Maatjes maken de link

Sinds 1999 werk ik voor Vluchtelingenwerk: uit interesse en betrokkenheid bij mensen die huis en haard hebben moeten verlaten en in Nederland een nieuw leven proberen op te bouwen.

Toon meer...

Ik begon als vrijwilliger en ben sinds mei 2006 werkzaam als projectmedewerker voor Vluchtelingenwerk Oost Nederland in Nijmegen. Bij Vluchtelingenwerk heb ik diverse projecten gecoördineerd, waaronder project LiNk. Via LiNk krijgen vluchtelingen en andere nieuwkomers een Nederlands maatje. Het maatje helpt hen bij hun integratie en participatie. Over LiNk verscheen in oktober 2013 het boekje ‘Maatjes maken de link’. Voor het boekje schreef ik de teksten. Het zijn verhalen over maatjes die nieuwkomers helpen om zich beter thuis te voelen in Nijmegen en omgeving. Klik op: https://www.vluchtelingenwerk.nl/sites/public/regio/Oost%20Nederland/BrochureLiNkWebsite.pdf

Column: Sneeuw

Klein en kwetsbaar zit ze naast me. Haar witte, wollen muts heeft ze over haar oren getrokken. Ze heeft een mooi gezicht, met fijne trekken en grote bruine ogen.

Toon meer...

Haar zwarte winterjas heeft ze tot haar kin dicht geritst. De hele dag houdt ze haar jas aan en haar muts op, terwijl het binnen toch zo´n 20 graden is. Ze heeft het koud, vertelde ze me in het Engels. Het is hartje herfst en ze is niet gewend aan de Nederlandse temperaturen. In de pauze vertelt ze dat ze er naar verlangt om sneeuw te zien en te voelen. Dat zou voor haar de eerste keer zijn, want in haar land sneeuwt het nooit. Ik leg uit dat sneeuw voelt als hele zachte druppels regen, die op je kleren blijven plakken.

Ze heeft last van pijn in haar zij. Toen ze werd opgepakt en mee moest, kreeg ze een enorme trap omdat ze niet snel genoeg in het busje stapte, waarvan de treeplank vrij hoog zat. De Nederlandse arts die ze heeft bezocht, denkt dat een van haar nieren is beschadigd. Ze zal nog verder worden onderzocht. Af en toe staat ze op om even een stukje te lopen. Dat maakt de pijn wat draaglijker.

Haar man is verdwenen. Hij heeft iets gedaan dat de autoriteiten in haar land niet beviel. In haar land loop je al snel het risico om iets te doen wat de autoriteiten niet bevalt. Om het minste of geringste kun je worden opgepakt. De autoriteiten verschenen aan haar deur en ze moest zeggen waar haar man was. Maar ze wist niet waar hij was en dat zei ze ook. Ze geloofden haar niet en namen haar met geweld mee. Een paar weken zat ze vast. Ze bedreigden haar. Ze wist niet wat er met haar zou gebeuren en hoe lang ze haar vast zouden houden. Ze kwam vrij, maar werd vervolgens na een paar dagen weer opgepakt, verhoord en vrij gelaten. Ze besloot te vluchten, want ze zouden haar niet meer met rust laten, wist ze.

We zitten in een kantoor in het gebouw van de IND. Vandaag is haar Nader Gehoor. Ik zit erbij als onafhankelijk waarnemer vanuit Vluchtelingenwerk. Ze vertelt waarom ze geen keuze had en moest vluchten. De IND-ambtenaar stelt op vriendelijke maar besliste toon vragen aan haar. De tolk vertaalt de vragen in haar eigen taal en haar antwoorden vervolgens in het Nederlands. Op heldere toon geeft ze antwoord. Soms aarzelt ze even en moet ze nadenken over details en data. Soms moet ze huilen. Als het haar te veel wordt, knijpt ze haar handen in haar schoot samen. Ze vertelt dat ze bang is om gedood te worden als ze terug wordt gestuurd naar haar land. Ze zou niet de eerste zijn die dit overkomt. Ze is dankbaar dat ze haar verhaal kan vertellen en dat er naar haar wordt geluisterd. Aan het eind van de middag zit het gehoor er op. Ze moet een paar dagen wachten. Dan volgt de beslissing of ze in Nederland mag blijven of niet, of dat er nog verder onderzoek volgt om uit te zoeken of ze recht heeft op een verblijfsvergunning. Een week later hoor ik van een collega dat ze mag blijven.

Ik hoop dat het snel gaat sneeuwen.

Nijmegen, 28 november 2012

Column: Exit Bottendaal

Vijftien jaar lang woonde ik in Bottendaal. Driekwart jaar geleden verhuisde ik naar een andere wijk.

Toon meer...

Ik voelde me in Bottendaal helemaal op mijn plek, maar mijn huis werd te klein en ik kon elders een grotere woning krijgen. Toen ik mijn nieuwe huis voor de eerste keer zag, was ik op slag verliefd. Hier wilde ik wonen. Maar ja, het stond niet in Bottendaal. Na een paar dagen bedenktijd hakte ik de knoop door en ondertekende het huurcontract voor mijn nieuwe woning. Toch bleef het aan me knagen dat ik zou vertrekken uit Bottendaal. Had ik wel de juiste beslissing genomen? Het werd er niet gemakkelijker op door dit soort gesprekken:
“Goh, ga je echt weg uit Bottendaal?”
“Ja, ik heb een mooie woning gekregen in Altrade.”
“Altrade? Waar ligt dat?”
“Aan de andere kant van de Groesbeekseweg, hemelsbreed ongeveer 300 meter van Bottendaal.”
“O, daar. Wel jammer hè, om uit Bottendaal weg te gaan? Denk je niet dat je daar spijt van krijgt?”
“Eh, nee, want ik krijg echt een heel mooi huis. Het is lekker ruim en licht, heel centraal gelegen, in een erg rustig straatje en mijn achterburen kunnen niet bij me in de slaapkamer kijken.”
“Hmm, tja. Nou, ik wens je veel succes.”
Daarbij werd mij meestal een enigszins medelijdende blik toegeworpen. Wat mij het gevoel gaf dat ik een fatale vergissing had begaan. ‘Als dat maar goed gaat’, dacht ik bij mezelf. ‘Misschien moet ik wel psychologische hulp inschakelen’, overwoog ik. ‘Of zou er een praatgroep bestaan voor ex-Bottendalers?’ Gelukkig leerde ik al vrij snel een ex-Bottendaalse in Altrade kennen. Leuke vrouw. Niks mis mee. Blijkbaar had zij geen levenslang trauma aan de verhuizing uit Bottendaal overgehouden. Dat gaf nieuwe moed.

Toch bijzonder dat een wijk zo tot de verbeelding spreekt. Nou woonde ik ook nog eens op een markante plek in Bottendaal, namelijk in het pand waar vroeger de friettent van Herman was gehuisvest. Menigeen die in de jaren tachtig in Nijmegen studeerde, is daar wel eens midden in de nacht terecht gekomen na een avondje stappen, om nog even snel een vette hap te nemen voordat hij het bed indook. Veel anekdotes die ik erover hoorde waren overigens ongeveer hetzelfde. Men was in zo´n benevelde toestand in de friettent aanbeland, dat men zich er weinig van kon herinneren. Zelf kon ik er niet over meepraten omdat ik er nooit was geweest. Althans, ik kan het met niet herinneren.

