt door heel Europa en ook daarbuiten vervoerd. Met zo’n netwerk kan iemand bijvoorbeeld snel verifiëren of het bedrijf waarheen een partij afval gaat, een goede verwerker is”, aldus Roelofs. Enkele landen, waaronder Spanje, Griekenland en Italië deden niet mee aan het project. Roelofs: “Dat wil niet zeggen dat ze niet handhaven. Maar het betekent wel dat ze niet in ons netwerk zitten. Dat is jammer en ook onhandig.”

Nederland werkt op verschillende fronten aan de handhaving van de EVOA-regels, volgens Roelofs. “Zo zijn we intensief bezig met prioritaire stromen. Dat betekent dat we een aantal afvalstromen, zoals elektronica en chemisch afval, er uit lichten en deze controleren in een ketenbenadering. Ook zijn we bezig om de politie en douane nog beter te scholen. Verder hebben we contacten gelegd met landen als China en India.” In die landen komt regelmatig illegaal afval terecht, dat uit Europa afkomstig is. Het gaat dan bijvoorbeeld om elektronica-afval, kunststof, autowrakken en metaal. “We willen dat het afval dat daar naartoe gaat op de juiste manier wordt verwerkt, in het belang van de gezondheid van mens en milieu. Zelf kunnen we daar geen controles uitvoeren. Daarom zijn we nu bezig met de ontwikkeling van een netwerk in die landen, zodat we gemakkelijk kunnen natrekken of een verwerker over de juiste vergunningen beschikt en of het bedrijf überhaupt bestaat.” Veel van de transporten met illegale producten, bevatten elektronica-afval. Een organisatie als Greenpeace hamert er op dat de Nederlandse overheid ervoor moet zorgen dat elektronicaproducenten zelf verantwoordelijk worden voor het inzamelen en verwerken van hun afval. Dat zou producenten stimuleren om elektronica te ontwerpen zonder giftige stoffen, die gemakkelijk te recyclen is. Roelofs: “Vanuit het ministerie van VROM is inmiddels sprake van een accentverschuiving naar producentenverantwoordelijkheid en naar productbesluiten. Zo staat in productbesluiten welke zware metalen wel en niet mogen worden gebruikt bij de productie van elektronica. Daarmee wordt dus meer naar het begin van de afvalketen gekeken.”

Een van de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport is een vervolgproject van Enforcement Actions I. Roelofs: “We willen dat daarin alle Europese landen meedoen en dat ze ook actiever betrokken zijn.” Een andere aanbeveling is versterking en uitbreiding van het huidige netwerk van handhavers. Ook wil de VROM-Inspectie dat landen meer politiek- en managementsupport creëren. De EVOA heeft nu namelijk nog niet in alle landen prioriteit. De bedoeling is dat de Europese Commissie meer betrokken wordt bij het vervolgproject. Roelofs: “De Europese Commissie kan werken aan meer politiek bewustzijn. Veel landen, waar de regels nog niet echt zijn ingebed in de organisatie, hebben zo’n project echt nodig om de inspecties goed te kunnen uitvoeren. Ook Nederlandse bedrijven zijn erbij gebaat als de inspectiedruk in andere landen op hetzelfde niveau is. Dat is het belangrijkste doel van het project en daar werken we naartoe.”

NVRD: Gram, juli/augustus 2008