Op de een of andere manier achtervolgde Bottendaal mij steeds over de Nijmeegse grenzen heen. Op cursus in Utrecht of op vakantie in Turkije; ik stuitte op mensen die ooit in de Burghardt van den Berghstraat hadden gewoond.* In Jemen nam ik eens met twee Belgen een taxi naar het vliegveld. Zij hadden een vriendin in Nijmegen wonen, in een erg leuke wijk. Ze woonde in een klein straatje, dat ik vast niet kende. Die vriendin was mijn buurvrouw aan de Holtermanstraat. In hetzelfde Jemen trof ik in een hotel een paar jaar later een stapeltje ansichtkaarten aan die niet waren verstuurd. Een van de kaarten was geadresseerd aan een bewoner de Van Goorstraat in Bottendaal. Ik heb de kaart meegenomen en persoonlijk in de brievenbus gegooid.

Ja, het was even wennen, weggaan uit Bottendaal. Maar ik heb mijn draai gevonden in Altrade en ik geniet van mijn nieuwe huis. Een paar weken nadat ik was verhuisd, heb ik mezelf gedwongen om door Bottendaal te fietsen. Het ging helemaal goed. Het zweet stond niet in mijn handen en ik kreeg geen last van hartkloppingen. Daarna heb ik nog een keer een hele dag in het wijkcentrum van Bottendaal doorgebracht, vanwege een cursus. Ik ben zonder kleerscheuren weer thuis gekomen. Ik ben zelfs weer bij café Maxim geweest. Het voelde niet raar en niemand wierp mij een verwijtende blik toe. Het is dus mogelijk: verhuizen uit Bottendaal. En mocht ik ooit toch spijt krijgen, dan kan ik me altijd nog inschrijven voor een Bottendaalse seniorenwoning.

(*Misschien is het statistisch gezien niet zo uitzonderlijk dat ik mensen tegenkom die in de Burghardt van den Berghstraat hebben gewoond. Hoeveel mensen hebben daar wel niet gewoond in de loop van de tijd? Misschien zou ik eerder verbaasd moeten zijn als ik op vakantie geen mensen tegenkom die in de Burghardt van den Berghstraat hebben gewoond.)

Column: File parkeren

“Zie je niets aan me?”

Toon meer...

“Kapper geweest?”
“Nee.”
“Nieuwe oorbellen?”
“Nee. Die heb ik vorig jaar van mijn moeder gekregen. Weet je dat niet meer?”
“Nieuwe jurk, dan?”
“Bingo! En, wat vind je?”
“Staat je wel aardig.”
“Wat bedoel je met: wel aardig?”
“Hè, je weet wel. Ik zou hem niet voor je uitgezocht hebben.”
“Hoezo, vind je hem niet leuk dan?”
“Nee, dat bedoel ik niet.”
“Wat bedoel je dan?”
“Ik bedoel dat er ook leukere jurken zijn.”
“Wat is er mis mee dan?”
“Er is niks mis mee.”
“Maar je zegt net dat je hem niet leuk vindt.”
“Dat zei ik helemaal niet. Ik vind hem wel leuk. Laten we erover ophouden. Heb je onze vakantie al geboekt, trouwens?”
“Nee, dat zou jij toch doen? En waarom stap je ineens over op een ander onderwerp?”
“Ik dacht dat we wel klaar waren met die jurk. En die vakantie moet snel geboekt worden, want ik moet op mijn werk doorgeven wanneer ik mijn vakantiedagen opneem. Anders zitten we weer aan de bouwvakvakantie vast en dat wil ik deze keer eens niet.”
“Dan boek jij toch die vakantie.”
“Oké, oké, ik doe het wel weer. Drie weken naar Cyprus was het toch, in dat leuke familiehotelletje waar Anja en Kees het over hadden?”
“Nou, nee. Eigenlijk heb ik veel meer zin om naar Toscane te gaan. Ik heb het niet zo op de smaak van Anja en Kees. Op verjaardagen brengen ze altijd van die cadeaus mee waarvan je niet weet of het een vaas is of een beschuitbus. Ik word van tevoren altijd al zenuwachtig bij het idee dat ik hun cadeau moet uitpakken. Dan moet je er weer zo’n gezicht bij trekken alsof dit het voorwerp is dat je altijd al hebt willen hebben, terwijl je niet eens weet wat je in de je handen hebt. Nee, ik zie Cyprus niet zo zitten.”
“Alweer naar Toscane? Daar zijn we twee jaar geleden toch ook al geweest. En je weet toch dat ik een hekel heb aan auto rijden in Italië?”
“Dan rijd ik toch?”
“Jij? Meen je dat? Ik geloof dat ik dan liever thuis blijf.”
“Wat krijgen we nou? Denk jij dat je zo’n goede chauffeur bent dan? Vorige maand heb je nog de auto van de buurman geschampt bij het file parkeren.”
“Ja, dat kwam omdat hij zijn auto zo onhandig had neergezet. En zelf doe je niet eens aan file parkeren. Als je ziet dat je moet file parkeren, zet je de auto drie straten verderop neer.”
“Wat een onzin. Weet je wat, ik heb eigenlijk helemaal niet meer zo’n zin in die vakantie. Ik blijf liever gewoon in Nederland en spreek met mijn vriendinnen af.”
“Lijkt me een goed plan. Dan ga ik wel met Anja en Kees naar Cyprus.”
“Ja, moet je doen. En ik ga lekker in mijn nieuwe jurk lopen flaneren.”
“Je doet je best maar. En doe dan ook die bijpassende rare oorbellen in.”

April 2012

Doof en blind, maar midden in het leven

Frans Punselie (65) doet aan sport, vertier en vrijwilligerswerk. Hij leidt een heel gewoon leven voor een man van zijn leeftijd. Alleen, Punselie is doof en blind.

Toon meer...

“Naar de markt gaan, zwemmen, de administratie doen, de krant lezen.” Frans Punselie somt een aantal dingen op die hij zoal doet op een dag. Het lijkt een doodnormaal rijtje. Maar niet als je weet dat Punselie doof en blind is. De krant en e-mails leest hij op de computer. De teksten worden omgezet in braille. “Ik lees De Gelderlander en de Telegraaf en dan vooral de sportpagina’s. Ik houd alle voetbaluitslagen bij”, vertelt hij. Als hij gaat zwemmen, wordt er speciaal voor hem een lijn in het zwembad gelegd, die hij al zwemmend kan volgen. Alles wat Punselie buitenshuis doet, doet hij met iemand samen. Daarvoor heeft hij een vast clubje mensen om zich heen verzameld. Voor zaken als doktersbezoek of een begrafenis bijwonen, schakelt Punselie een tolk of begeleider in. Zijn vrienden- en kennissenkring bestaat vooral uit mensen die kunnen horen en zien. Een terrasje pikken of in een café zitten, is één van zijn favoriete bezigheden. “Ik vind het gezellig om met mensen contact te hebben en wat te drinken.” Zijn tolk Henk van de Berg: “In een café leggen we vaak contact met andere mensen. Sommigen geven Frans alleen een hand, anderen schrijven met blokletters een kort verhaal in zijn hand.” Punselie doet ook vrijwilligerswerk. Als ervaringsdeskundige assisteert hij op de opleiding voor Tolk Nederlandse Gebarentaal in Utrecht. Studenten kunnen zich hier specialiseren als tolk voor doofblinden.

Het huis van Punselie is sober ingericht. Op tafel staat een vaasje met roze neproosjes en op de vensterbank een scheepje in een fles. Aan de muur foto’s van familie en vrienden en een kalender met braille-tekens. Ook hangt er een gitaar, die nog stamt uit de tijd dat hij in Rotterdam woonde. Punselie wijst op een foto van hemzelf met een flinke Elvis-kuif. “Nee, gitaar spelen kon ik niet, maar ik vond het er stoer uitzien en deed alsof ik speelde. Trillingen voel ik wel. Ik heb wel eens een djembé-workshop voor doofblinden gedaan. Dat vond ik erg leuk. In een café voel ik het als er mensen langs me heen lopen.”

Hij vertelt hoe zijn leven er uitzag voordat hij blind werd: “De eerste 36 jaar van mijn leven woonde ik in Rotterdam, in de buurt van het Feyenoord-stadion. Vanaf mijn zestiende heb ik gewerkt als metaalbewerker, achter de draaibank. Toen ik blind werd, moest ik stoppen met werken omdat het te gevaarlijk werd.” De boodschap dat hij blind zou worden, kwam hard aan. “Het was heel moeilijk en raar. Ik werd boos op de dokter en smeekte hem om me te helpen, maar dat kon niet. De dokter stelde voor dat ik naar Kalorama zou verhuizen om te leren communiceren.” In de tijd die hem nog restte voordat hij helemaal blind werd, leerde hij braille. In Kalorama voelde Punselie zich op een gegeven moment niet meer op z’n plek. “Ik vond het daar een beetje saai. Vergeleken met de andere bewoners heb ik meer meegemaakt en was ik actiever. Ik had ook niet zoveel contact met de mensen daar en wilde graag zelfstandig wonen. Ik woon op een fijne plek, vlakbij het centrum, het zwembad en de cafés waar ik regelmatig kom”, vervolgt Punselie. Op zijn borstkas draagt hij een zoemer, die hij voelt trillen als de voordeurbel gaat. Hij steekt dan zijn hand door het luikje in de deur. Mensen die hem kennen, weten dan dat ze zijn hand moeten vastpakken om met hem te communiceren. Vervolgens maakt hij de deur open. Soms wordt hij geconfronteerd met communicatieproblemen. Zoals bij de aanvaring met een taxichauffeur. “De chauffeur kwam een vriend ophalen, die bij mij op bezoek was, maar die vriend zat net op het toilet. De taxichauffeur ging er van uit dat hij mij moest ophalen en sleurde me mee naar buiten. Ik kon hem niet duidelijk maken dat ik niet degene was die mee moest. Dat was erg vervelend.”


Frans Punselie heeft het syndroom van Usher, een erfelijke aandoening. Sommige mensen met deze aandoening worden helemaal blind en doof, anderen blijven slechtziend en slechthorend. In heel Nederland is er maar een handvol mensen, jonger dan 70 jaar, die helemaal doof en blind zijn.
Punselie werd doof en slechtziend geboren. Toen op zijn 36e blind werd, verhuisde hij van Rotterdam naar Kalorama, het centrum voor Doofblinden in Ubbergen. Daar verbleef van 1982 tot 1990. Vervolgens verhuisde hij naar een woning in Nijmegen. Daar woont hij nu nog. Sommige huishoudelijke klusjes doet hij zelf, zoals koken en wassen. Bij veel andere dingen, zoals schoonmaken, boodschappen doen en de administratie regelen, krijgt hij hulp. Henk van de Berg is een van de begeleiders, die ook tolkt tijdens het interview.


Oranje ‘ kijken’ via gebarentaal en stampvoeten

Frans Punselie volgt alle wedstrijden van Oranje op de voet, meestal in het café, zoals afgelopen zaterdag in café Frowijn. Een tolk vertaalt via gebarentaal de vorderingen op het voetbalveld, maar legt ook uit wat er in de kroeg gebeurt. De spanning die er in de lucht hangt en de euforie als de goal valt, krijgt Punselie mee doordat mensen op de grond stampen.  Communiceren in gebarentaal kost tijd en soms zoekt tolk Henk Van de Berg naar de beste manier om een vraag te stellen. Zo is ‘favoriet’ is moeilijk in gebarentaal uit te drukken. De vraag of NEC of Feyenoord Punselies favoriet is, wordt geformuleerd als ‘Feyenoord of NEC?’ “Feyenoord, natuurlijk!”, zegt de oud-Rotterdammer.
Van de Berg gebruikt vierhandengebarentaal. Hij pakt beide handen van Punselie vast en trekt zijn armen naar zich toe en duwt ze van zich af, waarbij hij verschillende gebaren vormt vóór het lichaam van Punselie. Dit vult hij aan door de letters van het dovenalfabet tegen de binnenkant van Punselies hand te vormen. Ondertussen kijkt de tolk ook naar Punselie’s mond, terwijl deze woorden vormt.

De Gelderlander, 11 juni 2012

Steeds meer hoger opgeleiden zitten zonder werk

De werkloosheidscijfers vertellen verschillende verhalen. In Nijmegen daalde de werkloosheid, maar onder hoger opgeleiden steeg het aantal werkzoekenden.

Toon meer...

De crisis heeft ook zijn weerslag op mensen met een hbo of een universitaire opleiding. Eind mei waren ruim 1300 hoger opgeleiden in Nijmegen werkzoekend. Volgens cijfers van UWV Werkbedrijf was het totaal aantal werkzoekenden eind mei in Nijmegen 2 procent lager dan een jaar eerder. In dezelfde periode steeg echter zowel het aantal werkzoekenden met een hbo- als met een universitaire opleiding met ruim 8 procent. Daarmee scoort Nijmegen slechter dan het landelijke gemiddelde, maar wel iets beter dan Arnhem. Landelijk nam het aantal werkzoekenden op hbo-niveau toe met 1,5 procent en daalde het aantal op universitair niveau met 2,5 procent.

In Nijmegen zijn de werklozen met een hbo- of een universitair diploma vooral te vinden in de economische en administratieve en in de sociaal-culturele en pedagogische sector. Hoger opgeleiden vinden wel sneller een nieuwe baan dan mensen die lager zijn opgeleid. Ze zijn vaker te vinden in de groep die tot 12 maanden werkloos is en minder dan gemiddeld in de groep die 1 jaar of langer werkloos is. Als je ouder bent is het moeilijker om aan een baan te komen. In Gelderland was eind mei 38 procent van de werkzoekenden te vinden in de leeftijdsgroep van 50 jaar en ouder. Dat komt overeen met het landelijk gemiddelde. Dit percentage is niet uitgesplitst naar opleidingsniveau.

UWV Werkbedrijf verzamelt cijfers over werkzoekenden. Dit zijn mensen zonder werk of met een baan voor minder dan twaalf uur per week. Deze cijfers bieden geen inzicht in de zogenaamde ‘verborgen werkloosheid’. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om pas afgestudeerden die besluiten nog een extra studie of opleiding te gaan doen omdat ze vrezen geen baan te kunnen vinden, maar ook om freelancers en zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) die door de economische crisis minder of geen opdrachten meer hebben. Veel van hen teren op hun reserves en schrijven zich niet in als werkzoekende.

Froukje: ‘Ik schat mijn kansen hoog in’

Froukje Drent (39) werkte zes jaar lang als projectleider bij een welzijnsorganisatie in Den Bosch. Sinds 1 maart dit jaar is ze werkloos.

“Vanwege bezuinigingen moest mijn werkgever reorganiseren. Er werd collectief ontslag aangevraagd voor een aantal mensen, waaronder ikzelf. Gelukkig kon ik gebruik maken van een outplacementtraject, waardoor ik begeleiding krijg bij het vinden van een nieuwe baan. Ik ben niet meer op een leeftijd dat ik aan allerlei banen ga ‘snuffelen’. Ik wil serieus nadenken over wat ik de komende tien jaar ga doen. Daarom ben ik opnieuw gaan uitzoeken wat ik wil, waar mijn kwaliteiten liggen en welke baan daarbij past.”

“Ik schrijf drie à vier sollicitatiebrieven per week, ik netwerk veel en volg workshops op het gebied van solliciteren. Als iemand mij op een verjaardagfeestje vraagt welke baan ik zoek, kan ik daar in een paar zinnen een antwoord op geven. Het liefst wil ik een functie als projectleider of als manager in de zorg, het welzijnswerk of het onderwijs. Inmiddels heb ik twee sollicitatiegesprekken gehad. In beide gevallen zijn de werkgever en ik echter tot de conclusie gekomen dat de baan niet goed bij mij paste.”

“Mijn kansen schat ik hoog in. Ik denk dat ik over een half jaar een nieuwe baan heb. Vóór mijn laatste baan heb ik tien jaar bij een marktonderzoeksbureau gewerkt. Ik heb een prima cv, ervaring in zowel de commerciële als de niet-commerciële sector, goede referenties en ben gemotiveerd. En mocht het toch niet lukken, dan ga ik in een andere richting zoeken. In het begin vond ik het vervelend om te zeggen dat ik werkloos was, maar ik heb gemerkt dat mensen echt met me meedenken en goede tips geven als ik vertel dat ik op zoek ben naar een nieuwe baan.”

Grace: ‘Ik ben geen mens om thuis te zitten’

Grace Stulting (58) werkte als regiomanager bij Vluchtelingenwerk Zuid & Oost Gelderland. Haar werkgever ging failliet. Vanaf begin mei is ze werkzoekend.

“De afgelopen jaren heb ik ontzettend hard gewerkt. Mijn werk was alles voor mij en ik zette er ook privé-dingen voor opzij. Nu ben ik een ontspannen werkloze. Mijn werkloosheid zie ik als een mogelijkheid om pas op de plaats te maken en me te oriënteren op wat ik echt wil. In totaal heb ik zeventien jaar bij Vluchtelingenwerk gewerkt, in verschillende regio’s. Daarvoor heb ik tien jaar een Indonesisch restaurant gehad. Ik ben me aan het oriënteren op banen in de welzijnssector, maar denk bijvoorbeeld ook na over een functie als spreekster bij uitvaarten. Ik wil een baan waarbij ik direct met en voor mensen kan werken en waarin mijn maatschappelijke betrokkenheid tot uiting komt. Mijn kracht ligt bij werken met mensen met een diverse achtergrond.”

“Ik denk niet dat mijn leeftijd een bezwaar hoeft te zijn om weer aan het werk te komen. Vijf jaar geleden werd ik ook werkloos en dachten veel mensen dat ik niet meer aan de bak zou komen. Ik heb toen maar één sollicitatiebrief geschreven en had meteen een nieuwe baan. Ik ben positief. Als ik al van tevoren denk dat het niet gaat lukken, dan vind ik inderdaad geen baan. Ik doe alles wat in mijn vermogen ligt om werk te vinden. Ik netwerk veel en heb een aantal cursussen en workshops gevolgd op het gebied van solliciteren en jezelf presenteren. Ik ben geen mens om thuis te zitten. Binnen een half jaar ben ik weer aan de slag, denk ik zelf. Maar stel dat ik over anderhalf jaar nog geen baan heb, dan ga ik misschien wel als zelfstandig ondernemer kookworkshops geven of een huiskamerrestaurant beginnen. Ik vind het niet erg om tegen mensen te zeggen dat ik geen baan heb, want ik ben niet werkloos geworden door mijn eigen schuld. Het is iets dat iedereen kan overkomen.”

Esther: ‘Ik wil gewoon aan het werk’

Esther (38) heeft Frans gestudeerd. Ze is zelfstandig ondernemer en werkt als vertaler Frans-Nederlands. In het afgelopen jaar zag ze haar inkomsten teruglopen.

“Vanaf 1998 tot augustus 2011 werkte ik veel als vertaler voor een vaste opdrachtgever. Deze viste achter het net bij een openbare aanbesteding, waardoor het werk ophield. Voor mij betekende dit dat we een groot deel van onze inkomsten kwijt raakte. Vrij snel daarna vond ik een nieuwe opdracht en heb ik redactiewerk gedaan voor een reisgids. Deze opdracht liep tot maart. Ik wil graag weer als vertaler aan de slag, maar zoek ondertussen ook naar parttime banen in loondienst. Ik wil liever geen fulltime baan, omdat ik een zoon heb en ruimte wil houden voor vertaalopdrachten. Naast mijn vertaalwerk heb ik eerder ook in loondienst gewerkt, onder meer bij een computerbedrijf, een reisorganisatie en een marktonderzoeksbureau. Dat waren banen op het gebied van klantenservice en redactiewerk. Ik zoek vrij breed, maar kan nog niet goed inschatten hoe mijn kansen op de arbeidsmarkt zijn. Het is wel duidelijk dat werkgevers kunnen vissen uit een grote vijver. Als ik over een jaar nog geen werk heb, ga ik serieus overwegen om in een andere richting werk te zoeken. Mijn partner is ook zelfstandig ondernemer. We zijn nu afhankelijk van zijn omzet. Vooralsnog hebben we geen financiële problemen, maar ik wil wel aan het werk. Desnoods ga ik de post bezorgen of schoonmaakwerk doen.”

De Gelderlander, 17 juli 2012

‘Er gaat iets ‘vonken’ tussen mensen’

In 2010 deed TU Delft Library ervaring op met Het Nieuwe Werken: een volgende stap in de ontwikkeling naar meer eigen verantwoordelijkheid voor medewerkers én meer arbeidsvreugde. Directeur Maria Heijne ziet het als laatste groeifase naar volwassenheid van teams.

Toon meer...

‘Voor ons kende 2010 diverse hoogtepunten. De centrale vestiging werd ingrijpend verbouwd tot Library Learning Center, met extra werkplekken, projectruimtes en zalen, waardoor het gebouw aantrekkelijker werd voor al onze doelgroepen. Uit het tevredenheidsonderzoek van 2010 naar de diverse directies bleek bovendien dat TU Delft Library het beste scoorde als het gaat om de kwaliteit van de dienstverlening. We zijn natuurlijk heel blij met deze beoordeling en hebben dat ook samen gevierd. Maar we beseffen dat we in een andere positie zitten dan bijvoorbeeld de directies Finance & Control of P&O. Een boek een dag te laat afleveren is minder erg dan een salaris dat een dag te laat komt. De score zien we als een erkenning van het feit dat we goed bezig zijn met het verbeteren van onze dienstverlening. We werken daar voortdurend aan en hebben vijf accountmanagers rondlopen op de universiteit, die hierover met medewerkers en studenten in gesprek gaan. We doen veel klantenonderzoek en betrekken klanten bij het maken van producten. Op klachten proberen we goed en snel te reageren. Inmiddels hebben we ook een webcare-afdeling. De medewerkers daar volgen wat mensen op twitter of in weblogs over ons zeggen. Met klachten die we op die manier opvangen, gaan we aan de slag.’

Vrijer

‘In 2010 deden drie afdelingen van TU Delft Library mee aan een pilot rondom Het Nieuwe Werken. Dit houdt in dat mensen plaats- en tijdonafhankelijk werken. Ze werken vaker thuis, of op een andere plek, en op kantoor maken ze gebruik van flexibele werkplekken. Bij Het Nieuwe Werken bepalen medewerkers zelf hoe ze de afgesproken resultaten behalen. Ze krijgen dus veel meer eigen verantwoordelijkheid. Voor ons is Het Nieuwe Werken in feite een laatste stap naar volwassenheid van teams. Al in 2005 hebben we de eerste stappen gezet voor het zoeken naar andere manieren van werken. Dit leidde toen tot de introductie van ‘zelforganisatie’ van teams, gebaseerd op coachend leidinggeven en gericht op meer eigen verantwoordelijkheid en zelfontplooiing van medewerkers. Ons streven daarbij was niet alleen het verhogen van de productiviteit, maar ook het vergroten van de arbeidsvreugde. En het werkt. Het duurt een tijd voordat mensen zich in zo´n nieuwe structuur thuis voelen, maar ook mensen die van tevoren hun bedenkingen hadden, zijn nu enthousiast over Het Nieuwe Werken. Medewerkers voelen zich vrijer om hun werk op hun eigen manier in te richten. Ze leggen gemakkelijker contacten met elkaar en met anderen en ze denken meer mee over hoe zaken anders en beter kunnen. Er gaat iets ‘vonken’ tussen mensen.’

Kop koffie

Medewerkers moeten bij het nieuwe werken wel leren omgaan met een grotere vrijheid. Mensen kunnen bang zijn om los te raken van de organisatie. Het is daarom belangrijk om overlegmomenten te plannen. Dat hoeft niet altijd in de vorm van een vergadering te zijn met een agenda en een voorzitter. Eerder waren er klachten over het grote aantal vergaderingen. Nu zien we dat mensen vaak even met een kop koffie in een hoek gaan zitten om te overleggen. Dat informele is heel prettig. De pilot duurde vier maanden, maar heeft een stevige bodem gelegd. Er zijn plannen om Het Nieuwe Werken voor de hele TU Delft in te voeren. Ondertussen gaan wij daar bij TU Delft Library mee door.’

360 graden feedback

‘Coachend leidinggeven, zelforganisatie en Het Nieuwe Werken horen voor mij bij elkaar. Als je een coachende rol hebt, verandert het contact met medewerkers en ben je meer gefocust op hun ontwikkeling. Daarbij past ook de pilot die we in het eerste kwartaal van 2011 uitvoeren: 360 graden feedback. Deze houdt in dat bij de beoordeling van een medewerker niet meer alleen de leidinggevende is betrokken. De pilot richt zich met name op de ontwikkelingskant. De medewerker beantwoordt, op basis van zijn functieprofiel, dertig vragen en vraagt ook vier of vijf mensen uit de organisatie om deze vragen te beantwoorden. Eén van hen is de leidinggevende. De anderen kunnen teamleden zijn, collega’s, of zelfs klanten. Met de informatie die dit oplevert, gaan we vervolgens aan de slag. Daarmee willen we bereiken dat medewerkers binnen onze organisatie, of misschien wel daarbuiten, terecht komen op een plek waar ze mogelijkheden hebben om zich verder te ontwikkelen.‘

TU Delft, Sociaal Jaarverslag 2010

‘Coachend leidinggeven past bij vrouwen’

Isabel Arends is hoogleraar biokatalyse en organische chemie. Sinds november 2010 is ze voorzitter van DEWIS, het netwerk voor vrouwelijke wetenschappers van de TU Delft. Ze staat bekend als een idealistische wetenschapper.

Toon meer...

Een grotere toepassing van natuurlijk grondstoffen en het ontwikkelen van duurzame processen binnen de chemische industrie. Daar zet hoogleraar Isabel Arends zich voor in. Onlangs startte ze met haar vakgroep een nieuw project, waar ze enthousiast over vertelt. ‘Binnen het programma BE-Basic gaan we op zoek naar nieuwe enzymen die bulkproducten kunnen produceren. Traditionele technologie maakt meestal gebruik van vervuilende, op olie gebaseerde grondstoffen. We willen het proces duurzamer maken door uit te gaan van biomassa en door enzymen in te zetten om de chemische reactie te bewerkstelligen. Wij starten dit nu op en dat is echt een uitdaging.’

Contrastvloeistof

Voor Isabel Arends en haar vakgroep staan er meer nieuwe ontwikkelingen op het programma. In het kader van het landelijke sectorplan natuur- en scheikunde krijgt het vak scheikunde een extra boost. ‘In 2010 kregen we hierdoor extra geld toegewezen, waarmee we een junior staflid konden aantrekken dat het vakgebied Biokatalyse & Imaging verder gaat vormgeven.’ Dit past volgens haar goed bij de ambities van de TU Delft in het kader van het Delft Health Initiative, één van de vier hoofdlijnen waarlangs de TU Delft haar onderzoek presenteert. ‘We gaan onder meer onderzoek doen naar de ontwikkeling van een tweede generatie contrastvloeistof. Deze bindt zich aan tumoren en maakt deze specifiek zichtbaar. Hierdoor kunnen diagnoses nauwkeuriger en gerichter worden gesteld.’

Soepele doorstroming

Sinds november 2010 is Isabel Arends voorzitter van DEWIS (Delft Women in Science). Dit netwerk, dat vijf jaar geleden werd opgericht, is bedoeld voor alle vrouwelijke wetenschappers van de TU Delft. Ze vertelt: ‘Ons doel is om vrouwen die werkzaam zijn aan de TU Delft ondersteuning te bieden en om meer vrouwen op leidinggevende posities te krijgen.’ Hiervoor ondertekende de TU Delft in 2008 de nationale charter ‘Talent to the top’, waarmee de universiteit toezegt een aantal doelen te willen halen. Eén daarvan is het verder verhogen van het percentage vrouwelijke hoogleraren. In de afgelopen jaren is dit al licht gestegen van 7 procent in 2007 naar 9 procent in 2010. Isabel Arends: ’We kijken naar de vrouwen die de universiteit al binnen de gelederen heeft, maar ook naar hoe we meer vrouwen naar de TU Delft kunnen krijgen. Hoe meer vrouwen er op de TU Delft werken, hoe meer er kunnen doorstromen naar topposities.’

Vier keer negen

Eén van de manieren waarop DEWIS probeert te bereiken dat meer vrouwen een leidinggevende functie krijgen, is door het organiseren van trainingen, workshops en mentoring, speciaal voor vrouwen. Isabel Arends: ‘Zo zijn trainingen voor vrouwelijke UD’s op het gebied van persoonlijke effectiviteit belangrijk. Vrouwen hebben de neiging om netjes te solliciteren, terwijl mannen meer gewend zijn om zelf een functie te creëren en zichzelf naar voren te schuiven. In zo’n training leren vrouwen hoe ze zich beter kunnen profileren en daadkrachtiger naar voren kunnen treden.’ Uit een onderzoek bij de faculteiten CiTG en EWI kwamen enkele aanbevelingen voort om de doorstroming van vrouwen te verbeteren. Zo zou het weer mogelijk moeten zijn om vier keer negen uur te werken. Dit maakt het voor vrouwelijke én mannelijke medewerkers gemakkelijker om werk en zorgtaken te combineren. Een andere aanbeveling is het invoeren van een onderzoekssabbatical. Een vrouw die met zwangerschapsverlof is geweest, krijgt daarmee vrijstelling van het geven van onderwijs. Op die manier kan ze zich concentreren op het doen van onderzoek, wat nu vaak na een zwangerschapsverlof in de knel komt.’

Intuïtie

Isabel Arends geeft leiding aan ongeveer dertig medewerkers. Haar stijl kenmerkt zich door leidinggeven op maat. ‘Dat is wat coachend leidinggeven voor mij inhoudt’, zegt ze. ‘Ik kijk naar wat aansluit bij de persoon tegenover mij aan tafel. Coachend leidinggeven is voor mij ook: zorgen voor je medewerkers en je actief inzetten voor mensen die willen promoveren. En het is wederkerig. Ik verwacht ook een grote mate van initiatief en inzet van mijn medewerkers.’ Ze denkt dat coachend leidinggeven goed past bij vrouwen. ‘Het heeft met zorgen, aanvoelen en intuïtie te maken; vaardigheden en eigenschappen die over het algemeen aan vrouwen worden toegedicht. Maar het is vooral belangrijk dat we als TU Delft uitstralen dat we een universiteit zijn die goed met haar medewerkers omgaat. Coachend leidinggeven hoort daarbij, ongeacht gender of sekse.’

TU Delft, Sociaal Jaarverslag 2010

Bernadette is ambassadeur laaggeletterdheid

Weer naar school op je zestigste

In Nederland hebben ongeveer 1,5 miljoen volwassen mensen moeite met lezen en schrijven. Volgens een schatting gaat het in de regio Nijmegen om ongeveer 30.000 mensen. Bernadette van der Vegt is één van hen. Sinds 2009 gaat ze weer naar school.

Toon meer...

In het appartement van Bernadette (61) in Bottendaal valt meteen de grote boekenkast op. Zo´n gevulde boekenkast verwacht je niet aan te treffen bij iemand die laaggeletterd is. “Ik heb altijd van lezen gehouden. Ook al kostte me dat veel moeite. Ik nam het woordenboek erbij om de woorden op te zoeken die ik niet kende. Daardoor deed ik wel lang over het lezen van een boek”, vertelt Bernadette. Laaggeletterd is niet hetzelfde als analfabeet, legt ze uit. Iemand die analfabeet is, kan niet lezen en schrijven. Iemand die laaggeletterd is, heeft hier moeite mee. Bernadette doorliep de lagere school en leerde dus wel lezen en schrijven. Een vervolgopleiding deed ze echter niet. Na de lagere school ging ze aan het werk. Hierdoor bleef ze met lezen en schrijven op een basisniveau steken. Bernadette heeft zes broers en drie zussen. Op één broer na, die een technische opleiding heeft gevolgd, hebben ze allemaal alleen basisonderwijs gehad. Bernadette denkt dat haar ouders het niet belangrijk vonden dat de kinderen verder leerden. “Daar spraken we eigenlijk nooit over. Ik ben er wel van overtuigd dat ze het niet met verkeerde bedoelingen hebben gedaan. Ik neem het zo ook niet kwalijk, maar ik vind het wel heel jammer.”

Bekentenis

In eerste instantie stuitte Bernadette tijdens haar werk als huishoudelijk hulp niet op problemen. Ze hoefde eigenlijk nooit te lezen of te schrijven. Dat veranderde toen ze in 1997 een baan kreeg als assistent-begeleider van mensen met een verstandelijke beperking. Bernadette: “Ik ging bijvoorbeeld met cliënten naar het ziekenhuis, of samen boodschappen doen. Ik moest verslagen schrijven over mijn werkzaamheden en had daar moeite mee.“ Ze kreeg opmerkingen van collega’s dat ze zo weinig schreef. Bernadette: “Ik schaamde me en durfde niet te zeggen wat het probleem was. Op een gegeven moment heb ik het toch opgebiecht aan een collega waar ik goed mee overweg kon. Ik heb haar verteld dat ik niet durfde te schrijven omdat ik zoveel fouten maakte.” De bewuste collega reageerde heel goed op Bernadettes verhaal. Ze stelde voor dat zij zou controleren wat Bernadette opschreef en dat ze de fouten er uit zou halen. De collega wees haar ook op de cursussen voor laaggeletterden die het ROC geeft. Haar bekentenis betekende een enorme opluchting voor Bernadette. “Het feit dat ik heb verteld dat ik niet goed kon lezen en schrijven is de beste beslissing geweest die ik in mijn leven heb genomen”, zegt ze. “Buiten het krijgen van mijn kinderen dan”, voegt ze er lachend aan toe. In 2009 ging Bernadette terug naar school. Ze is nu bezig met haar tweede jaar op het ROC. Elke woensdagochtend zit ze in de schoolbanken en buigt ze zich over grammaticaregels en leert ze de betekenis van nieuwe woorden en hoe ze deze moet schrijven. En ze leert omgaan met de computer.

Boekenclub

Bernadette: “Er is letterlijk een wereld voor me open gegaan. Eerst durfde ik niet veel te zeggen in een groep mensen. Ik dacht dat mijn mening niet interessant was. Mijn wereld was ook heel klein. Ik had wel een paar vriendinnen en kennissen waarbij ik me veilig voelde, maar verder reikte mijn kringetje niet. Ik lees nu meer en discussieer ook met mensen over dingen die ik heb gelezen. Ik voel me veel zekerder van mezelf. Ik onderneem meer en ga nu bijvoorbeeld ook naar een boekenclub bij de bibliotheek.” Sinds september 2010 is Bernadette ambassadeur laaggeletterdheid. De belangrijkste taak van de ambassadeurs is het onderwerp laaggeletterdheid onder de aandacht te brengen, zodat meer mensen de stap zetten om weer naar school te gaan. Bernadette: “Mensen hoeven zich niet te schamen als ze moeite hebben met lezen en schrijven. Vaak gaat het om wat oudere mensen, die op school niet goed mee konden komen. Vroeger waren de klassen groter en aan een kind dat niet kon meekomen, werd geen aandacht besteed. Zo’n kind werd achter in de klas gezet en huppelde zes jaar mee. Andere mensen die laaggeletterd zijn hebben bijvoorbeeld, net zoals ik, alleen basisonderwijs gehad.”

Voorleesmoeder

Bernadette heeft een zoon van 32 en een dochter van 40. Ook heeft ze twee kleinkinderen. “Mijn kinderen hebben gestudeerd. Dat vond ik heel belangrijk”, vertelt ze. In de tijd dat haar kinderen naar school gingen, verzon ze allerlei trucjes en smoesjes als ze iets moest schrijven. Bernadette: “Ik deed eigenlijk alles telefonisch en vermeed het om iets te schrijven. Ik heb daar trouwens nooit opmerkingen over gekregen. Misschien waardeerden ze het wel dat ik belde, omdat dat persoonlijker is dan een briefje sturen.“ Op de school van de kinderen kreeg ze wel eens de vraag of ze ergens mee wilde helpen. “Voorleesmoeder wilde ik natuurlijk niet worden, maar ik kon goed handwerken, dus hielp ik mee met handwerken op school. Op die manier kon ik toch iets doen.” In plaats van haar kinderen voor te lezen, verzon ze zelf verhalen. Toen haar kinderen wat groter werden, wisten ze op een gegeven moment wel dat hun moeder moeite had met lezen en schrijven. Bernadette: “Eigenlijk praatten we er niet over, maar ze waren wel echt trots op me toen ik terug ging naar school.” Haar kleinkinderen leest Bernadette nu wel voor. Ze vindt het jammer dat ze niet eerder de stap heeft genomen om weer naar school te gaan. Bernadette: “Het was echt ‘overleven’. Het feit dat ik moeite had met lezen en schrijven, maakte een groot deel van mijn leven uit. Dat is nu gelukkig voorbij. Ik ben met sprongen vooruit gegaan. Straks ga ik ook dat dikke boek van Mulisch uit mijn boekenkast lezen. Ik ben nu aan het sparen om de Dikke van Dale aan te schaffen, zodat ik alle moeilijke woorden kan opzoeken die ik nog niet ken.”

Wijkblad De Zeeheld, januari 2011

Nostalgische herinneringen aan het Keldertje

Herman is 80 jaar

Het is inmiddels alweer zeventien jaar geleden dat het Parijse keldertje in de Holtermanstraat zijn deuren sloot. Gedurende 35 jaar runde Herman Detmers zijn friettent in het souterrain op nummer 17a. Op 1 maart vierde Herman zijn tachtigste verjaardag in wijkcentrum Burghardt.

Toon meer...

Herman geniet zichtbaar van het feest en de aandacht. Zoon Nico kwam tijdens het Vondelfestival in september op het idee om iets te organiseren voor zijn vaders verjaardag. Het zou leuk zijn als oude vrienden en bekenden dit samen met Herman zouden vieren, bedacht hij. Nico: “Ik ben in Bemmel opgegroeid en kende daardoor weinig oude bekenden en bezoekers van de friettent. Op het Vondelfestival sprak ik daarom maar een paar mensen aan. Hun reactie was meteen: ‘Hé wat leuk. Mensen kom eens kijken, hier is een zoon van Herman.’ Ze waren meteen te porren voor een feest.” Zanger en pianist Clemens van de Ven, zei meteen ‘ja’ toen Nico hem vroeg of hij wilde optreden op zijn vaders verjaardag. Nico informeerde voorzichtig bij zijn vader of hij wel zin had in een feestje. Nico: “Mijn vader vond het een prima plan, maar hij wilde geen poespas. Dat past ook helemaal niet bij hem.” Het werd een feest in de ontmoetingsruimte van het wijkcentrum. Op 1 maart zijn ook Toon Wouters (57) en Gerrie de Kiefte (49) van de partij, destijds vast bezoekers van het Parijse keldertje. Toon vertelt: “Ik kwam al vanaf mijn vierde jaar bij Herman. Met een briefje met daarop de bestellingen stuurde mijn moeder me daar naartoe. De friet werd toen nog in een krant gewikkeld.” Gerrie: “Voor vaste klanten gold dat Herman niet moeilijk deed als je niet kon betalen. Dat kon ook drie maanden later nog. Toen ik nog een kind was, kwam ik ongeveer elke dag in het Keldertje. Mijn moeder kwam dan later een keer afrekenen.” Specialiteiten van Herman waren zijn gehakt met uien en zijn biefstuk. Bijzonder was ook de sfeer in het kleine keldertje, dat vaak tot diep in de nacht open was. Voor dronken kroegtijgers was het de laatste halte op weg naar huis. In het souterrain kochten ze nog snel even een vette hap, voordat ze met een beneveld hoofd het bed in doken. Herman bleef vriendelijk tegen iedereen, ook als mensen een glaasje teveel op hadden en luidruchtig werden.

Piekfijn gekleed

Bij Herman kwam je voor het eten, niet vanwege het sfeervolle interieur. Als er twaalf mensen binnen waren, was de tent vol, volgens de twee neven. Gerrie: “Er is volgens mij in die 35 jaar nooit iets aan de inrichting veranderd. Ik heb nog een keer meegemaakt dat het plafond naar beneden kwam, toen ik er zat te eten. Dat maakte verder ook niks uit. Je kwam er voor je biefstuk, schnitzel, of gebakken lever. En je kwam er voor Herman.” Henk Langen, die al bijna zijn hele leven in Bottendaal woont, vertelt: “Soms was het trapje naar het souterrain spekglad. Dat kwam door de mayonaise en ander vettig spul dat dronken bezoekers buiten lieten vallen. Dan roetsjte je zo naar beneden.” Ook Clemens van de Ven was vroeger een vaste klant bij Herman: “’s Nachts als ik uit de kroeg kwam, ging ik nog een frietje halen en even lekker kletsen. Ik vond het echt een bijzondere plek. Zo’n friettent vind je tegenwoordig nergens meer. Tussen de lui die ’s nachts met een flinke neut op nog langs kwamen, zat soms echt rauw volk, maar Herman liet zich niet van de wijs brengen. Hij bleef gewoon rustig. Daardoor losten problemen zich meestal vanzelf op.” Zijn vaste klanten had Herman ook bij collega’s in de horeca. ’s Nachts belde Herman soms zelf op naar café Maxim om te vragen of het personeel na sluitingstijd nog iets wilde eten. Clemens: “Als dat zo was, liet hij het vet nog even aan staan.” Anita, die vroeger de Anitabar aan de Priemstraat in het centrum van Nijmegen runde, kan hierover meepraten: “Ik kwam altijd als laatste binnen bij Herman. Als mijn kroeg ging sluiten, belde ik hem op: ‘He, heb je nog iets in de pan?’, vroeg ik dan. Zijn antwoord was dan steevast: ‘Duifje, voor jou altijd.” Anita nam ooit een bevriend Engels stel mee naar Herman. “Van tevoren had ik gezegd dat we uit zouden gaan eten in een nachtrestaurant. Ze waren piekfijn gekleed en waren nogal verbaasd toen we in het Keldertje terecht kwamen. Maar ze vonden het toen zo leuk, dat ze in de jaren daarna steeds weer bij Herman gingen eten als ze in Nederland op bezoek waren.”

Maatschappelijk werker

Volgens zijn vrienden en vaste klanten heeft Herman altijd keihard gewerkt. Ze zijn dan ook vol lof over hem. Dat hij een legende is, blijkt ook uit het feit dat burgemeester Ed D’Hondt zeventien jaar geleden tijdens Herman’s afscheidsfeest een toespraak hield. D’Hondt roemde de kwaliteit van Herman’s etenswaren en sprak zijn waardering uit voor wat Herman al die jaren voor Nijmegen had betekend. Het Keldertje was een soort sociale ontmoetingsplaats, waar mensen troost vonden en hun verhaal kwijt konden. Er waren weinig horecagelegenheden in Nijmegen met zo’n diverse klandizie. Buurtbewoners, studenten, maar ook veel Nijmeegse politici en bestuurders bezochten ooit het Keldertje. Vanwege Herman’s afscheid verscheen destijds de film ‘Een nacht bij Herman’. De film wordt ook vertoond op Herman’s verjaardagsfeest. Herman vertelt daarin over zichzelf: “Ik kan me goed beheersen, en mijn mond houden. Soms ben ik een soort maatschappelijk werker. Ik luister echt naar mensen. Ze merken ook aan mij dat hun verhaal niet mijn ene oor in gaat en mijn andere oor weer uit.” Begin jaren negentig belandde Herman na een overval in het ziekenhuis. Hoewel hij vervolgens weer snel aan het werk ging, werd het Keldertje niet meer wat het geweest was. De klanten bleven weg. Dit leidde ertoe dat Herman in 1992 besloot er mee te stoppen. Met de sluiting van het Parijse keldertje kwam er een einde aan een tijdperk.

Wijkkrant De Zeeheld, april 2009

Art-tics bestaat vijf jaar

Kunst met een verhaal

Sinds vijf jaar is kunstwerkplaats Art-tics gevestigd aan de Stijn Buysstraat. Bij Art-tics kunnen mensen met een psychiatrische achtergrond terecht voor het maken van kunst en voor het volgen van cursussen.

Toon meer...

Kunstwerken inlijsten

Art-tics is een onderdeel van het RIBW. Het RIBW begeleidt mensen met een psychiatrische achtergrond, op het gebied van wonen, werken, dagbesteding en in het dagelijkse leven. Kunstenaars met een psychiatrische achtergrond kunnen bij Art-tics gebruik maken van de atelierruimtes en krijgen begeleiding en ondersteuning bij hun werk. Ook verzorgt Art-tics cursussen, zoals druktechniek, mozaïek en sieraden maken, werken met speksteen en tekenen en schilderen. Art-tics is bovendien een leer- en werkplek. Cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg kunnen bijvoorbeeld vrijwilligerswerk doen in de winkel, of helpen met het inlijsten van kunstwerken. Ralf Heynen, geeft cursussen bij Art-tics en begeleidt vrijwilligers: “Art-tics biedt mensen met een psychiatrische achtergrond een podium. Ze hebben een verhaal te vertellen met hun kunst. Vaak heeft hun werk een bepaalde oorspronkelijkheid en diepgang, die zeker niet per definitie zwaar is. Ze komen er zelf niet toe om hun werk te exposeren en te verkopen. Daar helpen wij hen bij.”

Manisch-depressief

Jolanda Spliet is één van de kunstenaars die gebruik maken van de atelierruimtes van Art-tics. Jolanda rondde de kunstacademie in Arnhem af. Ze is manisch-depressief. Jolanda: “In mijn manische periodes ben ik heel druk en kan ik niet te veel prikkels verdragen. En als ik depressief ben, is het voor mij een hele opgave om iets te ondernemen.” Jolanda woont nu nog op het GGZ-terrein, maar de bedoeling is dat ze naar een HAT-eenheid gaat verhuizen, waar ze begeleid gaat wonen. Het gaat nu veel beter met haar dan een tijd geleden. “Ik heb veel op gesloten afdelingen gezeten en in separeercellen. Ik functioneer al twee jaar redelijk goed en ik woon nu op een open afdeling. Mijn stemmingen schommelen nog steeds wel, maar de hoge pieken zijn er af”, vertelt ze. Omdat het zoveel beter met haar gaat, kan ze ook weer naar Art-tics om schilderijen te maken. Ze praat graag, vertelt enthousiast over haar werk en laat zien wat ze gemaakt heeft in de afgelopen tijd. “Schilderen is mijn vak en ik ben blij dat ik het weer kon oppakken. Als iets niet lukt kan me dat frustreren, maar als ik een schilderij heb gemaakt dat ik zelf mooi vind, kan ik daar heel gelukkig van worden.”

Zeemeermin

De inspiratie en ideeën voor haar schilderijen haalt Jolanda uit foto’s, krantenartikelen en tijdschriften. De personen en figuren die ze schildert, hebben vaak opvallend grote ogen. Op dit moment hangt er een schilderij van haar in de etalage van Art-tics; een vrouwenfiguur die lijkt te zweven. Je kunt er op verschillende manieren naar kijken. Jolanda: “Het witte gedeelte om de vrouw heen kun je zien als golven, of als wolken. Ik zie er zelf een zeemeermin in, maar iemand anders kan er ook een engel in zien.” In een depressieve periode maakt Jolanda somberder werk dan in een manische. “In mijn manische periodes werk ik met grote kwasten en schilder ik heel vlot. Zo heb ik een aantal werken gemaakt met vogels en bloemen, in een naïeve, vluchtige stijl. Ik heb niet zo veel geduld, maar bij Art-tics leer ik om langer te kijken naar een schilderij en ook goed op het perspectief te letten.”

Creatieve energie

De belangstelling voor de cursussen van Art-tics en voor het gebruik van de ateliers is groot. Ralf: “Voor veel mensen is Art-tics een plek waar ze hun creatieve energie kunnen omzetten in iets concreets. Thuis lukt dat vaak niet, maar hier zitten ze tussen mensen in dezelfde situatie. Ze ondersteunen elkaar ook. Zeker de mensen die een bepaald niveau hebben, helpen anderen ook echt vooruit. Ze zitten hier in een omgeving waarin niets moet en veel mag. Dat is een belangrijke voorwaarde om creatief te kunnen zijn.” Volgens Ralf weten mensen die kunst willen aanschaffen, de weg naar Art-tics steeds beter te vinden. “We krijgen ook steeds meer klanten uit de wijk. Een project als dit past goed binnen het kleurrijke geheel dat Bottendaal is. We gaan ook samenwerken met het Bakkerscafé op het Dobbelmanterrein en hebben eerder exposities gehad bij de huisartsenpraktijk.” De kunstenaars bepalen samen met de kunstcommissie van Art-tics hoeveel hun werk mag kosten. Voor een zacht prijsje koop je bij Art-tics een mooi schilderij, een sieraad of een beeld. Kunst lenen kost slechts zes euro per maand. Ralf: “In vergelijking met galeries of andere projecten zijn wij vrij goedkoop. Dat komt ook omdat we maar 25 procent commissie vragen. Bij anderen is dat al gauw 40 procent.”

Wijkkrant De Zeeheld, februari 2009